De koning komt voorbij
(1965)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Derde stadium | |
[pagina 105]
| |
Het werelddekor is ineengeschrompeld tot blokkedoosproporties. De figuren bewegen zich erboven als reuzen. De vier die zich op het toneel bevinden hebben hun eigen, vaste plaats waar ze zich weinig of niet van verwijderen, als het ware met onzichtbare kettingen aan de aarde geklonken. Ze dragen gestileerde kinderkleding, de mannen bijv. ouderwetse matrozenpakjes of pakken met matrozenkragen, de vrouwen grote jurken met befjes en manchetjes; allevier hebben echter oude-mensengezichten met bijbehorende pruik. Ze bevinden zich in het stadium van voortschrijdende seniliteit en lijden aan geheugenverlies; ze kunnen hun gedachten niet meer tot het einde afspinnen. Wat ze zeggen klinkt theatraal: ze spelen die ze dachten dat ze waren, of die ze nog steeds denken te zijn: woorden van ouderen gesproken op kinderlijke of kindse toon.
Tussen hun hoofden hangt laag een grote zon. Aan één zijde van het toneel is een verhoging, die als zitplaats kan dienen, bijv. in de vorm van een wolk. Als het doek opgaat zijn ze (Bruin, Mannie, Saskia en Maja) aan het jongleren, goochelen, jojoën of balspelen, al of niet met reële rekwisieten; deze aktiviteiten kunnen verder worden aangevuld met mimespelletjes als: een pluisje wegblazen van de rug van de hand, het nakijken en erin geabsorbeerd zijn; eendjes voeren; het de les lezen van een stoute reus; kindersprookjes voor twee handen; enzovoort; deze aktiviteit wordt de hele eerste scène volgehouden, waardoor een indruk van voortdurende, nerveuze beweging ontstaat. Eventueel zo nu en dan wat cirkusmuziek.
bruin ernstig
Er is niets dat zo drukt op de wereld als een hoed. | |
[pagina 106]
| |
mannie voelt op zijn hoofd, zacht voor zich heen mompelend
Ik draag geen hoed.
maja giechelend, aanstellerig
Een dameshoedje niet. Dat is licht. Licht als...
Ze maakt een vaag gebaar, maar herinnert zich het woord niet meer.
bruin trots
's Morgens als ik blootshoofds de zon ontmoet
die ik de vorige dag geschapen heb -
voortgebracht als een zoon -
gekastijd als een slaaf...
Maakt de zin niet af; zelfde gebaar.
Of 's avonds, als ik de wereld te rusten leg als een maan -
of het kind van de maan -
of de hond van de maan -
Gelach; ze stoppen even met spelen, gaan dan onmiddellijk weer verder.
als een motorfiets...
Gegrinnik. Zijn gebaar verwaait en hij jongleert verder.
mannie gespeeld suggestief
Die zon hè, die je 's morgens ontmoet -
bruin verder jonglerend
Ja?
mannie
Die is van mij.
Gelach; ze stoppen even en gaan onmiddellijk weer op in hun spel, behalve Bruin.
bruin kinderlijk ontsteld
Och, niet waar. Je fantaseert maar wat. | |
[pagina 107]
| |
mannie
Bewijs het maar eens.
bruin slim, kwasi-filosofisch
Wat gebeurd is niet meer bewezen hoeft te worden, dat weet je.
mannie
O.
bruin
Maar daarom is het wel wáár!
mannie
Nee, echt niet.
bruin kwaad
Wel.
mannie schudt zijn hoofd; kwaadaardig
Wat bewezen is niet meer gedáán hoeft te worden. Nu niet en in het verleden niet.
Bruin staat perplex. Hij bedenkt zich, vinger aan de mond. Dan triomfantelijk
bruin
Verleden hoeft nóóit bewezen te worden; het bestáát!
mannie
Dat dacht je maar.
Gaat verder met spelen.
bruin hoogmoedig
Ik ben je verleden. Besta ik soms niet?
Mannie kijkt hem lang aan.
mannie treiterig
Ik zie niks.
bruin angstig
Zie je niks? | |
[pagina 108]
| |
mannie
Nee.
bruin
Echt niet?
mannie
Nee.
bruin tegen Maja
Zie jíj iets?
maja
Ik? Kijkt. Nee.
bruin angstiger wordend
Saskia, Saskia, zie jij mij?
saskia kijkt hem lang aan; angstige stilte; aarzelend
Nee...
