De geboorte van een geest
(2006)–Sybren Polet– Auteursrechtelijk beschermdEen kadercollage
[pagina 61]
| |
[pagina 63]
| |
Het snuffelde met haar snuit vlak boven de grond over de stoepstenen, richtingloos zigzaggend - het had geen honger -, snoof konstant, met korte zuighapjes / sloop tussen de honderden benen door als tussen bewegende lantarenpalen, streek langs de kuit, werd tweemaal over de rug geaaid met een hand en dribbelde verder zonder op te kijken: was het gewend. Toen rook het de urine! Verrukt volgde het haar reukorgaan - altijd voorop! -, ontdekte spoedig de bron op de voet van een dikke boomstam en bezatte zich aan de zalige prikkelende geur die niet één was maar samengesteld bleek uit wel tien of twintig verschillende geuren, de een nog verser en kostelijker dan de andere. Volkomen verzadigd en verzaligd werd ook bij haar de aandrang weer sterker. Ze hurkte opnieuw om haar urine onder die van de anderen te mengen tot een nog voortreffelijker geur. En zigzagde verder, pissend waar maar te pissen viel en dat was bijna overal, ontdekte ze nu - soms als eerste, meestal niet, denkend: nu ben ik leeg, tot steeds weer bleek dat de laatste eruit geperste druppel geen laatste druppel was.
De dingen die ik onderweg tegenkom, hoewel geen van alle eetbaar, zijn alle interessant, het een nauwelijks meer of minder dan het ander en voor zover niet urinegeurig van gelijke waarde: een appelklokhuis, een leeg lucifershulsje, sigarettepeukjes, een strookje leukoplast, een lege fles, een papierflard, een kogelpen, een verlepte bloem, een geldmunt; staande fietsen autowielen, lantaarnpalen, hekspijlen, de honderden schoenen en benen. Een drol! Hij is, hoewel evenmin eetbaar, de interessantste vondst die ik tot nu toe gedaan heb. Mooi donkerbruin van kleur en rullig van samenstelling, ligt hij in de vorm van een holle halvemaan op de stoep. Evenals het hemellichaam is hij, de drol, gepunt, hoewel aan één uiteinde meer dan aan het andere. Op twee plaatsen lijkt hij gebroken, door het vallen of door het onvermijdelijke uitdrogingsproces | |
[pagina 64]
| |
dat reeds is ingezet, maar de breuken zijn ondiep, waardoor hij nog één geheel vormt. In de spleten kan ik zien, wanneer ik mij eroverheen buig, dat het binnenste minder korrelig is dan de buitenzijde; de korrels buiten zijn groter, althans op een deel van de drol; ook zitten er een paar dikkere deeltjes in die iets lichter van kleur zijn en die op onverteerde nootjes lijken. Ik eet ze echter niet; wel snuif ik eraan. De lucht is interessant maar noodt niet uit tot konsumptie. Dan ineens zie ik een andere hond die tussen de vele benen langzaam op mij afkomt; ik zie hem en pas nu word ik mij volledig van mijn hondzijn bewust. Mijn haren gaan overeind staan, maar niet van schrik of woede of agressie. En weldra ruik ik hem, ruik hem. Ik vertraag mijn gang en laat hem komen. Hij draait om mij heen en benadert mij van achteren; snuift aan mijn openingen. Ik blijf stil staan en als het lang genoeg geduurd heeft licht ik mijn staart wat op. Dan springt hij op mij. Een aangename prikkeling zegt mij dat zijn gladde gekromde punt in mij is binnengedrongen, waarna hij hem driftig op en neer beweegt. Dan is het al weer voorbij en probeert hij zich los te trekken. Tevergeefs.
Opten Xen dach in Julio anno lxxv is gewilkoert. . .
clviii. 1. Item, dat nyemant en moet enige crengen, tsy dode paerden, coeyen, calveren, verkenen, scapen, honden, catten of diergelike warpen int water binnen der stede van Amstelredamme, up een boet van iii pont te verbueren. Mer die crengen sal een ygelijc bedelven onder der aerden, of die boten gelden.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 65]
| |
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . clxxxvi. Upten xxixen dach in Mairte is gewilcoirt ende mijtter stede clock van der huyse ofgeropen, dat nyemant een roggenbroot, zwaer wegende xii pont, hoger vercopen en moet dan elke broet voir een stuver, uptie verbuernisse van elke reyse, die anders dede, te verbueren een pont. Ende die dat anbrochte soude hebben die helfte van den booten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ccxlvii. Scout, burgemeesteren, scepenen ende raide wilcoeren ende gebieden, dat achtervolgende dat mandament, dat lestwarf uuyten hove gecomen ende gecondicht was, dat alle die gasthuusboeven, truwanten, vette boeven, rabauten ende alle andere diergelicke gesellen, gesondt van leyden, die hier in der stede zijn of namaels comen mogen, terstondt voir II uren uuyter stede ende der stede vryheyt gaen ende blyven sullen tot ewigen dagen; want indien zy hierenboven gevangen worden, men sal die also uutrechten mit geselen, mit hoere oere an die kake te spikeren ofte anders, dat zy allen anderen exempele wesen zullen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . cccxxvii. Item, dat die guede luyden van den gerechte waerschuwen een ygelijck, also Simen Modder dagelix, overmids der coopmanscap, die hy hantierende is, voir rechte onbehoirlijcke manyeren houdt, ende deghenen, die rechtelick tegen hem tugen, dreycht te slane ende slaet, nyemant daeromme enyge coopmanscap mitten voirscreven Simon doen sall; want men daeromme in toecomende tyden gheen recht doen en sall; ende dat Simon voirscreven hieromme nyemant misdoen en sall mit woirden noch mit wercken, up die verbuernisse, boven tsheren boeten, van xxvm steens off xxv Postelaetsgull, daervoir. Ende hier en sal anders gheen bedrach off wesen dan tgerechts proeven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . | |
[pagina 66]
| |
cccxc. Item, dat die ouders daertoe sien sullen, ende dat alsoe benemen, dat hoere kinderen voirtan gheen vergaderinge tegens malcanderen maken en sullen, omme tegens malcanderen mit steenen te warpen ende te vechten, roepende ‘boye, boye, egellentier’ ofte anders, als sy gewoenlick siin te doene, op een boete van die ouders te verbueren van xm steens. Ende wairt saicke dat enige van den kinderen dairmede waren, die gheen ouders en hadden, off dat die ouders die boete niet betalen en mochten off en wouden, soe sal men die kinderen doen halen by des schouten ende der stede knechten ende doen ze well gheesselen ende corrigieren openbairlicken optie Plaetse voir die kaeck, in sulken schiin dat zijs hem op een ander tijdt well wachten sullen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ccclxi. I. Wantet alsoe is dat alle dinghen, gestelt ende gedaen by regule ende goeder ordinancie, bequamer ende starcker zijn dan deselve sonder regule oft ordinancie, ende dat mynen heeren van den gherechte, soevele hem doenlijck is, gaernne souden voirsien ende verhoeden alle periculen ende bescaempthyden, die by quader ordinancie ende toesicht souden moghen gebeurren. Ende dat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Nodig je me nog uit voor een kop koffie? Ze kijkt hem aan met haar picassoachtig, bijna kubisties gezicht, de scheve en scheefgetrokken neus en mond, waarvan de neus op de linker gelaatshelft lijkt te zitten, de wat uitstekende onderlip, de hoekige geprononceerde jukbeenderen en alles wat er verder aan haar gezicht onregelmatig, ongelijk of verwrongen is. Neemt een besluit. Knikt. Even later. - Konjak? /. . . / - Hah! beter dan die. . . Voor 't eerst weer op 't oorlogspad, sinds Fried; anderhalf | |
[pagina 67]
| |
