krijgen van de ander: een duidelijk niet-ik, een sociale identiteit met vlagen van sociaal geweten en zelfverwijt: het is dan soms een geprojecteerd zelfverwijt.
Dubbelgangers zijn dus meestal niet alleen maar psychische afsplitsingen van het ego, zoals vaak gedacht wordt, gefragmentariseerde en geobjectiveerde identiteiten die ‘een eigen leven’ zijn gaan leiden: ze zijn daarvoor vaak veel te ‘moreel’ van karakter en hun functie is te sociaal bepaald, zij het in zeer individuele, individualistische zin.
De dubbelganger staat evenals het dubbel-bij-uitstek, de schaduw, ook wel voor ‘ziel’, in meer diffuse zin - lichaamsvormloos, onstoffelijk, ectoplasmatisch bijna -, zoals dat ook al bij oude volken als de Egyptenaren het geval was, maar ook hier is het niet zuiver een dubbel, integendeel: als het anders al niet dualistisch en contractueel tot de gastheer staat, bv. als (eeuwige) geest tot (tijdelijke) stof, dan vertegenwoordigt het op z'n minst de essentie ergens van, essentie van het andere, een ander ik.
Het tweede ik staat dan ook tot het eerste ik in een dualistische positie en dialogiseert niet zelden, voert niet zelden oppositie, hoewel het alleen in pathologische gevallen een volstrekt oppositionele figuur is: echte dubbelgangers duelleren, maar doden elkaar zelden, ze verlagen elkaar of absorberen elkaar, veranderen, transmuteren, straffen elkaar met abstractie, maar ze elimineren elkaar niet. Kortom, het dubbelgangerspaar symboliseert de geëxternaliseerde tweestrijd van één persoon (individu is in deze context een vreemd woord) en is als zodanig een ‘persoonlijker’ equivalent van de maatschappelijke dialectiek, een tussenvorm, met natuurlijk veel minder en veel zwakkere maatschappelijke implicaties: de dubbelganger als fluctuerend anti-dubbel.
*