Dan
Ja toch... er begint iets te schemeren... ik zie iets... heel, heel vaag...
bruin mompelend
Dus toch. Leugenaar.
Hij houdt zich echter koest omdat het antwoord hem niet geheel bevredigt. Hij schudt zijn hoofd en gaat verder met jongleren of voert een goochelkunstje uit. Het blijft even stil.
mannie
Herinner jij je nog, lang geleden, dat ik de stoommachine uitvond? Wanneer was het ook weer?
Bruin reageert niet. Mannie vervolgt peinzend
De volgende stap was toen niet moeilijk meer. Twee jaar later had ik een heel land versleept. Weer een jaar later met mijn eigen handen -
Hij steekt ze op
met mijn eigen handen de Oceaan gedempt.
Vriendelijk verzoekend
Herinner je 't nog?
bruin
Ik herinner me niets meer. Ik besta lekker niet. | |
[pagina 109]
| |
mannie bedrukt
Ik heb me vergist; je bestond wél.
bruin hoofdschuddend
Nee.
mannie
Maar ik zie je toch?
bruin
Gezichtsbedrog.
mannie verwezen
Gedempt met mijn eigen handen.
Kijkt ernaar, heft ze op.
Met spieren als elektrische kabels, met vingers als drilboren, nagels als excavators - Daarmee heb ik oorlogen gewonnen, steden gebouwd, wegen afgerold, vliegtuigen het luchtruim ingeslingerd... Ik heb het toch niet allemaal voor niets gedaan? hè Bruin!
Bijna huilend
Saskia, hij bestaat, is het niet? Toe, zeg dat hij bestaat.
saskia
Welnee.
mannie
En straks zei je...
saskia
Ik zag het alleen maar schemeren. De mist is weggetrokken.
Bruin wrijft zich in zijn handen.
mannie radeloos tot Maja
Maja, jij was mijn vrouw, zeg jij het. Hij bestaat, is het niet, en wat ik gezegd heb is toch gedáán? | |
[pagina 110]
| |
Maja, die de hele tijd nauwelijks geluisterd heeft, draait zich een kwartslag om.
maja lethargisch
Wie bestaat?
mannie
Bruin. Toe, zeg het. Vlug.
maja peinzend, kijkt langs Bruin heen, tuurt
Hoe ziet hij er uit?
mannie hoopvol, zijn blik op Bruin gericht
Hij heeft een paar ingedeukte wangen. Zijn ogen kijken of hij alles begrijpt wat hij niet begrijpt. Zijn handen zijn ineengeschrompelde dwergen. Zijn mond denkt langzaam na wat zijn oren hem influisteren.
Bruin doet of hij het niet hoort, maar de diepe rimpels in zijn voorhoofd tonen aan dat hij geprikkeld toeluistert.
maja
Verder?
mannie aarzelend
Verder...
maja
Draagt hij een matrozenpakje?
mannie
Ja!
maja
Heeft hij een neus?
mannie
Ja ja! - Zie je hem?
maja
Nee - Ja toch.
Aarzelend
Ik zie iets dagen. Ik begin iets te zien. Hij heeft -
Breekt af.
| |
[pagina 111]
| |
mannie opgelucht
Goddank.
bruin kwaad
Kreng. Bemoei je met je eigen zaken. Nu besta ik tegen mijn wil.
maja
Ja, nu zie ik hem goed. Ik herken hem.
Mannie volgt haar gespannen.
maja extatisch
Hij heeft mij over mijn schoonheid gestreeld; als een voorjaarswind is hij over mijn gastvrijheid gestreken. Hij beroerde mij met zijn vingertoppen; ik voelde dat het goed was.
saskia terzijde
O, hou op.
Bruin maakt een zelfingenomen handgebaar, te kennen gevend dat het hem achteraf toch wel meevalt op deze wijze te hebben bestaan.
maja niet te stuiten
Als ik aan hem denk is het of mijn haren natuurlijke golven krijgen, een glanzend, eeuwigdurende permanent, en of mijn lichaam zachtjes golft als de zee.
Wiegt met haar lichaam.
Als ik hem zie is het of ik op slag nieuwe kleren draag -
Glimlacht dromerig
of helemaal geen kleren.
