| |
| |
| |
Titelloos
Een mozaïek
In de herfstlucht een korte stofwisselingsstoornis. Even voelt hij in zijn lies een stekende pijn. (Of is het een zwervende pijn in zijn lichaam?) Dan is het weer of hij geen pijn gevoeld heeft. Wat rest is een herinnerde pijn, die zich naar buiten projecteert in de vorm van schaduwvlekken als gedroogde bloedvlekken die vervagen?
In de lucht hangt een kinderwens.
Een gulden zon iriseert achter zijn hoofd als een onheiligenschijn.
..........
Ik schrijf je omdat ik niet weet wat ik anders moet doen, ik schrijf je letterlijk, schrijf het letterlijk, waarna het steeds opnieuw is of ik óók mijzelf schrijf. Vergeef me, alles, letterlijk alles is ook een vorm van zelfbedrog, dat is normaal, wat je ook doet of zegt of schrijft, het is een woordwaarheid dus. Zie Nietzsche. Je zou je een directer vorm van communicatie kunnen denken, als telepathie - een spirituele glasvezelverbinding -, maar het is de vraag of we dit zouden moeten willen; het lijkt me eerder een ramp.
Voorlopig houden we het dus bij vormen van indirecte communicatie (Kierkegaard), wat zeker opgaat voor mij, detective op zoek naar een geheim; zelf maken of uitvergroten hoeven we de bestaande geheimen niet, die zijn op zich al groot en veelvuldig genoeg, waaronder alle natuurlijke wonderen waar- | |
| |
mee wij stervelingen in aanraking komen. Heb ik je al eens geschreven over Gritta, de beeldhouwster?
Toen ze jong was kneedde ze eens een volgevormde vrouwenfiguur, ronde buik en borsten, heel primitief. Een vriend die op bezoek kwam riep uit: - Hé! de Venus van Willendorf! Die kende ze toen nog niet, maar haar beeldje leek erop als was het een kopie, met inbegrip van het geribbelde kapsel.
Voor haar eigen gevoel had ze dit beeldje nooit overtroffen.
Na een langdurige inzinking wist ze wat haar te doen stond: gaskunstenaar worden, beelden vormen uit gekleurde rook en die laten vervluchtigen om nieuwe te scheppen, permanent nieuwe.
- Het ideaal dat ik nastreef, zei ze, is om zelf een gas- en rookbeeld te worden mét andere vormen in lucht op te gaan. Dat is pas bevrijdend.
.........
Soms (nu) heb ik het gevoel op een elektronische stoel te zitten, de onmerkbare trillingen te voelen, mijn breininhoud die wordt geabsorbeerd en opgeslagen, en omgekeerd, de alomvattende wereldgegevens die ingevoerd worden in mijn hersenen: een schrikaanjagend groot internet dat ik bén, onweerstaanbaar, een werelddemiurg, overweldigd door zichzelf, een mateloos uitgebreid zelf.
En dan weer: die begeleidende pulserende muziek, komende uit mijzelf, lijfsmuziek: het borrelende sissen van de ingewanden, de vibrerende stroom van aderen en slagaderen, de hartklop. Het voegt zich naar de driekwartsmaat van Bach, die ik op dat moment beluister en na enige tijd klopt zelfs mijn hart in driekwartsmaat. Het is verontrustend heerlijk. Maar als ik ophoud Bach te luisteren of te denken blijft mijn hart in de driekwartsmaat verder kloppen en dat bekommert me een beetje. Hoe lang zal dat zo door blijven gaan? Misschien moet ik mijn hartklop anders afstellen, maar hoe?
| |
| |
.........
De man legde de envelop met zijn weekloon zonder loonstrookje in de uitgestoken hand van Gerda. Ze telde het geld na.
- Er ontbreekt vijftig euro.
- Daar moet ik shag van kopen en koffie en een pilsje met mijn maat.
- Geef op, zei ze, of moet je een hengst voor je kanis zoals vorige keer.
Onwillig schoof hij de vijftig euro af. Ze stak hem 25 euro toe, die hij uit haar hand griste.
- Hoho, kan er geen dankje af?
- Het is verdomme mijn geld.
- Ondankbare hond. Zorgen we soms niet goed voor je?
Hij zweeg.
- Kus mijn hand. Luider: - Kus mijn hand.
Hij kuste de uitgestoken hand.
- Het wordt tijd dat je opslag vraagt. Treesje en ik kunnen nooit eens buiten de deur eten.
- Opslag kan niet. cao.
Gerda gooide de envelop naar Treesje.
- Balleefd, zei Treesje realistisch.
Hij keek naar de beide jonge vrouwen die hij godzalmeliefhebben drie maanden geleden zelf in huis genomen had. Uit eenzaamheid. Nadat Jannie was overleden. Alleen is maar alleen. En uitgerekend twee potten.
Ze wierpen elkaar veelbetekenende blikken toe en hij kromp ineen bij de gedachte wat ze nu weer met hem van plan waren.
Ze begonnen zich te ontkleden. Bloot als boter. Hij wendde gegeneerd zijn blik af.
- Nee, blijven kijken! (Gerda) - Kijken verdomme!
Hij wierp zijdelingse blikken naar de meubelen en andere voorwerpen in zijn kamer, als om er zich aan vast te klampen | |
| |
- voor zover het nog zijn kamer was. Het dressoir met de kunstbloemen in een groene glazen vaas, de lege plek waar de huwelijksfoto van Jannie en hem had gestaan en die hij voor straf had moeten weghalen toen hij iets fout had gedaan, dat wil zeggen gerookt in zijn slaapkamer. Hij hoorde wat hij hoorde.
- Kijken verdomme!
Maar toen de beide vrouwen uitgeput van elkaar vielen nam hij de benen en vluchtte naar zijn slaapkamer. Ze lieten hem gaan.
Verslagen ging hij op bed zitten, een verdrietige ongeschminkte clown met arbeidersmasker.
Even later ging de deur open. Trees.
Ze schurkte zich tegen hem aan - hij róók haar -, streek hem over het hoofd.
- Wil je aan mijn borsten zuigen?
- Nee.
- Ben ik dan niet aantrekkelijk meer?
- Jawel.
- Nou dan?
Hij schudde zijn hoofd.
- Het wordt tijd dat je een hypotheek neemt op het huis, dan zitten we wat minder krap.
- Jannie en ik hebben het samen afbetaald, zei hij op klaaglijke toon.
- Jannie is er niet meer om je op de vingers te kijken.
- Nee! brulde hij.
Ze gaf hem een klap met haar vlakke hand.
- Morgen ga je naar de bank, ik ga met je mee. Goed?
Hij knikte.
.........
Het gebeuren voltrok zich in een oude fabriekshal van half verroest, gegolfd plaatijzer, de schuifdeuren open op de bruinrode rails. Achter in de immens lijkende hal een houten schraag, | |
| |
met eromheen een negental mediterende, als halve monniken geklede, kalende mannen van middelbare leeftijd, gehuld in pijen van veldgroene legerstof, een kruisraketje of satellietje aan een ketting om de hals.
Op de tafel de reeds door hen gewijde voorwerpen: een plastic babypopje, een kleine vw-camper, een losstaand arbeidershuisje, een villaatje, een voodoopop waar de spijkers of naalden uitgetrokken waren, een kinderstep, een boek of prentenboek, een hond.
Een lange rij wachtenden binnen en buiten, zestig à tachtig man groot, veel vrouwen, allen met een meegebracht voorwerp, beeldjes van een klein huisdier, een muziekinstrument of een ander geliefd voorwerp. Niemand praatte.
In de hal klonk zachte ketelmuziek, die het niet al te sterke geraas van de nabijgelegen verkeersweg althans binnen overstemde, soms onderbroken door ingeblikt ritmisch gelach.
De krachtige straal van verspreid licht uit een grote theaterlamp was op de halfmonniken gericht die met geloken oogleden zaten te neuren, de gestrekte wijsvingers naast het hoofd als een soort staafantennes op de kosmos boven het golfplaten dak gericht. In de hal hing een vreemde halfgewijde sfeer.
Op een signaal van de middelste halfmonnik stopte het geneur. De gestrekte wijsvingers maakten een knik en richtten zich op de slapen van de mediterende hoofden, ongeveer één minuut, waarna de meditanten de ogen openden, hun rechterhand uitstrekten en de voorwerpen zegenden.
Op een teken van dezelfde halfmonnik traden de eigenaars van de uitgestalde voorwerpen naderbij, namen hun voorwerp voorzichtig op en verlieten met voldane blikken de hal, waarna een tiental wachtenden hun voorwerp op de schraag deponeerden om gezegend te worden: een pruik, een terreinautotje, een hoogwerkertje, een johannieterkruis, een softenonbaby, een stapeltje obligaties, een paar kunstogen, een banjo, een mondharpje, een opvouwbare invalidenstok, een reisboek naar Thailand van Lonely Planet, een plastinaat van een mens - hoe- | |
| |
wel gevraagd was het bij één voorwerp te laten hadden enkelen er twee meegesmokkeld.
Hierna zette de ketelmuziek opnieuw in en begonnen de halfmonniken weer te mediteren, de wijsvingers omhoog gericht.
..........
Een regen van zwarte mieren kwam neer op het vers omgeploegde land. Een octogonale wolk ontlaadde zich niet in één keer, maar in drie korte stoten.
In -vorm schoot een schicht uit een andere piramidale wolk omlaag. Verder het land in was de lucht helderder, de hemel stralender. Enkele goudgele zonnen en bijzonnen cirkelden kloks- en antikloksgewijs en ontwikkelden een immense lichtkracht, waarin zwermen koolzwarte en Van Gogh-vogels rondfladderden als gelouterd door de fotonenstralen.