jaar geleden, of een paar maanden daarvoor natuurlijk al. De behoefte was trouwens minder sterk dan vroeger, toen het bijna van levensbelang voor hem was door vrouwen aardig gevonden te worden, liefst ook seksueel aantrekkelijk: vroeger: krachtige territoriumdrift, zijn penis overal als grenspaal uitzettend, snuffelend, snuivend, de sporen van zijn neus, lippen, vingers, tanden, tenen, sperma achterlatend: vroeger. / Was ongeveer tegelijk met zijn nieuwe baan van vrouw verwisseld. Had er plotseling een dochtertje van zes jaar in z'n leven bijgekregen, Gwen, leuk - een bijkomende aantrekkelijkheid van z'n nieuwe vrouw. / Daarvóór Mirjam. Kwam haar nog wel eens tegen - melancholiek gebeuren - konfrontatie met een brok persoonlijk verleden dat gewoon niet weg te denken was - een langzame ontwenningskuur die nog steeds niet helemaal beëindigd was, hoewel ze beiden. . . Punt, stop! Hij zou niet eens meer precies onder woorden kunnen brengen waarom, althans op dit moment niet: Mirjam: hoeveel cc sperma van hem waren er niet door haar lichaam opgenomen en verbrand - krachtig, eiwitrijk -, hoeveel emoties, frustraties, verwachtingen niet in haar geïnvesteerd, geprojekteerd, en door háar in hem, tot ze er beiden bol van stonden. . . Was dat misschien de eigenlijke reden geweest en hadden ze, in plaats van elkaar, afstand gedaan van zichzelf of van een ander ik toen ze uiteen gingen? Vraag: Was het nodig geweest? Zou er iets aan de situatie veranderd zijn als ze dit tijdig hadden ingezien? - De gedachte stemde hem op slag weemoedig. Hij zette zijn glas neer en raakte haar aan, kuste haar op haar scheve scheur. - Vind je me niet te lelijk? - Nee, waarom? Anders zou ik toch niet willen? Ironies: - Je kon er zó aan toe zijn dat - - Hou op! Ik ben tevreden met mijn vrouw. - Misschien trekt mijn lelijkheid je wel aan, misschien word je er door gefascineerd - je zou best eens zo iemand kunnen zijn. - O ja? Je werpt wel een forse drempel op hè? Doe je dat altijd? | |
[pagina 68]
| |
- Meestal wel. . . Als een man me niet sterk genoeg begeert hoef ik ook niet. - En wat zegt de praktijk? Schrikt het de meesten niet af? Glimlachend: - Nee. Hij wist het. Het was een van de mysteries in zijn werkomgeving: de aantrekkingskracht die deze vrouw ondanks haar lelijkheid op nogal wat mannen uitoefende. Ook zonder röntgenogen was te zien dat ze een goed gevormd lichaam had en haar grijze ogen waren zeker niet seksloos; maar vaak - en dit was voor mannen blijkbaar moeilijk te vatten, want ze moest hun immers op haar blote knieën danken - ging ze op hun werfpogingen en balspassen niet in, en wat voor hun gevoel van eigenwaarde soms nog moeilijker te aanvaarden was: soms ging ze er wel op in, maar niet met hen. Boos. En hij wist dat wie eenmaal met haar naar bed was geweest verwoede pogingen deed het evenement te herhalen, meestal tevergeefs of alleen na lange tussenpozen. Ze weigerde zich te binden, aan regelmaat 't zij kort of lang of zelfs aan onregelmaat, wat meer in haar natuur gelegen zou hebben. En dit moest haar triomf zijn, een triomf die vreemd genoeg niemand haar kwalijk nam, voor zover hij over haar had horen praten tenminste. Maar wat was haar geheim? - Ik weet wat je denkt, zei ze. - ? - Waarom heb je nooit plastiese chirurgie laten toepassen. - O hou op, zei hij, nou is het mooi genoeg geweest. - Nee echt, heb je het nooit gedacht? Niet nu, bedoel ik. Hij besloot het spel mee te spelen en knoopte tegelijk ongehaast haar jurk los. - Heb je er ooit aan gedacht? Ze haalde haar schouders op, halfbloot. - Jawel. Maar 't is onbegonnen werk. Misschien mijn neus, maar dan nog. En ik ben nu eenmaal die ik ben. . . Raadselachtig: - Of juist niet. Op haar beurt begon ze, evenmin gehaast, met haar vlakke hand over zijn gulp te wrijven, trok zijn ritssluiting open; zocht de opening in zijn slip - volwassen en geëmancipeerd. | |
[pagina 69]
| |
- Hou oud ben je? - Zevenendertig. En jij? Ze kleedden elkaar, alle handelingen rekkend en opzettelijk vertragend, uit; stonden vrijwel tegelijkertijd naakt. De verrassing was tweevoudig. Aan haar prachtige intelligente lichaam was niets gedisproportioneerds of tegenstrijdigs. Hij duwde haar een armlengte van zich af en bekeek haar kalm. - Erg mooi, zei hij. Betastte haar toen pas. - Een loeres van een erektie, zei ze, ook hem betastend. Hij streelde haar door twintigste-eeuwse kultuur, vooral schilderkunst, min of meer herkenbaar gemaakte gezicht. Haar trekken veranderden onder zijn vingers, bewogen met het vingerspel mee, zo sensitief was het gezicht, hij vergat er bijna haar lichaam door. Haar beide lippen, niet alleen de onderlip, stulpten zich soms even tuitend en zuigend naarbuiten.
Ze lieten zich op het vloerkleed zinken. Hij moest zich nu al inhouden terwijl het spel pas begonnen was. Ze beschikte over een zeer gevarieerde streel- en regeltechniek en het was of zijn lichaam op een massagetafel gelegd werd en liefdevol gerekt, geplet, verwijd, hervormd en opgevuld werd en ook al voelde hij zich boordevol er kon blijkbaar altijd nog wat bij. - Jezus. - De benedenburen zijn niet thuis, zei ze. Als een buitenaards wezen ons nu zag zou hij ons misschien vergelijken met twee enorme witte maden die om elkaar heenkronkelen dacht hij en kronkelde onder haar scherpgepunte nagel die ze van achter zijn scrotum tergend langzaam langs anus en door bilnaad trok, over zijn stuit en ruggegraat naar zijn nek, zo nu en dan, ook zijwaarts in het zachte vlees naast de wervelkolom en tussen schouderbladen kort haar nagel prikkend, met een zekerheid alsof ze acupunctuur toepaste en alle zenuwknopen en -draden, alle circuits van zijn lichaam kende. | |
[pagina 70]
| |
Lieve Jezus, mompelde hij. Ze kronkelde hoger om hem heen, rond zijn reusachtig gezwollen lid. Nam een van zijn tientallen oorlelletjes tussen haar schaamlippen, klemde het even vast en liet het er, na het enkele centimeters uitgerekt te hebben, weer uitglippen, waarbij de schaamlippen met een slissend geluid toeklapten; nam een tweede lelletje en deed hetzelfde, terwijl zijn handen machteloos omhoog graaiden naar haar bovenlichaam. Veren. Met eindeloos vertraagde bewegingen als op een donzen trampolinedek: twee zwaarteloze trampolinespringers, parend in de lucht, tegen de zoldering, langzaam en door niets gehinderd, zelfs niet door hun eigen lichamen; naar een klimaks toegroeiend die steeds opnieuw geen klimaks bleek te zijn; daarna, op 't laatst nauwelijks nog bewegend, bijna stilliggend. En toen voltrok zich het wonder. De lippen op elkaar geklemd begon haar gezicht te verkrampen, terwijl haar ogen een bijna verschrikte uitdrukking kregen, mondlijn, neus, wenkbrauwen vertrokken zich en zie, voor zijn eigen verbijsterde ogen ontstond een bijna meisjesachtig gezicht waaruit iedere deformatie was verdwenen en dat haast sereen te noemen was, op de ogen na en misschien de iets wijdere opengesperde neusgaten van de nu klassiek strakke neus. Hij bleef gefascineerd kijken, ook toen meteen erop zijn eigen ontlading kwam en hij moeite moest doen zijn focus te richten. Ze sloot haar ogen. Het duurde misschien enkele minuten. Daarna traden de oorspronkelijke vervormingen weer in; haar neus trok weer scheef, haar mond werd een schuine spleet, het wangvlees kreeg onregelmatige gleuven, maar onder en door het ontstane gezicht bleef hij het andere heen zien waar hij een blik op had mogen werpen en hij wist dat hij het voortaan zou blijven zien, net als alle andere mannen die haar zo gekend hadden en zijn eerste gedachte was, evenals die van hen: een tweede keer, een volgende keer, een volgende. . . | |
[pagina 71]
| |
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . de hond Tyter werdt gelegt op een schabel in een matje; zeker hondeken en etterlijke kinderen werden ter begravenisse verzogt, en quamen in de rouwe; hunne namen werden opgelesen. Twee jonge honden van Tyters maegschap met rouwhalsbanden van de dienstmaegt gedragen met een lange sluyer over 't hoofd, hadden den voorrouw. Daer na volgde de hondt van zekeren Professor, die ook van 't maegschap was, insgelijks in den rouw. De zoon van zekeren Advocaet droeg 't hondeken statelijk met een zwart kleed bedekt. Maer de kat die mede te groef was genoot, wilde niet volgen en nam de vlucht. In deze ordre ging men driemaal om 't bleikvelt, tot dat men eindelijk bij 't graf quam, 't welk de Cipier onder den peereboom had gemaekt. Ondertusschen trok de Schout de bel, en beluidde den dooden; elk stond met blooten hoofde, tot dat men den hondt met aerde bedekt hadt, toen ging men naer huis, schonk wijn; onthaelde de kinderen met rijstenbrij, pannekoeken en andere lekkerny, en liet ze elk met een koek beschonken weer hene gaen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . cxxxiv. I. Item, dat nyemant en moet gaen mit verdecte aensichten voir momme noch voir dyvel, up een boet van iiilb. Ende ist sake datter yemant een panser an heeft, dat sal tegen den heere verbuert wesen, ende dat sal die heere terstont | |
[pagina 72]
| |