Door hem word ik opgebouwd uit kussen, geboetseerd uit zijn omhelzingen. Zijn zonsondergang is mijn rouge, zijn nachtelijk donker mijn mascara.
mannie
Dank je. Nu weet ik zeker dat hij bestaat.
Bruin haalt zijn schouders op, niet ontevreden overigens.
| |
[pagina 112]
| |
maja uit haar droom ontwakend en het spel hervattend
Ach wat schoonheid. De volgende keer ga ik mijn schoonheid duur verkopen.
bruin
Héb je dat dan niet gedaan?
Maja haalt haar schouders op en gaat weer op in zichzelf. De anderen vervolgen onverstoord hun spel.
maja
Schilderen, of opgeschilderd worden, het is allemaal...
saskia
IJdelheid. Ik heb maar weinig spiegels ontmoet in mijn leven. Achter alle spiegels loeren mannen en alle mannen zijn hetzelfde, net als spiegels. Alleen hun zonen zijn anders. -
Dromerig
Ah, mijn zoon.
Stopt haar spel, richt zich in een eenzelvige monoloog tot zichzelf
De zoon die ik gekregen heb was van de vrouwenbeweging; daar kwam hij uit voort; bij de vrouwenbeweging was het als bij moeder thuis. Warm, gezellig; gezellig en warm.
Wat hij van het leven geleerd heeft, heeft hij van mij geleerd. Ik heb hem niet alleen geleerd hoe hij melk moest opzuigen, iemand een hand geven of zijn hart, niet alleen dat hij zijn mutsje moest opzetten als het koud was, of in z'n soep blazen als die te heet opgediend werd, maar ook hoe hij zijn verdriet kon opvangen, zijn gezin beperken, zijn wapens wegwerpen zonder gevaar.
Lacht sluw.
Saskia de domme; Saskia de onderdanige; Saskia die aan de kant geschoven wordt als een meubel... Laat Saskia maar lopen. Voor haar
| |
[pagina 113]
| |
zijn alle mannen kleine meneertjes, kleine meneertjes met neusjes, oogjes, oortjes, met beentjes die lopen...
Melancholiek
Ah, mijn zoon. Hij is van mij weggegaan... maar hij zal naar mij terugkeren.
Bitter
Ik had gehoopt dat hij sterk zou zijn, vriendelijk als de schaduw: niet te warm, niet te koud. - Maar het enige dat hij doet is zijn vader nabootsen.
Melancholiek
Mijn zoon -
Kinds wordend
Kom terug, mijn zoon. Je moeder zal je wiegen. Kom, kom...
Ze maakt de bewegingen van kindje wiegen en neuriet....
zal je in slaap wiegen. Suja, suja...
Ze droomt al wiegend weg. De anderen gaan op in hun spel, Maja eventueel wat meewiegend. Bruin voert een spel van handbewegingen uit, speelt een kleine fabel, bijv. Klein Duimpje en de Reus. Ineens stopt Bruin.
bruin tegen Mannie
Herinner je je nog hoe er eens een geleerde bij me kwam, die meende de zwaartekracht uitgevonden te hebben?
mannie kortaf
Nee.
bruin
Ik heb hem poëzie laten schrijven. Toen bestond de zwaartekracht alleen nog maar in zijn verbeelding.
Gegrinnik. Spel.
maja
Ach, zeg ik tegen mijn butler, er liggen nog een paar vergeten lustgevoelens in de kast, derde plank van onder, wil je mij die even aanreiken? - Hij | |
[pagina 114]
| |
reikt ze mij aan en o boy, ze waren helemaal bedorven. - Ik zeg: Gooi ze maar in de vullisbak. En weet je wat hij zegt? Hij zegt: Mevrouw, mag ík ze hebben? Voor mijn verloofde?
Gegrinnik. Spel.
mannie
Eind negentiende eeuw dacht ik nog, als ik mijn vuist in de grond stopte, dat er aardappels uit zouden groeien...
Gegrinnik.
bruin
Míjn idee.
mannie
Een idee moet je opbouwen als een boerderijtje. Dat dacht ik. Je begint in de grond. Heipalen, fundamenten.
Hij maakt stampbewegingen met zijn handen.
Dan langzaam opbouwen, steen voor steen.
Hij bouwt met zijn handen het huis op.