In het veld stond een meer dan levensgrote boer zijn voorhoofd met een bonte zakdoek af te wissen. Hij keek niet naar de zonnen, maar naar het zwarte mierenveld voor hem. De laserblikken uit zijn ogen keken het veld schoon. Daarna richtte hij zijn blik op de hoekige wolken, die ineenschrompelden.
Aan de einder stond een stad in vlammen zonder te verbranden.
.........
Onder hem lag op lichaamsdiepte een kleine stad, eerder een stadschap. Hij blikte neer met een alwetend Oog en alles leek onder zijn blik te veranderen, wijk voor wijk, tijd voor microtijd, miniseizoen na miniseizoen.
Een kleine platboomde schuit beladen met gestapelde gele kazen als massieve zonnen dreef in een gracht, een halfopen plein passerend, waarop plotseling een gloeiende zuil ontstond: een monnik die zich met benzine had overgoten.
| |
| |
De platboomde schuit met zijn in roodbaaien kostuum gestoken schipper dreef vredig op het rimpelloze water.
Er stond een levensgrote reiger aan de kant, zijn spitse snavel op een denkbeeldige vis gericht.
Een meter verderop een windmolen met draaiende wieken. Geen wind zichtbaar in de kleine bomen langs de kade. Een intieme waterval. Het Oog zwierf verder.
Op een opengespaarde plek midden tussen de minihuizen verhief zich een grote lichtpeer, waaromheen zich een groepje mensen had verzameld, allen verzonken in opperste concentratie; ze zoemden met halfopen monden, de ogen op de lamp gericht. En langzaam begon de lamp te gloeien en een al intenser licht uit te stralen, wit genezend licht dat de magische zoemers zelf steeds minder zichtbaar maakte, tot ze half en half leken op te lossen in lucht, zilverwitte lucht.
Twee straten verder lagen stadpaleis en herenhuizen onder de sneeuw, de sneeuwvlokken bleven in de lucht hangen. Een sleperspaard voor een slee, waarop onder een huif twee fraai uitgedoste burgers, een man en een vrouw. Een bedelaar vroeg om een aalmoes, zijn hand blijvend op schouderhoogte. Geen gat in de hand.
Op twee hoofdverkeersaders, uitkomend op een rotonde, stonden de auto's vier rijen dik doodstil. En het was of de eeuwigheid hier was ingetreden. Naast de weg lagen de brokstukken van een neergestort vliegtuig.
Meer grachten. Een bloemenmarkt; kleine zonne- en maanbloemen, permanent bloeiende; zilveren zevensterren; naaldboompjes, gatenplanten, heesters waardoor een centrale wind woei, een statische.
Boven het belendende Centraal Station hingen enkele onbeweeglijke vierkante wolken.
Volgde een stralend feestkwartier met burgers en kinderen in oranje ornaat, uitgestalde wegwerpspullen aan hun voeten of lokkend op overladen schappen, waartussen enkele koters als grote porseleinen maden rondkropen. Sommige figuurtjes | |
| |
droegen oranje opblaaskronen op hun hoofd en hielden toeters voor hun mond, waarvan je het doordringende geluid bijna kon horen. Het Oog dacht: zien ze een oranje stoplicht, beginnen ze al te juichen!
Twee minuten verder werden de gebroeders De Witt naar de galg gevoerd en aangevallen door het plebs dat hen, naar het Oog wist, in stukken zou rijten en hun vlees ten dele verorberen, zowel rauw als gekookt, de geslachtsdelen incluis.
En ineens kwamen vanuit stegen en straten naakte mannen en vrouwen aangerend, luid roepend: - De waarheid gaat naakt! De waarheid gaat naakt!, terwijl de schout en zijn rakkers op hen insloegen.
En daar kwam een standbeeld van Rembrandt tot leven. De meester hief zijn penseel en begon in de lucht te schilderen. Naast hem een totaal wit levend-standbeeld met een bordje op de borst: verkocht. Het trok een doodstil publiek.
Twee dronkenmannen liepen gearmd over het woelige water van de Amstel, zonder te zinken, waarschijnlijk omdat ze geen angst hadden om te zinken.
Stamboekkoeien stonden stil en stram op een afgeschoten stuk van het stadspark, terwijl een melkmeisje gezeten op een eenpootskrukje doende was de uiers van melk te ontdoen. Op de rug van een van de koeien zat een kraai. Een vredig tafereel dat het Oog een beetje slaperig maakte. Damp trok op uit de aarde, zodat de logge koeienlijven leken te zweven. Langs de rand van het park lag een aantal mangaten en schuttersputjes, waaruit geweerlopen staken en enkele hoofden half zichtbaar waren. Verder twee antieke kanonnen met gebukte soldaten erachter en het was of de losse lichaamsdelen, armen, voeten, ogen, oren, borsten, penissen in het rond vlogen en zich weer geluidloos verenigden tot lichamen, soldaten, burgers, toeschouwers, tot één grote bom het hele tafereel leek weg te vagen, waarna mensen en dingen weer tot onzichtbare, verdrietloze aanwezigheden werden, bundels trillingen die...
En het leek of de catastrofe zich uitbreidde en elders minus- | |
| |
cule turbulenties, cyclonen, rampen verwekte die zich in het ministadschap onder zijn blik manifesteerden.
Alles vormde en hervormde zich, opnieuw en opnieuw - het Oog knipperde nerveus alsof het niet goed wist of het zich moest openen of sluiten.
En dan is het of ook het Oog zelf springt.
Onder je ligt een aarde overdekt met plattegronden.
.........
Ik schrijf je maar weer eens, nu ik er een ál sterkere behoefte toe gevoel: iedere activiteit, maar vooral de mentale, schept zijn eigen behoefte, voorconditioneert zijn vervolg, zijn uitbreiding: uitbreiding zonder definitieve vervulling: we doen dit al vanaf het eerste eencellige organisme: anders waren wij er niet geweest, een onherroepelijk fatum, óns fatum, dat we continueren.
In de fictionele wereld kennen we louter 2-hoeks- en 1-hoeksverhoudingen; een 3-hoeksverhouding - indien mogelijk - komt ons reeds voor als metafysisch, of juist als realistisch?: de 3de dimensie van de pseudo-realiteit? Maar genoeg hierover.
Zoals we weten is het foetus, de baby, een gezwel dat het lichaam afstoot. Ik ken een biowetenschapper die, daartoe in staat gesteld door een voortschrijdende decodering van de genetische code, gezocht heeft naar een stof die de afstotingsverschijnselen tegengaat, dit om tegemoet te komen aan het verlangen van sommige vrouwen om de baby altijd bij en in zich te hebben en ter bevrediging van het broedse moedergevoel. Naar verluidt heeft hij die stof enkele jaren geleden al ontdekt en zijn er vrouwen die hun baby drie of meer jaren bij zich dragen. Ook als het kind zelf signalen uitzendt dat het eindelijk wel eens de buik wil verlaten, worden deze tekenen genegeerd ofwel worden ze onderdrukt door een andere stof. Een | |
| |
vreemde zaak, vind je niet? Of... Je zult misschien zeggen: je hoort te veel, waarop ik: ik hoor nog lang niet genoeg. Wie weet wat niet allemaal voor ons verborgen wordt gehouden. Zouden die draagmoeders hun kinderen een naam geven? Een wisselnaam, waarmee ze foetus en baby aanspreken, of als ze naar de echoscopieën of pret-echo's kijken die ze in series aan de wand hebben geprikt: zijn wekelijkse ontwikkeling, soms de duim in de mond of ter zelfbevrediging zuigend aan hun pikje. Misschien noemen ze hem wel X, een open naam. Tot ze er genoeg van hebben, de draagmoeders, en het kind na een spuitje geboren laten worden. Ik zal proberen achter de feiten te komen, dat wil zeggen, zodra de concrete feiten mij voldoende interesseren; vooralsnog heb ik voldoende aan hun virtuele realiteit.
.........
Ze snuffelde met haar snuit vlak boven de grond over de stoepstenen, richtingloos zigzaggend - ze had geen honger -, snoof constant, met korte zuighapjes / sloop tussen de honderden benen door als tussen bewegende lantarenpalen, streek langs de kuit, werd tweemaal over de rug geaaid met een hand en dribbelde verder zonder op te kijken: was het gewend.
Toen rook ze de urine! Verrukt volgde ze haar reukorgaan - altijd voorop! -, ontdekte spoedig de bron op de voet van een dikke boomstam en bezatte zich aan de zalige prikkelende geur die niet één was maar samengesteld bleek uit wel tien of twintig verschillende geuren, de een nog verser en kostelijker dan de andere.
Volkomen verzadigd en verzaligd, werd ook bij haar de aandrang weer sterker. Ze hurkte opnieuw om haar urine onder die van de anderen te mengen tot een nog voortreffelijker geur.
En zigzagde verder, pissend waar maar te pissen viel en dat was bijna overal.
| |
| |
.........
Rechter: U bent Johannes Xaverius X?
X: Jawel Edelachtbare.
Rechter: U bent 38 jaar, geboren te Amsterdam, in dezelfde plaats woonachtig en aldaar werkzaam als kantoorbediende.
X: Jawel Edelachtbare.
Rechter: Wilt u dan nu de eed afleggen en mij nazeggen Zo waarlijk helpe mij God almachtig.
X: Mag het ook in het Fries?
Rechter: Nee.
X: Dan spreek ik alleen de waarheid en niets dan de waarheid.