hem mogen uuttrecken als verbuert, sonder meer rechts dairom te spreken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . cciii. Want, God betert, hier tAmstelredamme veell dootslagen vallen, ende somtijds die een den anderen dootslaen, mijt upgesetter lage off sonder woirden of wederwoirden tegens malkanderen te hebben, off by wylen sonder deen den anderen te kennen; dat zeere te beclagen is, ende nyet langer te lyden en staet, omme veell inconvenienten ende meere quats, dat dairoff hoe langer hoe meere geschepen waere te comen ende ontwyfelick comen soude, wairt dat men dat langer lede ende dair niet in voirsage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . cciv. Item, want dieghene, die gewoentlick zijn by nacht ende by ontyde die strate te gebruycken, dicwijll malkanderen off anderen gueden luden quetsen, sonder woirde off wederwoirde tegens malkanderen te hebben, off sonder die een den anderen te kennen; off als dair vrouwenpersoonen comen gaen by der straten, tzy alleen off mijt een man, wijllen zy die vrouwen nemen ende dwijngen die mijt hem te gaen, dairt hem belyeft; ende indien die man die vrouwe hem niet nemen en will laten, soe steken ende quetsen sy die man, ende dicwijll beyde man ende wijff, of doen andere fortsen ende onstantelijcke saken; zoe zijn dairoff overdragen die guede lude van den gerechte, dat sy voirtan sulke overdaders ende geweldenairs scarpelick corrigieren ende rechten willen, boven die boeten, die dairtoe staen, als men sulke overdadige lude sculdich is te corrigieren, ende niet meer up hoere dronckescap ofte anders hem verschonen laten. Elk zye well toe ende wacht hem, off hy will ende can. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ccclxix. Alsoe mynen heeren van den gherechte, als schickers des ghemeenen goets, gaernne souden sien dat tot welvaeren van der stede ende poirteren van dien alle neeringen wordden verbetert ende vermeerdert, ende dat elck van den neeringhen hadden tgene des hem toebehoerde ende daerby zy mochten bliven in wesen ende goede voerspoet, ende om- | |
[pagina 73]
| |
me andere deuchdelijcke redenen hen daertoe bewegende; soe hebben deselve mynen heeren van den gherechte gheordineert ende ghewillekeurt, ordineren ende willekeuren mits desen tgene des hier naevolght. 1. In den eersten, dat van nu voertan totdat anders gheordineert sal wordden nyemant binnen deser stede, wye hy zy, craamer oft smit, ennige spijckeren oft nagelen grooter dan schospijckeren, binnen deser stede nyet gemaict, en sal mogen vercoopen, op de verbeurtte van twelb Hollants, soe menichwerven als yemaent bevonden wordde contrarie te doene van tgene des vorscreven is; uuytgeseyt dat men sal moghen vercoopen int gros by IIc ponden spijckeren oft nagelen, binnen deser stede nyet gemaict, grooter dan scospijckeren, smaels ende mit één coope ende daerboven mair nyet beneden, op de verbeurtte van twelb Hollants als voeren. 2. Item, dat de smeden binnen deser stede ende die hem van den smeden binnen deser stede gesorteert sullen hebben, sullen vercoopen spijckeren ende nagelen, grooter dan schospijckeren, ende nyemant anders, op de verbeurtte van twelb Hollants. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4. Item, dat een yegelijck poirter tot allen tyden ende soevele alst hem belyeft sullen moghen vercoopen eenen yegelijcken zijn gheryeff van schospijckeren ende daerbeneden mit ghene dat onder mailerie gherekent is. 5. Item, dat de smeeden binnen deser stede gehouden sullen wesen alle spijckeren ende nagelen te maken op heure gewichte, te wetene een duysent schospijckers, wegende seven pont; item, een duysent lasnagelen, wegende xiiii pont, item, een duysent middelnagelen, wegende xxix pont; item, een duysent dobbelde middelnagelen, wegende lix pont; item, een duysent spanspijckeren, wegende hondert xxtich pont; op de verbeurtte van twelb Hollants. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . | |
[pagina 74]
| |
Voelt aan als een enorme vertakte ontspanning: van een speciaal karakter - (waarom niet eerder ervaren, in deze of andere vorm?) - een sterk vertraagde snelheid zonder de indruk van vertraging: een aangename en volstrekt natuurlijke, misschien wel de meest natuurlijke vorm van snelheid die het tot nu toe had ervaren. (Onjuist: alles was even natuurlijk geweest, zij het niet allemaal even aangenaam.) Voelt de vertakkingen plaatsgrijpen, van fors tot heel dun, duizendvoudig: de stuwkracht die ze gespleten had was dezelfde die nu door hem heentrok in één lange trage, zich vertakkende stroom, die de knoppen uit de schors perste, elders in hem/aan hem de fijne bladeren ontvouwde en de reeds ontvouwde voedde: een langgerekte simpele ervaring. Aandacht (uit gewoonte) naarbuiten gericht: de aard van iets kon alleen vastgesteld worden door vergelijking binnen zijn eigen relaties tot wat zich in zijn omgeving bevond (of waaruit het dacht dat het omringende bestond áls het zich liet denken (door hem): dit was een van de eerste dingen die het had vastgesteld, nadat het geleerd had iets zelfstandig vast te stellen. En dit ook maakte vrijwel alles gekompliceerd, niet zozeer door de aard van de meeste dingen zelf als wel door hun relaties. En nu (1/2-nu, 1/10-nu, 1/100-nu?): ervaren, waarnemen (langzaam, waziger), de trillingen duidend (letargies). Een fietsrijder scheert voorbij, nauwelijks meer dan een nog net herkenbare flits van verplaatste lucht (andere sneller op elkaar volgende flitsen waren helemaal niet meer herkenbaar), een in aanbouw zijnd huis schiet, afwisselend vloeiend en met kleine rukjes omhoog, de arbeiders als nijvere bijen erin en er omheen, de luchtzwaai van een vliegtuig boven zijn kruin van dakeinder naar dakeinder is te volgen, evenals de lintvormige aktiviteit tussen zijn wortels in de aarde; stil zittende vogels zijn vrij gemakkelijk te lokaliseren (niets is vol- | |
[pagina 75]
| |
ledig stil, zelfs de aarde niet, noch de stenen die erop liggen, noch hetzelf), maar zodra ze beginnen te bewegen en te vliegen: zijn zij er niet meer. Dan richt zijn aandacht zich weer naarbinnen (1000-nu. 100-nu, 10-nu, 1-nu later) / wordt onmiddellijk geboeid door en ingeschakeld in de razende aktiviteit die in hem heerst en die niet in tegenspraak is met de traagheid van zijn buitenervaringen, want niet vergeleken met aktiviteiten buiten hem: het opzuigen en omhoogstuwen en vertakken van het sap en de konstante drang hiertoe (waaraan hij voldeed), het driftige naarbuiten persen, het groeien en tenslotte de rusteloze aktiviteit in zijn bladgroen, moeiteloos vervuld, maar ook interesseloos: het doen op zichzelf was hem voldoende. / Dan even de schok, onrust (als uit een vóórbestaan): wat liet het met zich gebeuren? Daarna = vrijwel onmiddellijk erop geeft het zich weer gewonnen. Is, meer niet. Doend en niet doend tegelijk, willend zonder te willen, moeiteloos groeiend en levend en zonder enige drang zich te handhaven. Is. Zich ontspannend in de opwaartse stroom, hout wordend, vezels wordend, blad wordend. De bladeren zachtjes trillend op de wind. Een zwak plantaardig bewustzijn, een bewustzijn van hout en vocht en mineralen in het vocht, mensen, dieren en dingen niet meer dan bundels voorbij-ijlende trillingen, flitsen, wazen, onvormen die verdwijnen nog voor ze zichtbaar en duidelijk zijn geweest, zwakke impulsen, nauwelijks lokaliseerbaar. Zo zal het blijven als het blijft, wortels, hout, blad - als /
/ . . . over veertien weken alweer feest. . . pas feest gehad. . . veel feest in het leven bedenk ik. Niets te wensen over: eten goed, bewassing naar wens, schoon ondergoed, zomerjas en winterjas, twee kostuums, vier overhemden, en nog wat zak- | |
[pagina 76]
| |