Dan langzaam afdekken, woord voor woord. In de stal een koe, op het erf een vader, in bed een vrouw, in het hondehok een kind...
Gegrinnik.
mannie
Maar uit mijn vuist groeiden geen aardappels en de koe kwam in bed te liggen.
Gegrinnik.
maja
Bedoel je mij daarmee?
saskia
Of mij?
Mannie negeert ze.
| |
[pagina 115]
| |
mannie
Daarom heb ik in plaats van een boerderij maar een kasteel gebouwd.
bruin
Een luchtkasteel.
mannie
In een luchtkasteel besta je alleen zelf - ben je pas echt Koning.
bruin smalend
Koning...
Gelach.
mannie
Of niet soms?
Gelach. Mime. Hij kijkt beurtelings naar elk der anderen, vertwijfeld.
Of niet soms. Ik was toch...
Woest
Of niet soms?
Verdwaasd
Ik was...
Hij maakt zijn zin niet af, verliest zich weer in zijn spel.
Een, twee, drie. Een, twee, drie.
bruin met hoge falsetstem, maar alsof hij redelijk redeneert
Laatst vroeg een hooggeplaatst prelaat aan een van mijn andere ondergeschikten: Zeg me eens - wie heeft de schepper geschapen?
mannie terzijde
Ik.
bruin
Het antwoord luidde: Er was eens een griekse god die op zekere dag de dieptepsychologie uitvond. Zo kwam hij tot de ontdekking dat hij niet bestond, - dat hij alleen maar een projektie was. Toen werd hij maar mens. - Kijk, ik op mijn beurt zou kunnen zeggen... zou kunnen zeggen...
Hij verliest zich
| |
[pagina 116]
| |
weer in zijn spel.
maja
Beter één man in de hand dan twee in de lucht.
saskia
...twee op de vlucht.
bruin plotseling driftig
O, ik weet het wel, de mensen beschouwen mij als... beschouwen mij als... Maar ik ben...
mannie
Anders mij wel.
bruin
Maar bijgod, ik ben geen...
mannie
Ik ben...
bruin
Ik ben...
saskia hysterisch
- een stuk dood verleden.
bruin schreeuwend
Ik ben geen verleden.
mannie idem
Ik ben Napoleon.
bruin
Ik ben die ik ben.
mannie
Ik ben Nebucadnezar.
maja
Ik ben de lieve hoer van Babylon.
saskia
Ik ben... | |
[pagina 117]
| |
bruin
Ik...
maja
Ik...
mannie
Ik...
bruin
Ik...
saskia
Ik...
Etcetera.
Ze bukken zich voorover, wiegen met hun bovenlichaam. Gebrul als van wilde en tamme dieren, verstrekt door geluiden uit een bandopname-apparaat. Namnam stormt het toneel op, jong maar reeds oververmoeid, een rijzweep in de hand. Hij is nu ongeveer op een leeftijd aangeland die de anderen hadden in het vorige stadium, of iets jonger; ongeveer vijfentwintig à dertig jaar. In ieder geval is hij al heel jong. Hij draagt de bij zijn leeftijd behorende kleding.
namnam
Koest!
Ze razen door.
namnam
Koest, zeg ik!
Hij knalt met de zweep als een leeuwentemmer naar ieder van hen zonder ze te raken; ze gehoorzamen een voor een, zij het tegenstribbelend. Ze lachen hem uit. Misschien gaat er wel één opzitten en ‘bidden’ als een beer.
Stil!
Knalt met zweep.
Kan ik dan geen uur
| |
[pagina 118]
| |
rustig leven, zonder dat jullie er met je grote woorden tussenkomen?
saskia
Mijn zoon.
Ze strekt haar armen uit.
maja
Mijn zoon, mijn Koning.
Ook zij strekt haar armen uit.
mannie
Mijn opvolger.
bruin
Mijn eniggeborene.
namnam
Stil!
Hij slaat weer met de zweep. Kwaad
Lawaai, eeuwig dat lawaai! Ik kan mijn rug niet keren of het verleden stormt op; ik kom aan de toekomst niet toe.
Bitter
Nu jullie rol uitgespeeld is, spelen jullie verder in het verleden. Dat is voor jullie nooit uitgespeeld.
Maja richt zich behaagziek op, als vroeger, Mannie strekt zijn borst, zelfingenomen.
namnam smekend
Alsjeblieft; laat me één moment met rust. Laat me één moment met rust, wil je.