Rechter: Zoals u wilt. Er zal bij het bepalen van de strafmaat rekening mee gehouden worden.
Rechter neemt papier.
Rechter: U wordt ervan beschuldigd dat u op de 12de april van dit jaar uw vrouw hebt vermoord met een broodmes. Erkent u het ten laste gelegde?
X: Nee, zeker níét Edelachtbare.
Rechter leest van papier.
Rechter: Het feit wordt door uw vrouw bevestigd. Zij verklaart dat u op de ochtend van genoemde dag in een toestand van grote gespannenheid de woning hebt verlaten, d.w.z. nadát u vergeten had het brood te kopen, waar zij u om gevraagd had.
X: Ik heb wel in een toestand van grote gespannenheid de woning verlaten Edelachtbare, maar ik heb mijn vrouw niet vermoord.
Rechter: Uw vrouw beweert van wel. - Maar beschrijft u dan eens in uw eigen woorden wat er die ochtend volgens u wél is voorgevallen.
X: Het was zaterdagochtend Edelachtbare en ik was in een goed humeur -
| |
| |
Rechter: Ja dat begrijp ik.
De verdachte, aangenaam verrast, knikt met het hoofd.
X: En toen mijn vrouw mij aan het eind van de morgen vroeg om een brood te halen, omdat ze 's middags ‘alle boodschappen nog moest doen’, toen stemde ik onmiddellijk toe, Edelachtbare. Ik verliet het huis en sloeg de Hoofdstraat in.
Rechter: Wat voor brood moest u halen, wit of bruin?
X: Een witbrood Edelachtbare.
Rechter: Kunt u beschrijven hoe het brood eruitzag dat u moest halen?
X: Jawel. Het was een licht doorbakken rotterdammer Edelachtbare, naar boven iets in de breedte uitlopend met een overhangende korst aan de beide zijkanten. Aan de bovenzijde bevindt zich een onregelmatige gleuf of snede.
Bij de woorden gleuf en snede gemompel op de publieke tribune. De president slaat met de hamer op de tafel.
Rechter: Een gleuf in de lengterichting of in de breedte?
X: In de lengte Edelachtbare. Een kleinere gleuf bevindt zich ongeveer in het midden van het brood, waar dit desgewenst in tweeën gebroken kan worden.
Opnieuw licht gemompel op de tribune.
Rechter: Jaja. Gaat u door. U liep dus in de Hoofdstraat. Beschrijft u eens hoe u liep.
X: U bedoelt in de straat, of hoe mijn loophouding was?
Rechter: Het laatste.
X: Ik liep rechtop Edelachtbare. Niet gebogen. Het was zaterdag, zoals ik u gezegd heb Edelachtbare, en dan voelt een mens zich opgelucht, bevrijd. Mijn armen zwaaiden in tegengestelde richting langs mijn lichaam heen en weer omdat ik niets in mijn handen had. Geen tas of het doordeweekse broodtrommeltje Edelachtbare. Mijn hoofd bewoog zich zo nu en dan naar rechts om in de etalages te kunnen kijken.
Rechter: Niet naar links?
X: Nee Edelachtbare, want ik liep aan de rechterkant van | |
| |
de straat. Op de terugweg zou ik naar links gekeken hebben.
De rechter knikt.
Rechter: Juist. En waar dacht u aan op dat moment?
De verdachte haalt zijn schouders op.
X: Aan niets in het bijzonder Edelachtbare.
Rechter: Aan niets? Ieder mens denkt altijd wel aan iets, verdachte.
De verdachte haalt verontschuldigend zijn schouders op.
X: Ik herinner het me niet Edelachtbare. Het was zaterdag en -
Rechter (streng): Had u die ochtend de krant niet gelezen?
X: Jazeker Edelachtbare, zoals het behoort.
Rechter: Juist. Pakt een krant van de tafel. Ik heb hier een exemplaar van het door u veelgelezen dagblad voor mij, ik zal er enkele zinnen uit citeren. Hier.
Op vrijdag de 11de april is een detachement Amerikaanse soldaten in een hinderlaag gevallen van de Vietcong. Aan de zijde van de Amerikanen sneuvelden 12 soldaten en een officier. Dus op de ochtend van de 12de april, een dag nadat dertien Amerikanen en een onbekend aantal Vietnamezen de dood vonden en nadat u dit feit gelezen had dacht u aan niets!
Leest.
In een pension voor gastarbeiders in Amsterdam zijn bij een uitslaande brand 4 Turken om het leven gekomen. Het pension brandde volledig af, de eigenaar was niet verzekerd, en u dacht aan niets.
Leest.
Ajax heeft na een formidabel gespeelde uitwedstrijd tegen Real Madrid gewonnen, pardon, verloren, met 2-1, en u dacht aan niets.
Woedend gemompel op de tribune.
Bij mevrouw Van de Staag, Valiumstraat 871 te Rotterdam is een oranjekleurig zebragestreept hondje weggelopen van een onbestemd ras. Mevrouw is diepbedroefd en verzoekt eventu- | |
| |
ele vinders haar het hondje aangetekend terug te zenden, aangezien ze zelf slecht ter been is. Als beloning biedt ze haar eerstvolgende aow-uitkering aan, en ú, waar dacht ú aan? Aan niets - u keek niet eens of u het aardige hondje zag.
Leest. Slaat op de krant.
En hier. Ene Sjoukje van Sneek is in Monte Carlo tot schoonheidskoningin 1971 uitgeroepen van de hele wereld. - Borsten als stamboekuiers, een kontwerk van hier tot Sint Annaparochie, een venusheuvel als de Vesuvius, en u dacht godverdomme aan niets!
Werpt minachtend de krant neer. - Alsjeblieft. Rustiger.
Gaat u door. Terwijl u daar dus aan niets liep te denken keek u in de etalages. Wat zag u daar?
X: Ik kwam langs de winkel van Smit, Edelachtbare en ik zag daar voortreffelijk gebrande koffiesoorten in open manden. Grote blikken ananas. Vruchtencake uit Engeland. Gaffelbitter uit Noorwegen in sherry en madeirasaus. Bombaynoten. Gekonfijte vruchten. Slakken in blik...
Rechter: Jaja, en wat dacht u toen, die lust ik ook wel?
Gelach op de tribune.
X: Nee Edelachtbare, ik dacht aan niets. Of liever, ik dacht, misschien kan ik nog een half pond espresso meenemen op de terugweg, die is bijna op.
Rechter: Hm. En verder?
X: Ik kwam langs een showroom met Honda-auto's uit Japan Edelachtbare en ik zag daar een aardig sportwagentje dat ik wel zou willen hebben als ik geld had.
Zacht gemompel op de tribune. Rechter mompelt idem iets binnensmonds.
Rechter: Jaja.
X: Daarna passeerde ik een winkel met huishoudelijke artikelen, van de gebroeders Bentinck. Ik ben er even blijven staan omdat onze broodrooster stuk is en we eigenlijk een nieuwe zouden moeten hebben. Het zou een geschikt verjaardagscadeau voor mijn vrouw zijn, dacht ik.
| |
| |
Rechter (interrumperend): Als ze een brood had tenminste. Gelach op de tribune.
X: Vervolgens zag ik een etalage met damesjaponnen waarvoor ik niet ben blijven staan omdat het geen uitverkoop was, en - en een boekwinkel...
Rechter: Herinnert u zich titels?
X: Enkele Edelachtbare, omdat ik die al eerder in de krant was tegengekomen. hoe leer ik judo bijvoorbeeld en de kunst van het ouder worden - ik ben tenslotte achtendertig Edelachtbare -, en man, vrouw, maatschappij en tienduizend jaar brood...
Dreigende reacties op de tribune, de rechter trekt zijn wenkbrauwen op.
Rechter: En u bent niet naar binnen gegaan om een exemplaar te kopen?
X: Nee Edelachtbare.
Rechter: Ik geloof dat u liegt. Er is een nummer van man, vrouw, maatschappij bij u thuis aangetroffen.
Doodse stilte. X maakt een gebaar van wanhoop.
X: Ik kan het mij niet herinneren Edelachtbare. Misschien heeft mijn vrouw het wel gekocht.
Rechter: Ja, geeft u uw vrouw de schuld maar.
Verontwaardigd gemompel op de tribune.
Rechter: Maar gaat u verder.
X: Daarna heb ik nog een etalage met schoenen bekeken Edelachtbare, ik zou best een paar mocassins kunnen gebruiken dacht ik, voor als het warm is, maar het is hier zo zelden warm Edelachtbare; en een etalage met radio's en kleuren-tv's en bandrecorders, want een bandrecorder staat nog steeds bovenaan op mijn verlanglijstje Edelachtbare...
Rechter: Ja, toe maar, het kan niet op, een bandrecorder willen we allemaal wel.
Beamend gemompel op de tribune.
X: En ten slotte, zonder dat ik erbij nadacht, ben ik een tabakswinkel binnengelopen Edelachtbare, en heb een pakje si- | |
| |
garetten gekocht. Toen ik eruit kwam was ik blijkbaar vergeten dat ik voor iets anders was weggestuurd, want direct daarna ben ik naar huis gegaan.
Rechter: U bent toen regelrecht huiswaarts gegaan?
X: Jawel Edelachtbare.
Rechter: Zonder brood.
X: Jawel, zonder brood.
De rechter houdt een brood dat op de tafel ligt voor zich uit in de hoogte.
Rechter: Herkent u dit brood?
X: Nee Edelachtbare.
