23
De laatste lezers
En hij zeide tot God: Zult gij dan de lezers tezamen met de halfabeten verdelgen? Misschien zijn er nog vijftig lezers in het land; wilt gij dan de hele literatuur verdelgen omdat het er niet meer dan vijftig zijn? Het zij verre van u.
En de Here zeide: Indien ik vijftig lezers aantref zal ik de literatuur in stand houden om hunnentwil.
En hij zeide: Verstout heb ik mij om te spreken, hoewel ik in zak en as ben. Misschien zijn het er geen vijftig maar veertig: zult gij dan vanwege de ontbrekende tien de hele literatuur verdelgen? En de Here zeide: Neen ik, ik zal haar niet verdelgen als ik veertig goede lezers aantref.
En hij hernam: God zij mij en mijn ziel genadig, misschien zijn het er niet meer dan dertig. En de Here zeide: Ik zal haar open behouden ter wille van die dertig.
En hij zeide: Vertoorn u niet, o Heer, misschien, misschien zijn het er maar twintig. En de Here zeide: Ook dan zal ik haar niet verdelgen.
En hij zeide: Vergeef mij dat ik opnieuw de limiet van het toelaatbare verlaag, het is een godvergeten schande dat ik het zeg, maar zijn het er niet meer dan tien. En de Here zeide: Het is zo langzamerhand wel allejezus weinig, maar wees gerust, ik zal haar niet verdelgen ter wille van tien goede lezers. Ga heen en zondig niet weer tegen de Geest van de Literatuur.