Gelach.
Ik heb er driekwart van mijn leven over gedaan om jong te worden; laat me nu nog wat jong blíjven - even maar - dat ik kan voltooien wat ik me heb voorgenomen.
saskia wenkt hem
Kom kom.
Maja wenkt; voert strip-teasebewegingen uit zonder die te voltooien. Namnam vervolgt zijn monoloog, nu eens smekend, dan weer dringend of kwaad, en voortdurend
| |
[pagina 119]
| |
onderbroken door hun gelach, gekir of gefluister.
namnam
Ik zal de aarde omvormen tot een goede aarde waarop ouders in vrede kunnen leven.
Gelach.
Ik zal crèches inrichten die op paleizen lijken; speelgoed konstrueren zo echt dat het de werkelijkheid evenaart, maar zonder de gevaren van de werkelijkheid; een toestel uitvinden dat alleen de mooiste herinneringen weer levend maakt... dat zal ik.
bruin spottend
Bravo!
namnam
Ik zal het groen net zo lang opschilderen tot het weer groen wordt,
groen dat zwart geworden is door jullie adem.
De vogels zullen weer vogel worden en kwetteren,
iedere dag zal ik een leuke kunstmaan afschieten,
nergens zal meer honger geleden worden, - geen echte honger en geen lekkere honger -
mannie
Bravo, bravo!
bruin zelfingenomen
Míjn woorden.
namnam vermoeid
Hou op met dat bravo-geroep. Ik heb het al zo vaak gezegd, en iedere keer opnieuw hebben jullie bravo geroepen.
mannie
Bravo!
Gelach.
| |
[pagina 120]
| |
namnam geprikkeld
Wat is er? Waarom lachen jullie?
Het gelach zwelt aan.
Heb ik iets geks gezegd?
Hij valt woest uit en knalt met de zweep.
Koest! - Koest jullie! - Koest!
Inmiddels is Cily het toneel opgekomen. Namnam veegt zich met een arm over zijn voorhoofd.
cily vriendelijk
Namnam! Wat is er?
namnam terneergeslagen
Ze zijn weer bezig. - Waarom toch? - Ik doe alles om hun het leven naar de zin te maken, en als dank lachen ze me uit.
Op jeugdige toon tegen Cily
Waaróm lachen ze?
cily
Misschien wel omdat je de taal van je vaders spreekt; die kennen ze te goed.
namnam geschrokken
Ik? De taal van mijn vaders?
cily
Misschien niet helemaal dezelfde, maar het lijkt erop.
namnam naïef
Hoe kan dat nou?...
Gelach. Hij schrikt op en wordt weer kwaad. Cily neemt hem bij de arm.
cily
Trek het je niet aan; ze weten niet beter. Je moet ouders wat toegeven. - Breng de volgende keer maar een draagbaar radiootje voor ze mee, of een glinsterend televisieapparaat, dan kunnen ze zichzelf horen en zien. | |
[pagina 121]
| |
namnam
Dat hebben ze al; alles hebben ze al.
cily plotseling heftig
Laat ze dan links liggen. Je hebt ze toch niet nodig?
namnam moedeloos
Ik weet het niet. - Voor wie anders doe ik het allemaal. Stel ik mijn kranten samen, richt ik politieke partijen op, bedenk ik filosofieën die aan hun leeftijd aangepast zijn? Voor wie anders dan voor mijn ouders - al die uitvindingen, die boeken, die wetten, - dat ze toch maar vooral een onbezorgde jeugd zullen hebben.
cily
Doe je 't niet voor mij?
namnam
Natuurlijk, ook voor jou, maar jij bent een deel van mijzelf. -
Vertrouwelijk
Herinner je je nog toen ik de macht overnam, in het begin? Hoe we toen net deden of ze niet bestonden? Een paar dagen ging het goed, toen kwamen ze opzetten met hun gesis en gekraai en woordgepruttel. En als ze niet zelf aanwezig waren, dan persten ze hun gedachten wel door de muren heen; ongemerkt beïnvloedden ze alles wat ik deed, slopen binnen in wat ik dacht. Het was om hels te worden.
En weer liep ik er in, net als vroeger.
Imiteert Bruin
Namnam! -
Imiteert zichzelf
Ja vader!
