ze opgave e.d. (Kierkegaard). Nietzsche was waarschijnlijk de eerste consequente filosoof van de oppervlakte, het oppervlak dat zijn dieptedimensie moest zoeken in de breedte en in zijn rechtopstaande zelf de bron van mystiek en mythe. De heftigheid van de persoonlijke emoties droeg bij tot de algemene sensaties, zoals existentiële melancholie kon overgaan in religieuze diepte-ervaringen. Bij Nietzsche kantelde het oppervlak tot diepte- en hoogtedimensie en de mens werd tot horizontale vlaktedimensie.
De grote verdieper van het gekantelde oppervlak was echter Musil met zijn dagheldere mystiek zonder god: hij exponeerde alles wat de mens als individu in zich had aan psychische krachten & ontgrenzende ervaringen die niet voortkwamen uit blikseminslagen van boven, maar vanuit het menselijk bewustzijn zelf dat zich in steeds grotere rimpelingen & kringen uitbreidde.
Bij Musil wordt de oppervlakte, meer dan bij enig ander schrijver, als diepte ervaren, zozeer zelfs dat men het gevoel heeft dat in de suprème momenten het gekantelde oppervlak weer terugkantelt, dat de mens erop weer tot verticale dimensie wordt en zich opnieuw als zodanig ervaart: de mens als zijn eigen (diepte)dimensie.
Het is in feite moeilijk in te denken hoe dit anders kan. Met dien verstande, dat de gekantelde dieptedimensie de normale staat van de mens is (een staat die bijvoorbeeld bij Beckett de enige is).
De voornaamste andere dieptedimensie is die van het gat. Het is misschien deze sensatie die de twee verbindt of omvat: het dieper en wijder wordende gat, individueel, sociaal, dat onze oppervlakte-ervaringen ‘verdiept’ en intensiveert tot aan ‘existentiële melancholie’ toe.
Daarnaast is er, als vanouds, het gat van de historie als een meer complexe dieptedimensie. De historische 0. Een nul gevuld met historie, waar alleen de verbeelding raad mee weet.