Rechter: Allicht niet. Dit is het brood dat u niet gekocht hebt! Het zal als belastend materiaal in aanmerking genomen worden. (Tegen de griffier) Wilt u dit noteren.
Legt het brood terzijde, na er eerst uitvoerig aan geroken te hebben. Plukt er dan een stukje af en steekt het in de mond, kauwt nadenkend, knikt ten slotte goedkeurend.
Rechter: Geen slecht brood. Beter dan wat mijn vrouw koopt. (Vriendelijk) Het maakt uw misdrijf aanzienlijk zwaarder, in de ogen van het publiek. Of niet soms?
Instemmend agressief gemompel op de tribune.
Rechter: Het niet kopen van een goed brood is erger dan het wel kopen van een slecht brood, alleen al vanwege het feit dat het goed is.
Opnieuw gemompel op de tribune.
Rechter klopt met de hamer op de tafel.
Rechter: Stilte, anders laat ik de zaal ontruimen. - En daarna, toen u thuiskwam en merkte dat u uw plicht had verzaakt, hebt u uw vrouw doodgestoken met een broodmes. U dacht zeker dat zij het brood was.
KINDERSTEMMETJE: Mamma. (Gegrinnik.)
X: Nee Edelachtbare. Ze was al dood.
Rechter (streng): Uw vrouw ontkent dit.
X: Ja, dat begrijp ik. Maar excuseer me Edelachtbare, als ze dood is kan ze 't niet ontkennen.
| |
| |
Rechter: (verontwaardigd): Ik vind dit een staaltje van grof cynisme, dat zijn weerga niet heeft in de geschiedenis van de criminologie.
(Tegen de deurwaarder) Roep de getuige.
De deurwaarder staat op en brengt de getuige die op de publieke tribune zit naar het getuigenbankje, dat hetzelfde is als het beklaagdenbankje, waar ze plaatsneemt.
Rechter: U bent Petra Johanna X, echtgenote van Johannes Xaverius X?
Vrouw: Jawel Edelachtbare.
Rechter: Vertelt u dan maar eens wat er gebeurd is die ochtend.
Vrouw: Ik vroeg hem een brood te gaan kopen Edelachtbare, omdat hij toch niks te doen had; ik zelf was nog druk in het huishouden Edelachtbare. En 's middags moest ik er zelf al op uit om inkopen te doen, dus u begrijpt -
Rechter: Juist. En wat voor brood vroeg u hem te halen?
Vrouw: Een witbrood Edelachtbare.
Gemompel op de tribune.
Rechter: Aha. De zaak begint duidelijker te worden.
Hij neemt het brood van de tafel en houdt dit in de hoogte.
Rechter: Is dit misschien het brood dat u de verdachte verzocht hebt te kopen?
Vrouw: Jawel Edelachtbare.
X: Nietwaar!
Rechter (tot verdachte): Ik verzoek u niet te interrumperen. De getuige is nu aan het woord. (Tegen de vrouw) Goed. U stuurde dus uw man erop uit om een brood te kopen, een witbrood. En toen hij terugkwam had hij het toen bij zich?
Vrouw: Nee Edelachtbare. Hij had het vergeten!
Gemompel op de publieke tribune.
Rechter: Juist. Dan is de zaak nu wel rond. Ik acht het bewijs geleverd dat dit mes tussen u een kwestie van leven en dood is - zoals ook in de psychoanalytische literatuur overduidelijk wordt aangetoond. (Tegen verdachte) Daarom, alle feiten | |
| |
in aanmerking genomen en na u schuldig bevonden te hebben aan het ten laste gelegde, veroordeel ik u tot -
Hij staat op en loopt op de verdachte toe.
X: Nee alstublieft niet Edelachtbare.
De rechter wil hem het mes in de hand duwen, maar X deinst achteruit in zijn stoel, kronkelt zich in allerlei bochten, van zijn vrouw naar de rechter kijkend en door zijn angst suggererend dat het de bedoeling is dat hij haar doodt. Zijn vrouw kijkt geïnteresseerd toe.
X: Dan liever -
Rechter: Zelfmoord?
X: Nee nee...
Rechter: Zoals u wilt. Als u het mes er niet in wilt zetten; of anders gezegd, als u de werkelijkheid niet wilt voltrekken zoals die is, dan veroordeel ik u tot het zelfde schijnbestaan dat u geleid hebt. - Vijf dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen en op de ochtend van de zesde dag zult gij uitgaan en een brood kopen voor uw vrouw, een pannetje of een Rotterdammer, een boerenweit of een gewoon tarwe, en u zult thuiskomen met lege handen of, als uw zakgeld zover reikt, met een oud nummer van man, vrouw, maatschappij. Maar thuiskomen zult u.
Op zaterdag.
.........
Wat ons in de volgende contreien opviel - we waren nu ruim drie maanden onderweg (of drie uur?) - was het volstrekt strakke, de onbeweeglijkheid van de gezichten der bewoners, zowel mannen als vrouwen. De uitleg die we in het informatiecentrum kregen was de volgende. De gedachtekracht, allengs door de bewoners ontwikkeld, was zo groot dat ze in staat waren de materie te manipuleren en dus ook, in geval van grote negatieve spanningen, elkaar te deformeren, zelfs zonder elkaar aan te zien.
In het beginstadium van deze evolutie liepen dan ook heel | |
| |
wat tijdelijk mismaakten rond, hinkepoten, halflammen, eenogigen of blinden, anderen met verwrongen rompen. Iemand dooddenken kwam ook, zij het minder, voor. Uiteindelijk was men overeengekomen dat iedereen zijn emoties zoveel mogelijk zou beheersen en zijn kracht intomen. Dit was voor iedereen het meest bevredigende. Vandaar de permanent strakke gezichten, bij jongeren wat minder; kleine kinderen, met een nog onontwikkelde gedachtekracht, waren veel speelser.
Kon een volwassene bij een negatieve attaque dan niet de benodigde tegenkracht inzetten? Ja, dat kon, maar niet iedereen beschikte over dezelfde sterke mentale energie.
Wilden wij graag een demonstratie zien? Jazeker, maar niet aan ons eigen lijf. De demonstratie voltrok zich dan ook bij een assistent. De instructeur dacht zichtbaar - zonder overigens ter wille van een grotere concentratie zijn ogen te sluiten - en voor onze ogen begon de assistent met zijn romp te kronkelen en gedeeltelijk te dematerialiseren, kort erop miste hij een arm.
Elkanders gedachten beïnvloeden kon natuurlijk ook, maar dit fenomeen was elders eveneens ontwikkeld, evenals de mogelijkheid een gedachteschild op te trekken. En ja, de zeer gedachtekrachtigen waren ook hier koning.
En god? waagde iemand ten slotte te vragen.
Die was door een gezamenlijke inspanning van een grote meerderheid al lang weggedacht. En nooit meer hadden ze een god geschapen naar hun beeld - als hun grotere evenbeeld - omdat ze er geen behoefte aan hadden. Verre van dat.
Buitengekomen poogden we bij enkele bewoners in hun brein in te breken, maar onze mentale energie was zo zwak dat de pogingen enkel met meewarige blikken werden beantwoord. Verder hielden ze zich gelukkig in.
De volgende dagen bezagen we elkaar wantrouwig en heimelijk misschien met een zekere angst.
De eerste nacht droomde ik dat we in een landstreek met louter mensvormige robots verzeild geraakt waren; dezelfde | |
| |
strakke gezichten en hyperneutrale ogen die echter een enorme kracht uitstraalden, blikken waaronder wij kronkelden en niet te stuiten gedaanteveranderingen ondergingen, die gaandeweg uitliepen op een omgekeerde evolutie; onze verwrongen lijven eindigden in onvormen, grote aardwormen die om elkaar en door elkaar heen kronkelden, doelloos, zinloos en schrijnend.
Het wordt tijd dat we onze thuisbasis weer opzoeken.
.........
Zijn schors werd al rimpeliger, schorsiger, hij voelde het, voelde het zelf; insecten drongen gemakkelijker in zijn vezels door, aten zich lange dunne gangen als kleine doolhoven in hem, alleen tot zijn eeuwenoude kern drongen ze nog niet door, die was nog te hard, onbrandbaar ook, de buitenste lagen waren schroeibaar en hier en daar aangevreten door korte branden, ze deerden hem niet. Het witte sap steeg nog steeds dagelijks in hem op, voedde zijn takken en bladeren. De jaren joegen nog even snel voorbij, als windvlagen, mensen groeiden op en verdwenen, vogels waren maar even aanwezig: hij overleefde ze alle, planten, dieren, mensen, zijn enorme, langzaam uitdijende traagheid deed weldadig aan, ook voor hemzelf, grensde aan tijdloosheid: ademen, groenen, bladeren afwerpen, groenen, groeien, het ging maar door, eindeloos, eindeloos.
Toen de bliksem insloeg schudde hij die van zich af, nauwelijks nijdig. Hield er niet meer dan een litteken aan over. Enkele door de storm afgebroken takken. Het deerde hem niet. Deerde hem lang geleden niet.
Ik kwam langs de boom en streek met mijn hand over de schors, de meer dan vijfhonderd jaar oude. Voelde. Trilde.
.........
| |
| |
Hij moest voor dode spelen. Ze ontdeden hem van zijn kleren. - Slap nou, slap! - bewasten hem met extra aandacht voor zijn piemel en blanketten hem met talkpoeder.
Zo moest hij, met gesloten ogen, blijven liggen terwijl de dames sherry drinkend en elkaar met de handen opfrolikkend de wake hielden. Er werd niet gelachen.