En ik meteen aan komen dribbelen, helemaal uit mezelf. Een nieuwe vrijheid, jawel, maar het resultaat was hetzelfde.
Imiteert Mannie
Namnam! -
Imiteert zichzelf
Ja. vader! - En zo verhuisde de oude
| |
[pagina 122]
| |
Namnam van de ene box in de andere. En weer: 's avonds uitgelaten worden, nu zonder halsband, erotische spelletjes naar hartelust - verrukkelijk - maar vooral geen rimpelige oude mannetjes maken hoor... ze mochten eens aan politiek gaan doen! ze zouden eens moeten delen... Nee, dan deze baby's... Mijn god!
cily
Maar je hebt het toch zelf gewild?
namnam moedeloos
Ik weet het niet meer; ik kon geloof ik niet anders.
cily
Wat had je dán willen doen?
namnam
Wat ik had móeten doen? - Wéigeren; niet de verantwoordelijkheid op me nemen. - Maar nee; ik zou de zon wel voor ze doen opgaan, iedere dag opnieuw, een stabiele zon; iedereen zou nog maar één dag per week hoeven te werken; op zondag, zes dagen zouden ze mogen rusten, dan zou ík wel werken... O god, ik ben er zo ziek van.
Hij wendt zich om. De anderen zijn tijdens het laatste gesprek in een kring op hem toegeschuifeld, geruisloos en met gestrekte nieuwsgierige halzen om geen woord te missen. Hij betrapt ze in die houding.
Kijk ze daar staan.
Ze beginnen te grinniken, eerst zachtjes, dan luider en luider. Namnam valt kwaad uit
Ondankbare honden.
Hij laat zich tegenstribbelend meetronen.
Cily, begrijp dan toch; niet alleen ons verleden verpesten ze, maar ook onze toekomst. De
| |
[pagina 123]
| |
ónze.
cily sussend
Toe, laat ze maar. Kom mee.
De anderen zijn enkele passen meegeschuifeld, roepen
‘psst, psst’
naar hem of naar elkaar.
mannie
Psst, de Koning.
Gelach.
bruin
Geloof jij dat hij de Koning is?
maja
Psst, psst.
saskia
Welnee, anders...
bruin
Anders...
Namnam en Cily zijn bij de uitgang gekomen. Namnam draait zich nog eenmaal woest om.
namnam
Weg! - Wat hebben jullie zelf gedaan? Wie zijn jullie zelf? Wie? wie?
Even is het doodstil. Dan
mannie verschrikt
Wie?
bruin verwezen, aarzelend
Wie?
maja kinderlijk, met hoog stemmetje
Wie?
saskia
Ja, wie?
Dan barsten ze allemaal weer in gelach uit, een gelach dat
| |
[pagina 124]
| |
veel weg heeft van een gekrijs van furiën, eventueel door luidsprekers versterkt en herhaald. Namnam heft de zweep.
namnam buiten zichzelf
Koest! Tuig. Gekooid moesten jullie worden, gemuilkorfd, de tong vastgebonden. - Koest! Jullie maken mij stapelgek.
Hij stormt op ze toe en ze rennen krijsend terug naar hun plaats. Namnam knalt met de zweep.
Koest! - Koest! - Koest!
Hij slaat naar Mannie en vervolgens naar de andere drie.
mannie
De berg heeft een muis gebaard, de berg sterft.
Hij valt neer, zucht, steunt, rochelt, speelt dat hij sterft.
bruin
Het woord heeft een woord gebaard, het woord sterft.
Hij sterft.
maja
Alle schoonheid is cosmetica, de schoonheid sterft. Ah...
Ze sterft.
saskia
Mijn zoon!
Ze sterft.
Tezamen geven ze een massale sterfscène ten beste.
Stilte. Namnam ziet het resultaat ontsteld en vol afgrijzen aan, strijkt met zijn hand over zijn ogen.
cily
Wat heb je gedaan?
Namnam wankelt, doet een paar passen, als een blinde die zijn richtingsgevoel kwijt is. Cily neemt hem bij de arm.
namnam ziet om zich heen
O, aarde zonder vaders, zonder voorouders. Lege aarde. - Cily, waar ben je?