geld, niet veel, maar kan stiekem wat bijverdienen. Opletten dat je niet te gehaast, te doelbewust de poort uitgaat in plaats van drentelend en doelloos. Moeilijk om vol te houden. Plotseling ontzettend moe. Oude aderen, traag bloed. Voel het. Kan beter een eindje lopen op het bordes. Beweging is goed voor de bloedsomloop. De meeste mensen sterven in bed: gevaarlijkste plaats ter wereld. Dag meneer Bols. Opzichter-verzorger. Niet erg streng, niet te toegeeflijk. - Ja, gaat wel, gaat wel. / Behandelt me als een idioot, een oud kind, net als de rest. Goed bedoeld, maar toch. . . Mag niet te weten komen dat ik halve dagen werk, anders ontslag. Werk voor een derde van het normale loon. . . onderkruiper. . . zou 't vroeger nooit gedaan hebben als vakbondslid, nu wel. . . zou 't misschien zelfs voor noppes doen, alleen om wat te doen te hebben? Nee, dat niet. / Voel me wat minder moe. . . kan zo wel honderd jaar worden. . . wil het niet, honderd jaar worden, maar wel tachtig, of vijfentachtig. Aan de overkant van de gracht, langs de waterkant loopt Herman. Rechtop, zonder stok. Ik weet, hij heeft 5 potten sjem in zijn kast opgespaard en minstens de helft van zijn zakgeld - 280 gulden zit er al in de doos met kleenex, papiergeld, niet zwaar, anders merkt de verzorger het op z'n wekelijkse inspektie van de kasten. Sparen doen ze allemaal, al weet niemand waarom of voor wie. Kunnen het niet laten, hebben nooit wat gehad om te sparen, te laat om er iets bij te leren, bijvoorbeeld om geld uit te geven. Ik niet, ik maak alles tot de laatste cent op, ook wat ik verdien. Wordt anders toch maar afgepakt, kans op diefstal is te groot. Wordt op eigen rekening bijgeschreven, maar dat is de bedoeling niet, ze willen het zelf hebben. En maar potten, potten. Van de tien gulden kadogeld die ze krijgen als er iemand jarig is of z'n zoveelste huwelijksfeest viert wordt twee gulden vijftig of vijf gulden gespendeerd aan een kadootje, meer verwacht niemand van ze, en de rest sparen ze. Maar enkelen zetten het om in lekkere drank. Toch weer moe. Spieren willen niet zo | |
[pagina 77]
| |
goed meer. . . ben het werken ontwend. Geen zin om naar de slaapzaal te gaan voor middagdutje. Het gehoest, gekuch en gerochel, het wegschrapen van keelslijm en in de pot spuwen, zonder ophouden, geen moment rust. . . ik kan er niet tegen. Om daartussen te moeten sterven. . . / Eén moment een gevoel van paniek, dan berusting; vervolgens ondanks hemzelf (uit moeheid?) het binnensluipend verlangen dat het spoedig afgelopen mocht zijn. Hoewel liever niet op de slaapzaal maar bijvoorbeeld werkend of lopend of op het bordes staand terwijl hij naar het geschitter van de zon in het grachtwater keek. Het gevoel van ontspanning en overgave was zo groot dat hij moest oppassen of hij stierf ter plaatse. Staande; kijkend naar het geschitter van de zon in het water. // (Het zette wat ekstra energie in, konsentreerde die rond het hart, zwakte het gevoel van overgave af en versterkte de reeds aanwezige toniese spierspanning; en was als ingeboren: het in- en aangeboren doel en de zin ervan, voor zover van een zin gesproken kon worden wanneer iets deze in het feit van zijn loutere bestaan besloten hield. . .) // Aiii, de zon, aiii, de bomen, aaiii, het leven. / Hij keek naar de hoge populier met de prachtige strakke stam (niet stram) en de volle dichte zuil van groen, zag de bladeren lispelen en huilde bijna van ontroering. Iets verderop stond een tweede, even hoog, even vol en waarschijnlijk even oud: tegelijk geplant. En opnieuw werden zijn ogen vochtig. Moeder-de-vrouw. Hoe lang geleden al? Tranende ogen: ouderdomsverschijnsel. Maar waarom tranen de ogen van sommige oude mannen nooit?
Zitten drie oude mannetjes bij elkaar. Zegt de een: Kun jij makkelijk sterven? Ik niet hoor, zegt de ander, jij? Ik wel, snoeft ie. Doe het dan eens voor. Het ene oude mannetje gaat doodstil zitten en sterft. Verrek, zegt de ander, als ik geweten had dat het zo makkelijk ging had ik het al lang gedaan. Flauw mopje. | |
[pagina 78]
| |
Zie Hannes strompelen. Toen ie koorts had en ik hem een glas water wilde geven dacht ie dat ik hem wou vergiftigen - om z'n rottige twintig sigaren die hij in z'n kast had bewaard. Denkt het nog. Groet me niet meer, de gierigaard. Maar een lief-oud-mannetje kan ie spelen als er bezoek is, reken maar van jes. Kunnen ze allemaal. Ook ik. Kan het wel, maar doe het niet. Soms wel. Wat is trouwens oud? Toen ik veertig was dacht ik: van nu af aan word ik iedere dag ouder; daarvóor niet. Nou ook niet meer. Kan me niet (veel) schelen; nee, echt niet. Jezus, waarom zou ik er om liegen? Anders. . . Wij zien elkaar weer. . . Waar?. . . Toen ze stierf. . . Zou haar hier alleen maar overdag kunnen zien; samen wandelen in de zon, op een bankje zitten aan de kade, praten? Trillende hand vasthouden? Zie het ze maar weinig doen, alsof ze van elkaar vervreemd zijn door het gescheiden op slaapzalen slapen, begrijp het niet, maken de indruk dat het hun weinig kan schelen, geen probleem, begrijp het niet, wat de Heer heeft samengevoegd zal de mens niet scheiden. . . Toch weer moe. . . moe. . . // (De toniese spierspanning al weer verminderd; uitgeput; toch weer sterke neiging tot overgave. Is - blijkbaar - menselijk. Voel einde naderen. . . lang geleden ingezet, al meer dan vijftig jaar, maar nu sneller. . . / Probeer opnieuw wat energie in te zetten, maar bezit nog weinig reserve, weinig. Vecht voor z'n leven. Moe. Red het niet, red het niet. Schijnt zelf niet meer te willen, of toch wel te willen, maar niet meer met hele persoonlijkheid. / Even over naar een jongere om wat meer levenskracht op te doen - om hem te helpen? Snel./ Dan plotseling de grotere warmte, bloedkracht, energie. Alsof ik nog moet beginnen. Denk:) / Soms, als ik ze zo zie lopen. . . Weet het nog eerder dan de dokter wanneer het zover is. Kom ze | |
[pagina 79]
| |
tegen op plekjes waar ze anders niet komen, hebben zelfs geen benul wat ze daar uitvoeren, staan er stilletjes de aftocht te blazen. Soms komt er iemand naar me toe om afscheid te nemen. ‘Nou opzichter, 't is met me bekeken hoor.’ Geeft me een hand. Hadden tot voor kort meestal gelijk; binnen een of twee dagen de pijp uit. Maar met die nieuwe dokter weet je het niet meer. Kalefatert ze op met injekties of zo en verdomd, ze leven gewoon verder. Maakt er een sport van. Vraagt geloof ik niet eens of ze het leuk vinden of niet. Ken er nu al drie die een jaar geleden afscheid van me genomen hebben. Herejezus, ik ben niet kristelijk, maar. . . / En als ze nou godverdomme niet gauw een nieuw gebouw neerzetten zodat man en vrouw 's nachts bij elkaar kunnen blijven dan grijp ik die wethouder van volkshuisvesting nog eens in z'n lurven als ik 'm zie. . . Na veertig of vijftig jaar huwelijk gewoon uit elkaar gerukt. . . Een schande. Er zijn nog tehuizen in de provincie waar ze voor viezerik uitgescholden worden als ze, getrouwd of ongetrouwd, op hun oude dag nog wat troost en warmte bij elkaar zoeken. Hier in Amsterdam niet, al is het officieel niet toegestaan. Ben trouwens blij te konstateren dat het zo lang door kan gaan - bij sommigen. Onaneren nog in de lakens. In een zakdoek zou beter zijn. Te oud voor de zakdoek en te jong voor het laken. Omgekeerde wereld. Maar op een keer stopt het. Geen sap meer. Alles begint op te houden. De kring wordt kleiner, eerst van de grote buitenwereld, dan van de kleine buitenwereld. Zelfs van het doodgaan van andere ouwe mensen hebben ze op de duur geen weet. Op een gegeven moment zitten ze alleen op hun bankje, zonder hun laatste ouwe makker. Eenzaamheid die nauwelijks nog eenzaamheid te noemen is omdat ze niemand missen. De nauwste sirkel. Jezuschristus, waarom denk ik dit, dacht hij. Slaakte een zucht: had een gevoel alsof er een vogeltje uit zijn keel vloog, of een gedachte, of de geest van een oude man of zoiets. (Nog niet, nog niet!) en voelde zich opgelucht, ontroerd ook. Niet | |
[pagina 80]
| |
goed snik: je kan en mag in dit beroep niet te gevoelig zijn. Rimpelige oude mannetjes en vrouwtjes gaan op baby's lijken, innerlijk en uiterlijk. Tenslotte moest je ze nog wassen ook en helpen de broek aan te trekken, de gulp open te knopen om te pissen. Evengoed opletten dat ze niet over je gaan lopen. . . / Schrok op. Riep: - Hé opa, dat gaat zo maar niet. Tussen de geraniums. Wat moeten de mensen aan de overkant van de gracht er wel niet van denken? Dat het hier een zwijnetroep is? / (En over, nieuwsgierig:) - Ik kon het niet inhouden, zei hij met een ekstra bevende ouwe-mannestem en wat zieliger kijkend dan normaal, ik kon het niet halen naarbinnen. - Onzin, dat heb je nog nooit gehad. Gewoon geen zin om naarbinnen te gaan, gewoon voor mallemoerskont laten gaan. - Niewaar, zei hij bijna huilend. Als ik het in m'n broek had gedaan was het ook niet goed geweest. Ik kan ook nooit iets goed doen. (Clown. Hobbelde weg.) - Als ik het weer zie zal ik. . .