Hij begon bang te worden dat zij een mes over zijn keel zouden halen. En bad, hij wist niet tot wie. Bad.
Maar plotseling richtte hij op een beet Trees in haar kuit. Ze duwde hem neer en plantte een dolk tegen zijn mond. - Af! Dood!
Hij verstijfde.
.........
- Vandaag gaan we op jacht naar dopedealers, zei Doña Q, naar het schuim van de natie.
Met Sancho schuin achter zich, de elektrische prikstok als een thermische lans over de linkerschouder, toog ze op weg naar de binnenstad. En waar ze jongens en jonge mannen zag staan konkelefoezen en iets quasi-steels aan een koper zag overhandigen schakelde ze de boosdoeners uit, verlamde hen tijdelijk. - Mij is de wrake! riep ze. Alleen eigenrichting kan dit land nog redden!
En daar stormde ze al weer voorwaarts op zoek naar andere dealers. Het enthousiasme en de grote inzet van Doña Q enerveerde Sancho.
- Tsjakka! tsjakka! riep hij. Pak ze! pak ze!
De mensen om hen heen leken zich niet bewust van wat zich onder hen afspeelde, alsof het gebeuren niet plaatsvond, geen echte realiteit was. Ze leefden in hun eigen mensvormige cocons - of mensvormige leegtes - die alleen reageerden en vibreerden op wat ze wensten te zien. En dat, dacht Sancho, terwijl de wereld om Doña Q heen juist machtig vibreerde als een krachtig fenomeen, ja, alsof ze zelf al die trillingen voortbracht, | |
| |
trillingen waar hij, Sancho, zich in baadde als in behaaglijk lichaamslauw luchtwater.
- Tsjakka! riep hij, tsjakka!
En daar snelde Doña Q op een van de hondsbrutale, met goud behangen verdachten toe; zijn steelse openlijkheid irriteerde haar bovenmate. Ze bleef voor hem staan en keek de jonge man met haar borende laserblik aan.
- Heb ik iets van je aan?
- Nee, jij hebt iets van mij aan.
En met een krachtige handbeweging trok ze zijn lefbroek omlaag, prikte in zijn solar plexus en haalde de plastic zak met kleine builtjes dope uit zijn zak.
- Thuis maar eens uitproberen wat dit zeer bijzondere spul is, bromde ze. Na nog enige booswichten omgelegd te hebben togen ze weer huiswaarts.
Daar aangekomen maakte ze meteen een van de builtjes met wit poeder open en snoof het stuf op.
Enkele ogenblikken later verspreidde zich een aangename warmte door haar hele lichaam, nee, niet door haar lichaam maar door een lichaam dat zich binnen het hare bevond: het zwol en zwol tot het haar eigen lichaam geheel en al vulde en ze dacht eruit te zullen barsten.
- Raak me niet aan, fluisterde ze tegen Sancho, want je zult jezelf niet meer voelen. Laat me maar even betijen.
Welk een roesverwekkende kracht schuilt er in de materie, dacht Doña Q. Ik moet de materie beter leren doorgronden.
.........
Het geluid had iets heel onaards, of juist aards, maar van een andere aard of klankwereld dan gewone muziek. Er was een samenspel of tegenspel van hoge elektronische sinustonen en schrille fluiten van ultrageluid én het volaardse gerommel van stenen wolken die over elkaar heen buitelden, containers gevuld met kiezelstenen, ijzer-op-ijzerklank, tomtoms van olie- | |
| |
vaten, naast of afgewisseld met het zachtdoffe gebonk van wolbalen, het gonzen van strak gespannen elastieken banden en andere heterogene geluidsbronnen, alles in samenspel en uitgekiend tegenspel, een los georganiseerd spel, dat na enige tijd of ontijd roesverwekkend werkte.
Hij luisterde er enige tijd naar en loste toen zelf op in geluid of - onbestemd - antigeluid.
.........
Ecce homo'tje. - ‘Een Italiaanse baby die vorig jaar acht orgaantransplantaties heeft ondergaan is deze week overleden. Het meisje Alessia di Matteo kreeg, toen ze zes maanden oud was, een nieuwe lever, maag, alvleesklier, een dunne en een dikke darm, milt en twee nieren. De operatie vond plaats op 31 januari vorig jaar in de Verenigde Staten.’
.........
Hij keek de kamer rond. Het tafelkleed was min of meer rood, min of meer donkerrood, erop stond een ongevere vaas met op bloemen lijkende bloemen erin. De klok wees ongeveer vijf voor vijf. Het namiddaglicht scheen peinzend naar binnen, klaarde bij en monterde de kamer zo goed en zo kwaad als het ging op. Hij voelde zich voorlopig niet onvrolijk, hoewel hij niet goed wist waarom. Hij stond op en begaf zich aarzelend naar de buitendeur, opende deze, keek naar links en naar rechts, stond even besluiteloos en sloot toen de deur achter zich, voorzichtig, alsof hij nog niet helemaal zeker was of hij hem zou gaan sluiten of niet, noch wat het was dat hij achter zich liet.
Buiten gekomen, leek de zon ook enigszins te aarzelen of hij verder neer zou dalen of niet. Daarop vermande hij zich en zette vastbesloten de pas erin, hoewel hij geen idee had waarheen hij zich begaf en waarom. Hij leek goddome wel een oude postmodernist.
| |
| |
Het donkerde nu snel. Terwijl hij naar de eerste sterren keek trapte hij op een lemniscaat. De lemniscaat probeerde onder zijn voetzool vandaan te kronkelen als een ringslang. Hij lichtte zijn voet op en liet de kronkel gaan. Deze schoot weg in de goot.
.........
Nee, dan de kleine Tricky, nog volop aan de tiet en dan al een fortuin verdiend op internet. Kon nog niet eens praten, maar wel met z'n kleine knakworstjes de toetsen van de computer bespelen.
- Wat deed ie dan?
- Weet ik veel. Misschien wel een heel nieuw alfabet ontwerpen, waarmee je sneller kon denken, hele woordgroepen op één lettertoets, heel complexe formules.
- Groeide vast op tot een gigantisch hoofd met een klein lichaampje eronder bungelend, een soort honingblaas met een minimier eraan?
- Ja. Zijn stamcellen en genen dienden voor het kweken van nog meer hoofdfiguren.
.........
De krant woei op als een met letters bedrukte witte geest, dansend op onzichtbare hondenpootjes. Het grillige ritselen en bewegen, half prop, lokte haar uit, onweerstaanbaar. Om de een of andere reden wás het onweerstaanbaar; het móést gebeuren. Ze sprong erop af, beet. Miste. Beet opnieuw. Trok met haar snuit, de ene poot op een flard. Hield een klein stukje in haar bek. Het proefde niet naar iets eetbaars en ze lipte het weg. Beet weer, woester nu, waarom wist ze niet, er was geen enkele reden toe dan: het ritselen en opwaaien van het witte papier, de gekreukelde geest (: blijkbaar). / Sprong op toen de prop dreigde weg te waaien en ging als een razende tekeer, bijtend, | |
| |
grommend, met haar rechtervoorpoot naar de krant slaand, en hoe meer deze ritselde hoe wilder en uitzinniger ze werd. In wilde bochten kronkelend, soepel gespierd, luchtslagen uitdelend met haar voorpoten, soms half op de achterpoten staand, dan weer speels naar haar eigen staart bijtend als ze deze tijdens een van haar rare luchtsprongen in het ene oog kreeg - Gekke hond. Kolder in d'r kop. Zeker slecht weer op til.
.........
Ik herinner me gelezen te hebben hoe bij álle gegevenheden (toevalligheden), ook bij het gokken, een statistisch gemiddelde gehandhaafd wordt. Als een gebeuren of een cijfercombinatie lange tijd niet is opgetreden volgt er een cluster van de uitgebleven combinatie(s) die bij wijze van inhaalslag het statistisch gemiddelde produceren. Wie, wat zorgt daarvoor in de levenloze materie? Als het waar is, als het waar is, is het even raadselachtig en breinschokkend als het blijvende tijdruimteloze contact tussen eens gepaarde deeltjes die in de ruimte uiteen zijn gevlogen.
En het is niet voor het eerst dat ik het gevoel heb in een van die combinatorische clusters terecht te zijn gekomen of er zelf deel vanuit te maken, in een keten van toevalligheden of partiële toevalligheden voor zover dat mogelijk is.
Contact ervaren binnen een tijdruimteloos continuüm? Nee, dat is niet voor mij weggelegd. Nog niet.
Maar wat je ook deed, gedwongen als je was deel uit te maken van de statistiek, van het statistisch gemiddelde, daartegen had zijn gevoel levenslang gerebelleerd.
.........
Ze stonden opgesteld bij een kerk, Doña Q en Sancho. Doña Q keek met speurende blik naar eventuele kerkgangers; het waren er weinige.
| |
| |
- Religie is een bindende factor in de cultuur van een land, zei ze, maar wat ik hier zie zijn maar bitter weinig vertegenwoordigers van die cultuur.
- Liever handje contantje, zei Sancho.
Doña Q nam een besluit. Met haar elektrische lans liep ze op willekeurige burgers toe en joeg ze de kerk binnen.
Toen het godshuis vol was stelde ze zich op naast de preekstoel en hield met haar lans de opstandige zielen die voortijdig de kerk wilden verlaten in bedwang.
De prediker begon aan zijn sermoen.