Hij strompelt zoekend rond.
| |
[pagina 125]
| |
Waar ben ik?
cily
Hier. Stil maar, stil maar. Cily is hier.
namnam
Ik voel je niet. Waar ben je?
cily
Hier; hier.
namnam
Ik ben er niet...
Grijpt naar zijn hoofd.
Mijn hoofd!
cily
O god. Stil maar, stil maar.
Ze pakt zijn hoofd.
Kom.
Ze leidt hem naar een plaats waar ze kunnen zitten.
namnam op kindertoon
Mijn hoofd is mijn vader. Het kruipt over de aarde.
cily
Sst, sst.
namnam
Velen zijn uitverkoren, weinigen weten het.
cily
Stil maar, het hoeft niet meer.
namnam richt zich op in zijn volle lengte, trots en waanzinnig
Ik zal mij vaders maken naar mijn beeld;
ze zullen mij aanbidden.
In mij zullen ze ondergaan, in mij opstaan.
Ik zal de zon kneden tot hij rijp is als een puist,
dorstlessend als een meloen,
en ik zal hem tot ontploffing brengen.
En de kindvaders zullen jammeren van vreugde, kreunen van blijdschap en extase.
Ik zal steden bouwen van zoetgeurende drek,
| |
[pagina 126]
| |
bomen en bloemen maken van springlevend afval,
machines en dieren van kapotte ikken,
en de kindvaders, zij zullen kermen van toekomst, kreunen van blijdschap en vitaliteit.
Op een reusachtig oor van trommelvliezen zal ik beuken en dreunen
tot de wereld juichend ten onder gaat;
en ik zal mij een nieuwe wereld scheppen van afval en kapotte ikken,
van machine-onderdelen en levend niets,
ik, de Koning.
Ze zijn hij de verhoging gekomen nu.
cily
Kom even rustig bij me zitten. - Naast me.
namnam idioot
Het hoogmoedig water wast de wereld schoon; de bomen buigen voor het water. Ik ben het water.
cily
Stil nu, stil nu. Namnam moet lief zijn, lief gaan slapen. Hier.
Duidt op haar schoot. Namnam vlijt zich neer; Cily neemt zijn hoofd op haar schoot zoals ze dit ook in het eerste stadium deed toen hij nog een stokoude baby was. Het licht wordt iets gedempt en concentreert zich op de twee figuren. Namnam nestelt zijn hoofd behaaglijk in haar schoot, ontspant zich.
namnam
Sprookje vertellen, sprookje vertellen.
cily
Nee, nu niet. Later. Namnam moet nu slapen gaan. - Welterusten, lieve Namnam.
namnam met kinderstem
| |
[pagina 127]
| |
Er was eens een man die vroeg aan een ezel - waar de weg lag - die naar de zin van het leven leidde. De ezel antwoordde: Volg mij maar. En zo kwamen ze bij een reusáchtig groot...
cily
Sst, sst nu.
Namnam nestelt zijn hoofd dieper in haar schoot. Cily croon't hem in slaap met een kinderliedje.
cily
Mijn wolk heeft een hoofd en een zon,
een koninkrijk en een maan,
en gedachten als mensen er tussen;
mijn wolk heeft een scepter van politiek
en een carrousel van ekonomie,
waarmee hij door droomland rijdt.
O je hebt met je wolk mijn dromen gedoofd,
je hebt mij een menselijke kroon opgezet,
die jij hebt afgezet;
maar mijn liefde is niet gedoofd,
want ik heb nooit in reuzen geloofd,
ik heb alleen in jou, mijn koning geloofd.
Mijn koning is voorbijgegaan,
er is geen nieuwe koning opgestaan -
Ik wíl geen nieuwe koning op zien staan!
- Misschien droom je wel dat je slaapt,
dat de wereld is die je slaapt,
of dat je slapend de wereld schiep.
Of droom je ook mij als je slaapt,
| |
[pagina 128]
| |
zodat ik pas leef in je slaap?
Slaap wolkje slaap, slaap wolkje slaap.
Slaap wolkje slaap. Slaap wolkje slaap...
Tijdens het laatste tafreel zijn de doden langzaam weer tot leven gekomen; ze richten zich centimeter voor centimeter op; halverwege overeind, luisteren ze met gestrekte halzen en nieuwsgierige maar neutrale ogen geïnteresseerd toe, alsof het een merkwaardige toneelscène betrof en niet de werkelijkheid.
|
|