Welke bevolking woonde nu binnen de muren van Amsterdam? - Een algemene volkstelling is in de Republiek nimmer gehouden, maar er zijn enkele gegevens. . . / Tussen 1578 en 1612 vond een snelle aanwas plaats. Voor 1585 kon de bevolking op 30.000 zielen gesteld worden, maar in 1510 werd door de venetiaanse gezant Contari het getal inwoners van Amsterdam reeds geschat op 50.000. Dit getal is waarschijnlijk te laag genomen. Althans toen de 19de november 1622 een telling der bevolking werd gehouden voor ‘de opschrijvinge van 't hooftgelt’, bleek het dat Amsterdam bijna | |
[pagina 81]
| |
100.000 zielen kende, welk getal zelfs met bijtelling van hen die buiten de poorten woonden steeg tot 105.000 zielen of ‘hoofden’. Na 1630 is de bevolking onder de oude Republiek niet weer geteld. Maar er zijn min of meer aannemelijke ramingen. In 1632 werden weer de huizen geteld: 14.440 in de stad, 1.122 in de voorsteden. Een niet al te onwaarschijnlijke berekening brengt het bevolkingsgetal dan op 125.000. Daarvan uitgaande en rekening houdende zowel met de natuurlijke aanwas als met de uitbreiding van Amsterdam kan men aannemelijk maken dat de bevolking in 1642 kan worden gesteld op 145.000, in 1652 op ruim 170.000, in 1662 op omstreeks 200.000, op welk getal de engelse gezant haar ook schatte. / Stellig was dit Amsterdam een der meest kapitaalkrachtige steden der toenmalige wereld. Het kohier van de tweehonderdste penning van 1631 geeft aan hoe hoog in dat jaar de vermogens der Amsterdammers door de regering werden geschat. (Er zijn echter gegevens die het hoogstwaarschijnlijk, ja zeker maken, dat de taxatie niet meer dan een minimum is geweest en dat wij de werkelijke vermogens gerust vrij wat hoger kunnen stellen.) In het kohier werden ruim 4.000 personen aangeslagen die een vermogen van meer dan duizend gulden bezaten; hun gezamenlijk vermogen beliep 63 miljoen. Wanneer wij verder nagaan hoe dat bezit onder de genoemde 4.000 burgers was verdeeld, dan blijkt dat meer dan 3.000 werden geschat op een inkomen van minder dan f 20.000. De overigen, de keurbende der Amsterdamse gegoeden, vormen nog een groep van 913 man. Van deze groep gaat al dadelijk het grootste deel, niet minder dan 569 af met een vermogen van f 20.000 tot f 50.000. In een kleinere, maar nog vrij grote klasse bezaten 232 personen een fortuin van f 50.000 tot f 100.000. Dan volgen 57 Amsterdammers met een vermogen tussen f 100.000 en f 150.000 en 19 burgers met een bezit van f 150.000 tot f 200.000. Helemaal aan de spits verschijnen 12 Amsterdammers met een vermogen tussen f 200.000 en f 250.000, 3 met een fortuin van f 250.000 tot f 300.000, 6 | |
[pagina 82]
| |
met f 300.000 tot f 400.000, 2 met meer dan f 400.000 en eindelijk een enkeling, de rijkste man van Amsterdam, met een vermogen van een half miljoen. Deze rijkste man van Amsterdam kennen wij zeer goed en hij interesseert ons ook nog in het bijzonder. Het is Jacob Poppen, de zoon van Jan Poppen, die op zoek naar fortuin in Amsterdam was gekomen en die nog in 1568 kantoorbediende was. Maar Jan Poppen begon weldra eigen zaken die floreerden; hij werd een vermogend man, bestuurder der Compagnie van Verre, bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. Zijn zoon Jacob komt in de regering, wordt schepen, vroedschap, burgemeester, bewindhebber der Oost-Indische Compagnie. Hij stierf in 1624 en liet een vermogen van 920.000 gulden na. Zijn kapitaal was belegd in landerijen, obligatiën in de Oost-Indische Compagnie, onroerende panden in Amsterdam, rentebrieven, deposito's en scheepspartenGa naar voetnoot*.
/ Sprong als een langgerekte vonk, hondlengte, geest in de vorm van een hond (nog) en met iets dierlijks (nog) dat meevloog. / (Wat doet dat stomme beest daar? Snuffelt aan mijn enkels alsof een andere hond er tegenaan gepist heeft. Is in staat het zelf te doen, zoals vroeger die herder tegen Ger z'n broekspijp toen ie in de tuin zat te lezen. . . / Duwt zijn snuit tussen mijn benen. Hou op. Nee, ga weg jij. Foetsji! | |
[pagina 83]
| |
Honden weten precies wanneer je menstrueert; in een kamer vol mensen pikken ze je er feilloos uit, duwen hun snufferd in je schoot, ruiken en snuiven er opgewonden aan, de geilaards. Ze zeggen vooral tekkels en poedels. Jannie was laatst hoogst gegeneerd toen die kleine snuffelaar. . . kreeg een kleur; onzin. Wat zou dit trouwens voor ras zijn? Hij strijkt tegen mijn been alsof hij iets van me hebben wil. Nee, ik heb niks. Misschien een suikerklontje in mijn tasje van toen we gisteren koffie dronken in Lido; wacht. - Hier! - Schrokkerd. Krijgt zeker niet genoeg te eten. Likt m'n hand. Dankbaar voor een suikerklontje. - Nee, nou weg. Op. Ik heb niet meer. Wat zou het voor een hond zijn?) / En weer terug, soortloos. De suiker smelt in mijn bek. Lekker. Ik blaf van dankbaarheid, kwispel met mijn staart (zoals het behoort), wil de hand likken die mij de lekkernij gegeven heeft, maar ze duwt mij weg. Ik ga aarzelend, de fijne smaak van suiker nog in mijn mond; misschien kan ik straks in een ander te weten komen wat voor ras ik ben, tenzij ik een mengras ben. Wie weet heb ik wel een eigenaar. Ik ben nieuwsgierig wie het is. Ik zal zijn handen likken, tegen hem opspringen, aan zijn voeten liggen, zijn bevelen opvolgen - ja -
Lot Huygenz Gael, Schout der stad, Eyssenaer van 'sHeeren wegen in Cas van Delict beklaagd in den Openbaren Vierschaer voor de Heeren Schepenen der stad, den hond van Jan Jansz van der Poel, genaemt Provetie ofte so anders met naem ofte toenaem zoude mogen zyn genaemt tegenwoordig synde gevangen, seggende dat hij Provetie, sig niet zoude hebben ontzien op Sondag voorlede, wezende den 9e Mey 1595 te byten het kind van Jan Jacobsz van der Poel, welk kind was speelende tot zyn oom en hadde een stuk Vlees in zyn | |
[pagina 84]
| |
hand, en de voorn. Provetie daer na grypende, heeft het voorn. kind gebeeten ende alzo een wonde geinflegeerd in de tweede Vinger van de Regterhand gaende door het Vel tot aan het Vlees, sodanig dat den bloede de wonde uytliep ende het kind in korte dagen daarna door den schrik, deezer Wereld is komen te Overlijden, waerover den Heer Eysser hem Provetie in appreehensie heeft genomen, blykende al het zelve by des gevangens eygen Concessie by hem buyten pyn en banden van ysere gedaan, ende (also) het voorsz. saken syn van quade gevolge die in een stad van goede politie niet moet werde geleeden, maer tot een exempel van andere insonderheyd van quade honden ten hoogsten moet werden gestraft, so Concludeert den voorn. Heer Eysscher in den Naam als boven, dat hy gevangen by definitive Sententie van Heeren Scheepenen sal werden gecondemneert omme gebragt te werden op 't pleyn alhier, alwaer men gewoon is de Boosdoenders te straffen en dat hy, aldaar door den scherpregter aan de galge tussen Hemel en aerde zal werden gehangen, en met de Koorde gestraft, dat er de dood na volgt en dat voorts alle zyne goederen zullen worden verklaard verbeurt te zyn, ten profyte van de Graaffelykheid ofte tot anderen &c. &c.