‘De regendood huist in 't klawei. Menigvuldig zijn de oweeërs die zich terompen, alsnach de nonies en zonies van eerdoemelijke tijdaxen. Muma navelt niet wat des dooroms is of glijkt, laternot dromden de geroms. Goluk de geheesten die vinderlijk tekeer gaan als ooiternicht nu linka, gamein of gamellen. Straatoms vageluwt de morsikale momendroom. Wegelt u daarouwen miels gevrijterd en goedloogs. Nadrach onderens, ach, wach. De huwelsdrood huist in 't klawei.’
- Mooi, mooi, zuchtte Doña Q. Het nodigt uit om gelovig te worden.
- Net zoiets als bij het beluisteren van de Mattäus-Passion van Bach, zei Sancho, je gelooft erin zolang als het stuk duurt.
De prediker ging over tot gebed.
- Vooruit! bidden! riep Doña Q Sancho zachtjes toe. Sancho protesteerde. - Niks voor mij!
- Je weet niet wat goed voor je is, fluisterde Doña Q. Sancho verzonk in gebed en ervoer wat goed voor hem was. Hij dacht ondertussen aan Bach.
- Nou is het lang genoeg, bromde Doña Q naast hem.
Vóór hen was de voltallige gemeente ingedommeld.
- Ze laten zich in slaap bidden, zei ze bitter. Als dat de bindende factor is. Ik zal ze wakker moeten prikken.
En ze stormde met vooruitgestoken lans het middenpad op.
- De huwelsdrood huist in 't klawei, zei Sancho.
- De volgende keer zal ik proberen, de zogeheten entropie | |
| |
stop te zetten, zei Doña Q, want bidden alleen helpt niet voldoende.
- Dat lukt u nooit, zei Sancho.
- Misschien niet en misschien wel, kukeltje. De Tweede Hoofdwet van de thermodynamica staat minder vast dan de meeste mensen denken, heb ik gelezen. Het helpt als je de voorcondities kent en die kennen we volop, is het niet, klein oerlemannetje van me?
- Dat doen we, zei Sancho, meer dan mij lief is.
- Je moet de moed niet verliezen, piepeltje. Kom, we vullen de stad met tegen-entropie.
En even later rolden er twee, drie zonnen door de lucht, een lokaal regenbuitje - op het Kleine-Gartmanplantsoen - viel afwisselend omhoog en omlaag, een zakkenroller gaf een pas gerolde portefeuille aan de eigenaar terug en schoot zichzelf in zijn voet, een moordkogel vloog terug en trof de moordenaar in zijn voorhoofd, vogels ontvlamden in zelfoxydatie en keerden als feniksen terug naar hun oude materiële vorm, en op den duur had Sancho soms het gevoel dat hij achteruit liep.
- Een historicus is een profeet die achterom kijkt! riep Sancho.
- Straks is contra-entropie een louter literaire aangelegenheid, bromde Doña Q.
- Ze kent dan ook de minst dichte materie, zei Sancho.
- Wat?
- De virtuele literatuur natuurlijk.
- Koest nu! zei Doña Q en legde een hand op zijn mond. Straks heffen we onszelf nog op.
.........
- Ik verlang ernaar volledig op te gaan in de Wet der Grote Getallen en erin verloren te gaan, zei hij.
- Maar dat doe je toch al, dat doen we toch allemaal?
- Ik bedoel, in het alles doordringende bewustzijn ervan, een | |
| |
soort bewustzijnsmystiek zonder de getallen te kennen...
- De ándere getallen.
- Mm. Dus geen enkel getal dat eruit springt of dat opduikt en je absorbeert als een Leviathan of kannibaliserend tweelingfoetus.
- ...
- Geen negatief of positief getal dat het mijne kan opheffen.
- Maar je wilde er toch in verloren gaan.
- Ja maar, zonder opgeheven te worden... zoiets als er tegelijk wel en niet zijn.
- Wat je zoekt is de nul.
- Ja, de vol-lege.
- Die zelf niets is maar in alle getallen, in alles aanwezig is en zo de hele waarde meebepaalt. De nul, het meest mystieke chiffre, met een zuigkracht waaraan geen ding weerstand kan bieden.
- Het nulliserend superego van alle dingen die getallen zijn.
- Ik voel hem bijna, ik voel bijna zijn zuigkracht. Ik groet je. Tot morgen.
- Als ik er dan nog ben, zei hij.
En het was of er zich rimpelende kringen om hem heen verspreidden, kringen die van hem uitgingen. Maar waar was hij zelf? Was hij zelf een van de fenomenen die lagen ‘verscholen in het min nul’ (Lezema Lima)
.........
Vallend door de kosmische ruimte, eindeloos, eindeloos. Herinnering aan een dagdroom of een nachtdroom? Toen hij jong was stelde hij zich de eeuwigheid voor als een val door de ruimte; je kon je knieën optrekken, je rondwentelen als boven een trampoline, je had er alle tijd voor, hoefde niet bang te zijn om te pletter te slaan op de aarde.
Later een echte nachtdroom. Hij in een raketachtig vlieg- | |
| |
tuig, in vrije val. Toen wél onbehagen nooit meer op aarde terug te keren. Het eeuwige vallen. Sterrenstelsels ruisten voorbij, massale schitteringen, afgewisseld met wriemelende zwarte plekken, klonterende schaduwvormen als halfgestolde herinneringen die soms een bekende gedaante begonnen aan te nemen alvorens weer te vervluchtigen. Eeuwigheid als een licht oorsuizen.
De droom had niet langer dan enkele gerekte seconden geduurd, maar had een lange nawerking gehad, die jaren later nog geleid had tot een repeteerdroom in een iets andere vorm, mogelijk als tegenhanger van de plezieriger zweefdromen die te hoog gingen? Dat soort eeuwigheid. Van eeuwigheid kun je oud worden.
Het equivalent voor de moderne mens - niet voor hem - was misschien het verloren gaan in de kosmos van een eindeloos aantal internetverbindingen.
Voor hem was het de taal waarin hij zich verloren liet gaan, de taal met zijn al even onafzienbaar aantal mogelijkheden. Onafzienbaar? Nee. Er waren grenzen, de eindigheid van horizonnen. En de grens hier, de limiet, dat was hijzelf.
.........
Eind van de reis. Terug waar we thuishoorden, dat wil zeggen in een heel realistisch aandoende stad. Realisme als redding, als regulerende factor waarop je terug kunt vallen. Hoor mij! Realisme als min of meer stabiele aggregatietoestand na honderd ontkristalliseringen, ontsteningen, ontrealisaties, die bij ons, gedifferentieerde superwormen, het leven erin houden. Hoor hem!
Al bij het naderen van de stad herkende ik vanuit de verte de contouren van de witte twee-torenpoort, de Korenmarktspoort, massief als een herinnering, verderop een kerktorenspits en de slanke zeventiende-eeuwse stadstoren. En naarmate we dichterbij kwamen werd de stad al reëler: gerealiseerde | |
| |
herinneringsbeelden als hyperrealiteiten. De mensen waren mensen, gevarieerder dan ooit na onze laatste ervaring. Sommige met Permeke-gezichten, andere Vermeerachtig of Van Ostades.
Stad aan de rivier, open als de aloude Hanzestad die ze was. Binnenvaartschepen dreven voorbij als droomboten. Een schilderheldere rivierlucht met het klare oerlicht dat ik herkende van vroeger of uit een vorig leven, nergens ter wereld zo gezien. Ik voelde mij weer. Voelde.
We liepen de hoofdstraat in, de Oude Straat. Het oude Gotische Huis stond er alsof het er altijd zo gestaan had en dat had het natuurlijk ook al vijf eeuwen. Mijn leeftijd. De vismarkt was weer in ere hersteld. Bot, poon, snoekbaars, aal, jezusvissen. De goud-en-zilverwinkels waar het achterland zijn surplus in belegde. De enige boer die nog in de stad woonde en die bezweet huiswaarts keerde om z'n schoenzolen te eten. Had ik hier ooit wel helemaal niet-gewoond?
De burelen van de plaatselijke krant als centrum van de wereld. En langzaam begon ik de stad weer te ontrealiseren en opnieuw in te denken. De kinderhoofdjes op de Korenmarkt maakten het plein tot hoofdschedeltjesplein; een zwarte dominee slingerde zijn boeteteksten vanaf een kerktorenspits de lucht in, waar de woorden zich omzetten in zwermen zwarte vlinders die neerdaalden en luchtig om onze hoofden fladderden. - Wee, wee, wee! riep de dominee, wee degenen die de werkelijkheid de werkelijkheid noemen!
Vanaf de stadstoren stortten zweefvliegers zich de ruimte in hangend aan felgekleurde vleugels. Vuurwerk van onbekende kleuren werd afgeschoten op de derde oever van de rivier en leek niet te doven. Links in de lucht stond een roodbonte koe van Chagall.
- Geloof, hoop en liefde, riep de dominee, maar het meeste van alles is de verbeelding!
.........
| |
| |
Hij betrad het plein alsof het een verkleind wereldtoneel was. Op liefst drie plaatsen stond een levendstandbeeld, dodelijk zwijgend uiteraard, twee jongemannen en een jonge vrouw. De vrouw was in een smetteloos wit gewaad gekleed en haar gezicht en handen waren geblanket; witte kousen en schoenen, witte oogleden. Een van de jongemannen had zijn kleding en masker geheel met goudverf bespoten; de andere was uitgedost als een ruimtevaarder.
En plotseling begon het hem te duizelen en vermenigvuldigden de standbeelden zich voor zijn ogen, splitsten en verdubbelden zich en plantten zich in snel tempo voort, beeld na beeld na mengbeeld, alle voetgangers absorberend, tot het hele plein ermee gevuld was, met goud- en wit- en zilvergekleurden.
