66
‘Het fundamenteel schone’
De esthetische overwaardering van de formulering bij wetenschappelijke ontdekkingen, vooral wiskundige en filosofische: men prees de - evidente - schoonheid van de vondsten die men had gedaan, de formules waarin ze waren vervat, die op hun beurt een afspiegeling waren van de schone fundamentele structuur die aan alles ten grondslag lag, aan de kosmos, de kosmische wetten, de portobeelden en configuraties.
Zelfs Einstein meende nog dat hij zijn ontdekkingen (van de Eerste en de Tweede relativiteitstheorie) niet zou hebben gedaan als ze niet fundamenteel schoon waren geweest; schoonheid en harmonie, en in feite symmetrie, zetten de ontdekkers in het algemeen op het goede spoor. (Dit is de reden dat Einstein zich nooit met de onschone, onharmonische en a-symmetrische kwantumtheorie kon verzoenen, hoewel hij er logisch niet onderuit kon.) Ook Poincaré meende dat ‘de bruikbare combinaties [bij het associëren] uitgerekend de schoonste zijn’ en Thomas van Auino: ‘Schoonheid is de kroon van het geordende’, terwijl ook Huizinga meende dat het spel een tendens tot het schone in zich droeg.
Nog verder gaat Wittgenstein met zijn ‘Ethik und Aesthetik sind Eins’. Hiermee wordt ethiek gekoppeld aan de esthetische