copie sententie Scheepenen der stad gezien hebbende den Eysch en Conclusie gedaen en genomen by Lot Huygensz Gael Schout dezer stad op ende ten Lasten van den hond van Jan Jansz van der Poel, genaamt Provetie ofte so hy anders met naam ofte toenaam soude mogen zyn genaamt, tegenwoordig synde gevangen, gezien mede de informatie by den Heer Eysscher tot dien eynde bekomen, mitsgaders de gevangens eygen Confessie buyten pyn en banden van yseren gedaan, doende Regt, en uyt den naem enz hebben hem gecondemneert en condemneeren hem mits dezen geleyd en gebragt te werden op 't Pleyn alhier, alwaer men gewoon is de boosdoenders te straffen en dat hy aldaer door den Scherpregter met de Koorde aan de Galg tussen Hemel en aarde zal werde gehangen tot dat er de dood na volgt, dat voorts zyn dode Lyf zal wer- | |
[pagina 85]
| |
de gesleept op een horde tot op het galge Velt en dat hy aldaer aen de galge zal blyven hangen tot afschrik van alle andere honden, en elk tot een exempel, Verklaart voorts alle zyne goederen indien hy eenige mogt hebben te zyn verbeurt en geconfisqueert, ten behoefe van de Graaflykheid &c. Actum in de Openbare Vierschaar Preesentibus alle de Heeren Scheepenen den 15 mey 1595.
Handgeven. ((Hand uitsteken; de ander eveneens, schuin vooruit, op elkaars buik gericht. Tot zijn paniek schiet zijn hand langs de andere heen; zonder in staat te zijn de hand nog tegen te houden vervolgt deze zijn weg en steekt messcherp door het lichaam van de bezoeker; komt er aan de andere kant weer uit; verlengt zich nog een meter of zo en veert dan weer terug, terug tot een formaat kleiner dan normaal: softenonhandje. Nieuwe paniek. Waarna de hand snel weer aangroeit en zich herstelt. Daarna probeert hij het opnieuw: vliegensvlug hand uitsteken, de hand van de ander grijpen en drukken, ferm, met een onhoorbare zucht van verlichting en enigszins verbaasd dat de ander normaal reageert.)) Glimlachen. Blij j.t. zien. . . Ga. . . Hoe langg. . .? Handen vliegen door het vertrek, ogen, monden - settelen zich tot herkenbare, bekende gezichten, gestaltes, misschien één sekonde verwrongen maar dan weer volledig vertrouwd. . . Lang niet gezien. . . jullie. . .? . . . de kinderen. . .? Fried gaat op de schoot van Bender zitten en glijdt dan af naar de lege stoel naast hem - vergissen is menselijk - drie, vier van de aanwezigen wisselen ogen met de aangekomenen, tuiten hun lippen - ddzzahh - lippen veren weer binnenwaarts. . . jonger op geworden. . . dank je. . . mooie jullrrk. . . Teo legt | |
[pagina 86]
| |
een brede jat op Titia's beide volle borsten tegelijk - kan niet, fysiek onmogelijk! - daarna op één enkele borst - daarna. . . jezus // Ga zitten, ga zitten allemaal! // Koffiekopjes zweven van tafel naar hand, naar mond (als bestuurd door onzichtbare handen), naar Birgitta, Fried. Woorden worden uitgewisseld, glippen ene oor in andere oor uit en een ander weer in of alle oren tegelijk, blijven hangen wellicht, zweven. / Onder nieuwe staande lamp met enorme, halfronde boog van blinkend chroom die bijna de halve kamer overspant. Daarnaast nog wel vijf andere lichtpunten en -ornamenten. Mooi. Goed. Knipperen even, helder oplichtend en weer dovend. Dan stabiel. Goed. Glimlachen. Lachen. Als het niet werkelijk was had hij het tot werkelijkheid bijeen kunnen fantaseren, of het had een televisietafreel kunnen zijn door een ander ontworpen en uitgebeeld. Waldo zegt: - Hebben we je laatst niet op de televisie gezien, bij de opening van. . . - Nee, zei hij, dat was ik niet. Hij leek anders sprekend op je. - Kan zijn. - Wie was het dan? - Iemand anders op wie ik lijk. . . - . . . - Alle Nederlanders lijken tegenwoordig op elkaar, vooral op de tv. Gelach. - In zwart wit kun je ze helemaal niet meer uit elkaar houden. - Moet je kleurentv nemen. . . kun je de mensen tenminste aan hun kleren herkennen, of aan hun huidskleur. - Moet je wel een huidskleur hebben. - De waarde van uw kleding is uw eigenwaarde. - Gek hè, een kleurloze neger of chinees bestaat niet, alleen een kleurloze blanke. - Huidskleur als eigenwaarde. . . black is beautiful. . . - Playtex - nu ook in huidskleur. | |
[pagina 87]
| |
- Jezus, hou op, zei Bender, daar krijg ik de hele week al buikpijn van. - Neem aspro-bruistabletten. - Certiform-herenondergoed - een tweede huid - laat uw vel vrij ademen. - De waarde van uw kleding is uw eigenwaarde. - Stop! - Miljoenen vrouwen over de hele wereld hebben plotseling een beter figuur. - Met. . . - Hou op in godsnaam. - Mensen verrijkt met textieldeodorant. - Wie wil er nog een petit-four? - Drie halen, twee betalen. - Hou op zeg ik je. (Er zit iets in, dacht hij; voor veel mensen, vooral jongeren en arbeiders had kleding iets emancipatories, versterkte hun gevoel van eigenwaarde. Verdomd. Naakte mensen leken nog meer op elkaar. Moos die over de muur van het nudistenkamp gluurde - of was het de Tuin van Eden? - kon niet eens zien wat mannen en wat vrouwen waren omdat ze geen kleren aan hadden - oude mop, twintig jaar later toch nog zinvol. Welke blanke heeft de witste huid? Een homo gewassen in Omo.) - Jij denkt, zegt Titia, verwijtend haar vinger heffend, Lokien denkt op een avond als deze waar andere mensen bij zijn. . . gênant. . . trekt aan puntje van zijn neus. . . Een auto rijdt door de muur, eerst het scheurende geluid van het wegrijden (bij wijze van voorecho), geklaxonneer (drie maal kort), daarna de auto zelf (: echo in de vorm van een auto), schiet dwars door de kamer en de drukpratende gasten heen zonder dat iemand het merkt / verdwijnt. Een vogel, een duif, een spreeuw vliegt door het ommuurde, met tabaksrook bezwangerde uitspansel, gevolgd door een vlucht krijsende meeuwen, maar niemand die het hoort. - . . . moet bij het denken de hulporganen niet onderschat- | |
[pagina 88]
| |