De eerste verdubbelingen hadden zich al in de op het plein uitkomende straten gedrongen en weldra, wist hij, zou de hele stad zich met hen vullen.
En plotseling voelde hij hoe ook hij begon te verstijven en zich begon te splitsen, hij weldra lijdend aan overbevolking.
.........
Zoals verwacht begon het hondje precies om vier uur te blaffen, een doordringend geluid dat sterker was dan van zijn vijftien centimeter lengte en tien centimeter hoogte verwacht mocht worden. De kleine kaakjes bewogen als grijpertjes op en neer.
Neerhurkend zette ze een bakje voor het snuitje, streek over het kopje waarin het zachtjes begon te zoemen; de ogen lichtten op en het nekje boog zich en knikte een aantal malen tevreden, alsof het hondje niet alleen wat hier, maar op de hele wereld gebeurde, beaamde. Vrede.
Ze zette een klein elektrisch kaarsje met een kunstvlammetje naast het bordje en richtte zich in haar volle vijfentwintig centimeter lengte op en keek goedkeurend neer op het hondje. Vrede.
| |
| |
Maar ineens ging in haar borst een rinkelbelletje af. Ze draaide zich om en repte zich parmantig naar de keuken.
Hij zag het met welgevallen aan. Knikte een paar maal. Geen beter gezelschapsdier. A dog is God's best friend. Vooral een kunsthond. Hij knikte nogmaals. Alsof niet alleen in zijn huis orde heerste, maar over de hele wereld.
.........
Wat weer eens ter sprake kwam: de al abstracter wordende mens. Eerst zijn toenemende aantal kunstledematen en -organen, zijn versterkte zintuigen ter vervanging of uitbreiding van lichaamsfuncties, de ontzagwekkende vergroting van zijn hersencapaciteit - supercomputers aan het brein gekoppeld - en vervolgens steeds meer het verlangen niet langer aan het lichaam gebonden en ervan afhankelijk te zijn, met als streven een al zuiverder existeren in de geest, een organismeloos totaalbewustzijn.
Eindpunt: we zijn alleen nog maar geest, grenzeloos en grenzenloos, zintuigloos, huidloos.
Ik moet er niet aandenken. Of juist wél. Wind en warmte op je huid. Boomgeur. Intense gevoelens, complexe sensaties. Oorstrelende trillingen, oogstrelingen. Woorden, trefwoorden, leenwoorden.
Maar iemand zei dat er genoeg sensaties tegenover zullen staan; muziektrillingen bijvoorbeeld zullen des te intenser ervaren kunnen worden en in hun abstracte structuren juist wezenlijker.
Wezens als zwevende, permanent veranderende entiteiten als luchtbewegingen, roerselen, windvlagen, uitdijende gevoelswervelingen van identiteit of a-identiteit, als intelligente solitons, een soort virtuele golven die door de materie en door elkaar heengaan, zonder zelf te veranderen of desgewenst wel te veranderen. Niet langer organisch leven centraal - deze mislukking van de evolutie - maar het doel ervan het heelal met | |
| |
intelligente sensaties te laden, te doordesemen; geen materie meer, maar zeer verfijnde submaterie waarin alles wat eens geweest en ervaren is is opgeslagen, zoals gepaarde subdeeltjes die, uiteengeschoten, een tijd- en ruimteloos contact met elkaar onderhouden; álle deeltjes doen dit, denk je dat eens in, existeren als in een bijna-virtuele ruimte, een de hele kosmos omvattend internet, constant op drift en van configuratie verschietend, als mistflarden, droomdenksel, psychonenwervelingen, misschien tijdelijke entiteiten en identiteiten vormend, ik weet het niet, ik moet er niet aan denken of juist wel aan denken, als aan een taalloze vorm van poëzie en pijnloze eeuwigheidsmanie. Dat is pas goed je existentie dansen.
Ik begin een lichte hoofdpijn te krijgen, luchtdrukverschil, storm op komst - mijn voorhoofd als barometer. Nog gevoeliger voor geluid. Soms zou ik best doof willen zijn. Nee. Nja. Ik leef in een wereld van nja's en ik wil niet anders. Ja? Nee. Nja. Nooit meer depressief of nerveus zijn, gelijkmoedig zijn. Ja? Nee. Nja. Louter abstracte getallenconglomeraties en constructies ervaren, hun ritmiek, hun pure troost. Nja. Geheugenmuziek. Ja. Nee. Nja.
En ik: - Ha! Ik ruik mensenvlees!
.........
Hompelend en strompelend bewoog hij zich langzaam vooruit, niet wetend waarheen en het zich ook niet afvragend, want wist: er was geen doel, niet meer, wat gold was bewegen, zo lang mogelijk bewegen, vooruit, langzaam, langzaam. Kapotte koelkasten, computers, tafels, tv-toestellen, brokstukken van omgevallen muren en daken, glasscherven, treinwagons en vrachtwagens als gevelde mastodonten, in ontbinding verkerende restanten van lijken van mensen en dieren, lappen tapijt, aangevreten fauteuils en matrassen, boomtakken, schorgele modderplassen en onherkenbare kleurflarden van onbestemdheden iets verder weg als hij even zijn ogen opsloeg, bijna au- | |
| |
tomatisch, niet om iets te constateren of te zien waar hij was, want dat deed er niet toe, eerder om niet te hoeven zien wat vlakbij en onder zijn branderige blik lag. Honger had hij in geen dagen meer gevoeld; vermoeidheid was een constante in zijn bloed, waarvan hij minder en minder moest hebben, hij de laatste levende mens.
En toen, toch nog onverwacht, was hij plotseling meer dan moe, was dodelijk vermoeid, alsof zijn bloed omgezet was in een zachte maar bijtende en tegelijk winterkille koelvloeistof. Zijn ogen begonnen te tranen om wie hij niet was, niet meer of maar zeer ten dele.
Met moeite kroop hij naar een stuk rechtop staande muur van gepleisterde baksteen, hief zich steunend overeind en legde zijn linkerhand op de muur, de vingers gespreid.
Daarna pakte hij met zijn rechterhand de spuitbus die hij al dagenlang bij zich gedragen had uit zijn broekzak en omlijnde hand en vingers met hematietrode verf.
Bezag de hand op de muur, knikte eenmaal en zeeg in elkaar. Een grote ontspanning kwam over hem. De spuitbus ontglipte aan zijn vingers.
.........
Ze gingen op weg om belangrijke exploten aan hun reeds verrichte toe te voegen, Doña Q monter als ze aan het begin van de dag steeds was, gaandeweg versomberend omdat er op deze wereld steeds nieuwe onrechtvaardigheden begaan worden, om niet te zeggen wandaden. Aan onze ogen trok een stoet voorbij, kennelijk een bruiloftsstoet die het karakter had van een begrafenisstoet. In de open begrafeniskoets op zwart beklede fauteuils het, eveneens in het zwart geklede, bruidspaar stram naast elkaar, met geblankette gezichten en zwartomrande ogen, zij met een donker beertje in haar armen. Uit een luidspreker slierde Chopins bekende rouwmuziek. Aan het baldakijn hing een aantal glazen tranen op verschillende hoogte | |
| |
te wiegelen. Rode en zwarte rozen omlijstten de opbouw van de wagen.
Voor de koets een priester in onbekende pij, die met een wijwaterkwast ter grootte van een zwabber in het rond zwiepte. Achter de koets een stel van achtmaal twee jongemannen en -vrouwen met dodenmaskers voor. Ze zoemden mee met de muziek en sloegen zich zo nu en dan met een klein karwatsje zacht op de borst, in de linkerhand een glimmend zwarte stok waarmee ze langzaam de maat tikten.
- Indrukwekkend, zei Doña Q diep gemeend. Ik zou graag meegelopen hebben als ik uitgenodigd was. Kom we gaan. Ze togen verder, zoals afgesproken straat na straat de vensters monsterend op spiegelbeelden die konden duiden op wandaden van de bewoners, bijvoorbeeld vrouwen- of kindermishandeling of beestachtigheden. De spiegelbeelden vertelden volgens haar inzicht een klaar en duidelijk verhaal.
In een van de vensters zag ze twee mensen plukharen - waarschijnlijk een man en een vrouw - en even later vlogen de losse lichaamsdelen door de glazen kamer, armen, benen, oren, ogen, en de twee hoofden leken overal tegelijk te zijn.
- Avanti! riep Doña Q en sloeg met haar lans de ruit aan diggelen.
Maar zie, in de kamer zaten twee verschrikte mensen aan tafel te eten, beiden een vork naar hun mond brengend, een beweging die halverwege bevroor. Een kind speelde op de vloer met babypoppen.
In een volgend spiegeltafereel was Doña Q getuige van twee mensen die als slangen om elkaar heen kronkelden, ze wipten omhoog, slingerden zich rond elkaar en paarden in de lucht, monden en neusgaten wijdopen als zeer wilde zebrapaarden, waarna ze weer neerdaalden om onmiddellijk erop weer op te veren.
- Wat voor beestachtigheden voeren ze daar uit! riep Doña Q, ze eten elkaar levend op!
- Dat lijkt er niet zo erg op, zei Sancho.
| |
| |
- Welzeker lijkt het erop, zei Doña Q, ik zie het toch, kleine lollepot van mij.
-U ziet het, zei Sancho.
- Nou dan...
Maar toen ze de ruit ingeslagen had, lagen twee mannen rustig met elkaar op de divan te tortelen en te vrolijken.
- De werkelijkheid is bedrieglijk, zei Doña Q knorrig, en ze is bovenal onbetrouwbaar.