ten, zei hij. Sommigen wrijven met een vinger langs hun neus, anderen plukken aan hun linker oorlelletje - nooit het rechter!. . . maken het lichamelijker. . . opwindender. . . Fried: - Jij trekt altijd aan een uitstekend neushaartje. Een beetje verontwaardigd, alsof ze een intiem familiegeheim had prijsgegeven: - Altijd, altijd. . . hoe vaak is altijd? Teo zei: - Vroeger kreeg ik mijn vruchtbaarste ideeën als ik onaneerde en om niet te vlug klaar te komen aan iets anders dacht, in het wilde weg. - En nou dan, zei z'n vrouw. Of heb je daarom niet zoveel vruchtbare ideeën meer? - Barst open, zei hij. Zo zie je wat er. . . - Er zijn er ook die met hun tong tegen de binnenwand van hun wang schuren of hun lippen tuiten in de vorm van een zeeanemoon, om over eenvoudiger dingen als over het onderkinnetje wrijven maar niet te spreken. - De meeste mensen denken trouwens helemaal niet bewust als ze hun beste ingevingen krijgen. . . - Nou, de meeste. . . - Einstein zei dat hij zijn geniale vondsten het eerst in min of meer heldere beelden zag, soms zelfs van een letterlijk gespierd karakter, maar nooit in woorden. En Norbert Wiener, je weet wel de vader van de cybernetica, die sliep soms tijdens het collegegeven en zijn studenten waren dan gevleid want dat betekende dat hij naar hen luisterde en hun vragen kon beantwoorden. Als ie niet sliep dacht hij altijd aan andere dingen, fundamentele problemen. De man kon aan twee dingen tegelijk denken. - Maar dat was dan ook een genie, zei z'n vrouw. - In ieder geval moet je de hulporganen waarmee gedacht wordt niet uitvlakken, zei hij, die zijn enorm belangrijk bij het tot stand komen van ideeën en alle uitstekende lichaamsdelen kunnen er voor dienen, ook de armen en benen en. . . - Ik kan me heel goed voorstellen dat een invalide zonder armen en benen of een volwassen softenonmens. . . - O god, begin je weer, zei Birgitta. Jij zult je die dingen niet goed kunnen voorstellen. . . | |
[pagina 89]
| |
- Soms denk ik, zei hij, ik zou best wat meer intelligentie willen hebben, maar dan denk ik: wat moet ik ermee doen, doen, doen. Het holle geblaf van een hond - een bokser. domicilie houdend op tweehoog - weergalmend in het trapportaal - irritatie - waarna het dier enkele sekondenlang hondsdol en agressief door de kamer springt, in alle luchtlagen van vloer tot zoldering, tussen hoofden en benen door, koppen en glazen en schaaltjes met nootjes en zoutjes omwerpend, snel tegen een stoelpoot pissend, waarna hij even snel de benen neemt en niemand die er op reageert, ook hij niet. De kopjes en glazen, met inhoud, herstellen zich in hun oude stand. Even voelt hij een haast onbedwingbare neiging zich op zijn knieën te werpen en aan de stoelpoot te snuiven en te blaffen. Dan is de verleiding alweer voorbij. Het voorval vergeten. / . . . vooruit dan maar, je mag net zoveel drinken als ik wil. . . Hij? Hou op, hij geeft net zoveel uit aan drank als ik aan de psychiater. . . Akkoord, akkoord, de ene mens is de andere niet. . . Ik trek altijd driekwart van mijn drankrekening af van de belasting. . . komt belastinginspekteur, vindt het teveel, zeg ik verontwaardigd: Maar meneer, u denkt toch niet dat we dat allemaal zelf opdrinken? - Nee, zegt ie, nee, neemt u me niet kwalijk mevrouw. . . Wat, wat zei je?. . ./ Geërgerd keek hij naar een heel orkest van auto's, bromfietsen, motoren dat luid en geïrriteerd toeterend door de kamer reed. . . de tirannie van hun drift. . . paar sekonden oponthoud. . . tuig. . . motoren van adrenaline, 1 pk, tuig. . . (Waldo:) Ik zal God op mijn blote knieën danken als ik doof ben; heb ik eindelijk geen last meer van het lawaai. . . Zal ik. . . Ja graag. . . / We zien elkaar veel te weinig. . . // Soms plotseling de vaag of half aanwezige schim van iemand die ze kenden (: hij, Fried, de anderen), in en door woorden opgeroepen en die luttele woorden later weer in het woordloze niets oploste, soms nog even dreigend of beminnelijk op de achtergrond zwevend (: bovenlichaam op ooghoogte), plaatsmakend voor een nieuwe persoon, politicus, sportman, schrij- | |
[pagina 90]
| |
ver, bediende uit een delicatessenzaak, popster, tv-verschijningen, die op hun beurt weer verdampten tot onzichtbare aanwezigheden of opvallende afwezigheden, enzovoort. Woorden, woorden. . . // We zien elkaar veel te weinig. . . Jullie moeten weer eens. . . / Niet ieder mens is. . . / Iedere keer als zijn auto gerepareerd moet worden heeft ie maagklachten. Pas als de rekening betaald is gaat het langzaam over. / Het wordt tijd dat die auto dan eens naar de psychiater gaat. . . Bordje in spreekkamer: no cure no pay. / Hahaha! /. . . / Zo komt Splinter door de winter. . . /. . . / telefoon. Ja? zei hij, met wie? met wie?. . . O ja; sorry, ik heb momenteel bezoek zoals je hoort - mag ik je morgen even terugbellen?. . . Goed ja. . . dag. . . Wat? wat zei je?. . . Nee, ik zei niets. . . Ja. . . . Hahaha. . . zeker de bvd. . . En // Opnieuw gevangen in een van die draden (: soms), als in een web van gerichte krachten waaruit ontsnappen haast niet mogelijk is wanneer het er eenmaal in zit: vooral in momenten van argeloosheid en energieloosheid. Razendsnel voortgeplant worden, en terug, een snelheid die zelfs voor hem, naar het weet, onachterhaalbaar is. /. . . zzrr, rrtt, ttll, mmm. . . jaw. . . aar. . . /. . . en co. . . zei. . . /. . . ttllmm, ttllmm, rrr, daaadaaa, krrr, akkakkakk, krrrr, tzzmm, tzzmm, tzzmmm. . . heen en weer geschoten: tamelijk zwak maar ervaarbaar en steeds meer duidbaar. . . / leeft 'n om egen. . . trreu. . . rdige. . . toen. . . ingij aan de at? at?. . . ja. . . - Verest. . . e. . . e?. . . Aaa. . . / Wat? wat zei je? - Nee niets. - Hahaha. . . zeker de bvd. . . Dag! / Pas toen de lijn, trillingloos, stierf, stopte het; het bleef opnieuw betekenisloos achter. Schoot weg, als steeds onvoldaan, een van klank en trillingen ontdaan woord, woorden. En terug //
Als een kleine konkrete engel in nachtjapon de verschijning van Gwen in de deuropening. - . . . wakker geworden. - Kom maar, zei hij, kom maar. Al die woorden maken ook | |
[pagina 91]
| |
zoveel lawaai hè (: woorden in mensengedaante, luidruchtig). Ze springzweeft op hem toe, tussen zwevende glazen, asbakken, hoofden door, rakelings langs het fantoom van een ronkende vrachtwagen. Keelremmen protesteren. Gelach. Duikelt eenmaal om haar as alvorens op zijn schoot te wippen. Wrijft haar wang langs zijn nu licht bestoppelde wang. Fried achter hem. De heilige familie-drieëenheid, omhuld door de lamswollen glimlach van de gasten. - Wat wil Gwenneke hebben? - Glaasje wijn. - Geen denken aan. - Kan ik lekker op slapen. Pijnlijk hoog gelach, dat even de dunne gehorige muren van de flatwoning doet instorten en de benedenburen tegen de zoldering = hun vloer doet bonzen, àwww. Hij stampt terug, waarbij zijn voet door de bordkartonnen vloer heenschiet. Trekt zijn voet terug. Tikt met het topje van zijn middelvinger op het puntje van haar neus. Zegt: - Je mag nog een wens doen. Waarop ze natuurlijk wenst dat ze de hele avond op mag blijven.