- Geef mij de spiegelbeelden maar, zei Sancho lafhartig.
- Dat ook weer niet, mafketeltje van me, zei Doña Q. Maar hoe dan ook, ik laat me niet door de werkelijkheid de wet voorschrijven.
Trouwens ook niet door herinneringsbeelden, dacht Sancho, want die had ze niet. Als ze die zag of als die zich voor haar ogen zouden materialiseren zou ze ze niet herkennen, of ze zelfs met haar elektrische prikstok te lijf gaan, want alles was voor haar heden.
- Het lijkt wel wat op televisie, merkte Sancho op.
- Nee, ik weet wat televisie is. Die maakt het slechtste in de mens los. Kom we gaan verder.
En wat zag ze daar, nee, zagen we beiden door een keukenraam? Een wasmachine, waarin een kat achter het grote raamoog rondtolde.
- Walgelijk, zei Doña Q, zeker de een of andere sadist of een experimentele cineast die denkt dat hij iets indrukwekkends heeft bedacht, want een kat kruipt er uit zichzelf niet in, laat staan dat die kat de deur achter zich dicht kan doen. Q.E.D.
En ze stormde de keuken in.
En zie, het was zoals ze gezien had: een kat die rondtolde in een wasmachine.
- Zie je wel! zei ze triomfantelijk; het is zoals het is.
- Ja, zei Sancho timide. Maar de volgende keer weer niet.
- Kan zijn, zei ze. Maar ik laat me niet door de werkelijkheid de wet voorschrijven.
| |
| |
.........
Dit is uw leven.
- Laten we beginnen. Uw gezin bestaat uit u, uw vrouw en een stuk of wat kinderen?
- Ja.
- Is uw vrouw een kreng?
- Nee, hoe komt u erbij?
- Kalm aan alstublieft, ik vraag het alleen maar. U houdt van uw vrouw?
- Vanzelfsprekend.
- Hoezo vanzelfsprekend? U zegt het alsof houden-van een kwaliteit op zich is. Ik houd van iemand, dús ik ben een kwalitatief hoogstaand mens. Was het maar zo, of omgekeerd, er wordt van mij gehouden, dus...
- ...
- En uw kinderen, zijn het kleine secreten?
- Waarom zouden ze?
- Omdat het meer regel dan uitzondering is.
- Niet die van mij.
- Puur geluk. Hoeveel zijn het er.
- Ongeveer drie, misschien een kleine vier. Je weet het nooit van tevoren. Misschien zijn het wel uitzonderingen.
- Helaas zijn er daar tegenwoordig weer te veel van. Te veel uitzonderingen maakt iets weer tot een gemeenplaats, even groot als de massa.
- Dank u. Maar wie denkt u zelf dat u bent?
- We hebben het over u. U hebt toegestemd in een vraaggesprek.
- Dit houdt niet in dat ik me alles moet laten welgevallen.
- Toch wel. Maar laten we verdergaan. Wat is het eerste dat u zich herinnert?
- Ik was drie jaar en wou tegen een berg opkruipen om naar de sneeuw aan de top te gaan. Ik kroop en kroop en kreeg het | |
| |
aldoor kouder. Maar toen ik bovenop was bleek het een heuvel zonder sneeuw. Misschien was alle sneeuw gesmolten.
- Toen u drie jaar was?
- Ik weet nog dat mijn vader een kerfje in de deurpost maakte.
- Aardige man?
- Hij was nogal streng, ik heb een strenge opvoeding gehad.
- Was hij communist?
- Ja, wat bij mij veel verzet opriep.
- ...?
- Omdat hij alles zeker meende te weten. Aan een eigen oordeel kwam je nauwelijks toe. Misschien ben ik daarom detective geworden. Detectie, detectie. Maar op de achtergrond oordeelt als een soort superego nog altijd die communistische vaderautoriteit mee, denk ik wel eens.
- Is uw vader tot het einde communist gebleven?
- Mijn vader was geen communist, ik heb hem gefantaseerd. Ik heb geen vader gehad, ik ben, zoals de schrijver zegt, mijn eigen vader geworden.
- Met een eigen superego?
- Een bloedeigen superego dat mij altijd in de gaten houdt, wat ik ook doe of denk of ontdenk.
- U bent dus detective van beroep?
- Ja.
- Of pseudodetective?
- Dat hangt ervan af.
- Hangt waarvan af?
- Hoe hij zich detecteert.
- Hij?
- Ik.
- Of ik.
- Nja.
- Nooit als een ander?
- Een ander ik.
- En hoe beziet dat andere ik de mens?
| |
| |
- Hoe...?
- Als zijn ander? als een hulsel, een hulaan, een hork, een hoekelal?
- Eerder als een kor, een kweer, een kemenal, een kolukal.
- Dat valt in u te waarderen. En hoe gaat dat ik om met het gezag, met god, genom, genurk, genakkel?
- Alsof het om zijn eigen vaderschap gaat, zijn kweerschap, zijn knurkschap, zijn dubbelschap.
- Het is u aan te zien.
- Dank u. Dank u, mijn heerschap, mijn anderschap.
- En wat houdt u in het leven het meeste bezig? Redegeving, ruilverkaveling, remeron, rampoterij?
- Veeleer trampanon, temeritis, sinitis, vilivanitis.
- Maar nu terug naar de realiteit. Hoe wordt men detective?
- Hoe wordt men detective? Door je in te denken hoe de mensen denken of kunnen denken.
- En dus?
- Doe je er goed aan de mensen of de Mens zo slecht mogelijk voor te stellen. Dat is gunstig, want dan vallen de meeste mensen mee. Op de slechten ben ik dan voorbereid en pas dan ben je in staat hen op hun rechte kronkelpaden te volgen.
- En te haten?
- Meestal zonder haat. De allerergsten haat je misschien, maar nog meer haat je hun advocaten-van-kwade-zaken, die onveranderlijk in de toptien van de beste strafpleiters figureren.
- Je ont-dekt dus via de slechteriken de werkelijkheid?
- In je hoofd lok je hun werkelijkheid uit om achter hun denktrajecten te komen.
- Is dat niet corrumperend voor jezelf?
- Nee, gek genoeg niet. Het wekt weerzin en is tegelijk bevrijdend, neutraliserend; het houdt je op het rechte spoor.
- Laten we het hopen.
- En het uiteindelijke doel van al die detectie...?
| |
| |
- Misschien een reculer pour mieux sauter of vanuit de luchtvaart gezien: pas na een duikvlucht kun je weer stijgen. Een piloot die te veel hoogte heeft verloren weet dat hij het vliegtuig eerst een duikvlucht moet laten maken om voldoende vaart te winnen en weer te kunnen stijgen.
- Maar de grootste aandrift voor een detective is en blijft, neem ik aan, om de waarheid te onthullen? onverschillig welke?
- Nee, dat is secundair, de waarwerkelijkheid wisselt permanent. Voor alles is er een overweldigende nieuwsgierigheid, naar alles wat waarwerkelijkheid kan zijn.
- Kán zijn?
- Ja, het gaat (hem) in de eerste plaats om mogelijkheden, mogelijkheden die mogelijk werkelijkheid kunnen worden, die ont-dekt hij, zoals gezegd, de rest volgt eventueel later. Nieuwsgierigheid heeft het leven vanaf het primitiefste organisme altijd gedreven, kennis van het ándere buiten hem, dat het aftastte en eventueel in zich opnam, waarna het blijvend deel van zijn binnenwereld uitmaakte, wat ook gebeurd is bij alle lichaamscellen van de mens.
- Dus?
- Blijven detecteren, tot alle mogelijkheden uitgeput zijn.
- Je eigen mogelijkheden welteverstaan.
- Van.zelf.sprekend.
- En komt het er niet op neer dat het doel van al die detectie is jezelf te ontdekken?
- Ja en nee, of liever nee, juist het ándere is het doel. En wat je dan ontdekt is dat, naarmate je meer van dat andere ontdekt hebt, je tot dat andere gaat behoren; het is als een leegte die steeds opnieuw gevuld moet worden en dat is goed, het gaat verstarring tegen.
En eigenlijk geldt dat voor de hele menselijke en dierlijke cultuur.
- Wel, ons gesprek loopt ten einde. Het beste met u en ook met uw vrouw en uw drie of vier voortreffelijke kinderen.
| |
| |
- Ik moet dit nog even rechtzetten: ik ben niet getrouwd - een detective hoort zich niet te binden, ook niet aan zichzelf - en ik heb ook geen kinderen.
- Zo horen we nog eens wat. Er valt nog veel mogelijks te ontdekken, ook al zijn we geen beroepsspeurder of privé-oog. Dit was uw leven en wij hopen u de volgende keer...
.........
De vormen konden van alles zijn, vormen als onvormen: woekerende wolkformaties, huizengrote kwallen, onbestemd denksel of vormsel van halfmaterie, alles altijd op weg naar andere vormen en verbindingen, opnieuw virtueel geworden realiteiten die zich verdichten en hun oorspronkelijke vorm aannamen en dan weer oplosten, zichtbare denkbeelden die... Soms was iets herkenbaar of raadbaar, waarna het zich ontwikkelde in vage richting, een die toch iets van richting in zich had, om dan weer te verdwijnen in een andere dimensie of een parallelle wereld of tegenwereld. Ook mensvormen gingen in andere vormen over, man in vrouw of regenwolk, een fantasiedier, of tijdelijk opgaand in een nieuwe virtualiteit. Zo ook voelde hij het/zich als hij ernaar keek, verlangend of verontrust of gelaten.
|
|