Warm nu. Bezwaar van de vele lampen. Niet aan gedacht. Lampen nemen even af in lichtsterkte, doven half - schrikt - lampen knipperen even en lichten weer op. Goed. Doet zijn jasje uit. Rook begint op zijn keel te slaan. Rookt zelf sinds anderhalf jaar niet meer. Leeftijd waarop je eraan begint te denken, dat wil zeggen aan longkanker. Ik zou iedereen wel willen toeroepen: Stop met roken, dan gaat mijn gemiddelde leeftijd omhoog! Ziet hoe Waldo een meterslange arm uitsteekt en met zijn hand onder Titia's rokken graait terwijl het gesprek tussen hen gewoon doorgaat. Niemand ziet blijkbaar iets ongewoons. (Had het al lang in de gaten. Zat haar de hele avond al met zijn ogen-op-steeltjes te versieren.) En plotseling zitten alle vrouwen met ontbloot bovenlichaam te praten en de gulp van Waldo barst open als een tulp. De warmte in de kamer, van lampen en lichamen, begint al menselijker | |
[pagina 92]
| |
en lichamelijker aan te voelen en te ruiken, met een lichte geur van transpiratie bij wijze van menselijk ozon. Lekker. Gezellig. Met lekkere drank. Woorden. Maar in plaats van opgewondener te worden zoals de anderen voelt hij zich al kalmer worden, bijna gerustgestelder. Inmiddels is ook het kamerinterieur zich gaan stabiliseren (: of zijn blik?). Een enkele maal konstateert hij nog, nauwelijks met bevreemding, laat staan verbijstering, dat een oor of been gedraaid aan een lichaam zit, de tafel of de antiekkast een decimeter boven de vloer zweeft, de lampen knipogen en soms zelfs even rood, oranje en groen worden, een auto of vogel door de kamer schiet, maar amper een paar sekonden later hebben de normale verhoudingen en relaties zich hersteld. Tenslotte treedt een komplete stabilisatie in. Toch ervaart hij het nauwelijks als een opluchting, heeft eerder een gevoel dat iets hem is ontsnapt buiten zijn wil om - / Fried: - Het verleden nadert ons hoe langer hoe dichter. Nu wordt de mode van tien jaar geleden al herhaald. Als je je kleren tien, vijftien jaar laat liggen kun je ze weer opnieuw dragen. . . /
Overmits naaderhandt een alghemeen gerught gingh dat de zelve Aacht Germonts, de Moeder, een Kol of Tooveresze, en het begravene kindt, een wonderlijk kindt zoude zijn: zoo verklaarden zy Deponenten dat op den 24. daar aan volgende, 't voorsz: kint, zoo by eenige van haar getuyghen, als ter Praesentie van d'andere, by Consent van de Heer Officier haarder voorsz. Stede, wederom opgegraven, en ten by zijn van veele andere, 't Kistje geopent, en 't kintje bezien is geworden: vinden in 't zelve kistje leggen een toegemaakt kindt, gewonden in schoon Lijnwaat, en met menichte van spelden daar in vast gespelt: dewelkke los speldende, was het Lighaam | |
[pagina 93]
| |
van een Stok-visch, de Armen van twee Beulingtjes, en het hooftje van een roode Kool; overtrokken met een velleken van een blaas, daar op een Mutsjen, met een topjen hayrs uytsteekkende; hebbende onder 't hooftjen neer-waarts over 't lijff, een doek, met een ghenaayde binnen randtje gespelt; waar op, met swarte zijde, genayt stondt de letteren A.G. En naa dien dat alles, tot groote verwonderinge strekte, en dat 'er geseyt wierde dat, op het zelve Kerk-hof, noch twee andere Kinderkens, by de gemelde Aacht Germonts gebaart, begraaven waaren; waer onder mede vermoed' wierde dat lichtelijk eenig bedrogh mocht schuylen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . En als de Kistjes, in de Kerk tot Zijbekerspelt (daar meenichten van menschen by waaren) wierden gheopent, wierde in 't eerste en oudtste Kistjen niet anders ghevonden dan een Langwerpighe Witte, en (zoo 't scheen) met een Velleken overtoghene Klomp smeer of reuzel; in alle maniere schijnende, de reuzel van een vet Varken te zijn; gelijk dat zelve, met daar in te steekken, en wel te bezichtighen, wierde bevondé. Dan het andere Kistjen geopent werdende, scheen in 't eerste dat daar in eenich menschelijk schepzel lach. Maar naarder bezien zijnde, wierde in 't zelve Kistjen bevonden, dat daar in van gelijken een toeghemaakt Kindtjen lach; van buyten was het lighaam met Lijnwaat bewindelt, en bespelt, daar in ghestopt, waaren menichte van Oude Lappen van diversche Couleuren; het hooftje vergaan, maar, zoo 't scheen mede een kooltjen gheweest zijnde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
- Zal ik je nog iets inschenken? - Nee dank je - mag niet zoveel drinken. . . slik valium. . . Aandacht, aandacht. | |
[pagina 94]
| |
- Ja, hoe is het eigenlijk afgelopen met dat medies onderzoek. . . internist. . . - O, niks aan de hand. 't Was gelukkig maar psychies - krijg pillen. - Welke? - Van die gele, 5 mg. geloof ik en een mogadon voor het inslapen. Lekker. Neo-realisme. Je kon tegenwoordig nergens meer komen of 't gesprek draaide erom. Soort vrijmetselaarsgilde, zonder geheimzinnigheid. Wat slik je: librium, valium of librax? Vijf of tien milligram? Gevolgd door het noemen van een tiental namen van mensen uit je omgeving die ze ook slikten, maakte het normaler. Ineens blijkt iedereen ze op zak te hebben of op z'n buro, bij wijze van sucrosetten of zo. Hartkloppingen, zenuwtrekkingen, tics, overwerktheid, niets aan de hand, bij niemand, 't was alleen maar psychies. Gelukkig maar. - Proost! zei hij, als echoreaktie op wat hij dacht. Pillen en spelen. Superrealisme in ziektevorm, als dagelijkse realiteit. - In een wereld waarin bijna iedereen ziek is, wie is dan nog gezond te noemen, zei Titia. - Onzin onzin, barstte hij uit. . . die eeuwige gemeenplaats. In een wereld waarin iedereen ziek of neuroties is, is iedereen ziek of neuroties. Niet het gezondheidsbeeld of het ongezondheidsbeeld is fout, maar de wereld, de mens, het wereldbeeld. Dat blijft zo, ook al is iedereen ziek. - Je zou er een zich verbredende sirkelgang in kunnen zien, zei Bender. Een verziekte geest verziekt zijn omgeving, nadat die vaak al door zijn omgeving verziekt is en de verziekte omgeving maakt meer mensen ziek die op hun beurt de wereld nog verder verzieken en ga zo maar door - maar het aantal slachtoffers dat onder die verziekte wereld lijdt is altijd veel groter dan de veroorzakers ervan. . . - Maar wanneer is het dan begonnen, zei Fried, dan moet de hele historie ziek zijn. - Is ie ook, zei Bender, of liever de geest van de historie en | |
[pagina 95]
| |
zeker als je ziet hoe lang er al utopieën ontworpen zijn door mensen die hun omgeving ook niet zo fijn vonden; in de oudste geschriften kom je al ontwerpen voor een betere maatschappij tegen of op z'n minst het verlangen naar een betere wereld. . . Als socioloog kan ik het weten. . . Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen. . . De wolf zal bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn en een kleine jongen zal ze hoeden. . . - Die teksten ken ik, zei hij, alleen had ik me nooit gerealiseerd dat ze utopies waren. Maar die historiese geest van jou. . . - Heb ik niet gezegd, zei Bender, ik zei: de geest van de historie en dat is iets anders. . . - Goed, zei hij, merkend hoe gespannen zijn toon klonk, alsof hij op het punt stond een diep geheim te verklappen waarvan hij zelf niet eens wist dat het er was, goed. Maar ik kan me voorstellen dat er zo'n historiese geest is, stel je het even voor, letterlijk, een aantal van die geesten, je zou ze ook psychonen kunnen noemen, psychiese deeltjes, neutraal geladen, die zich chronologies of zelfs a-chronologies door de tijd bewegen en naarmate ze meer ervaringen opdoen - het hangt er natuurlijk van af waar en bij wie ze die opdoen - naarmate zo'n psychoon meer ervaart en meemaakt wordt hij minder neutraal, en zwaarder, gekonsentreerder, materiëler. . . - Dat is pure fantasie, zei Bender, literatuur, metafoor. . . - Natuurlijk, natuurlijk, maar het is denkbaar, zei hij. In het begin ervaart het de dingen die het ziet en de situaties waar het in terechtkomt gedeformeerd, verwrongen - uit ongewoonte, abstraktheid, gebrek aan zwaarte, kortom aan materie. . . Titia zei: - Je kunt je ook afvragen, of zo'n ding als jij bedoelt deformaties gedeformeerd ondergaat, misschien ervaart hij ze dan wel als normaal. - Misschien wel, zei hij. En daarom kom je er ook moeilijk achter - ben ik het of die geest die ziek is of allebei. . . | |
[pagina 96]
| |
- En hoe zou die geest of dat persoon dan ontstaan zijn, zei Bender. Glimlachend: - In werkelijkheid of in mijn geest? - Wat je wilt. - Schenk mij dan maar eens in, zei Birgitta, mijn geest is zo aards dat. . . Hij schonk in. - Proost, zei hij, haar aardse vormen met een potloodpuntige blik natrekkend. - Het lichaam van een mooie meid / is een parel in de klassenstrijd. - Het luidt geloof ik iets anders, zei Teo, met een bolvormige stem. - Een lekkere rebelse meid / is een parel in de klassenstrijd. - Ja, dat is geloof ik juister, zei hij. Tegen Waldo: - Jij ook nog? - Nee, ik wou even wachten. Goedgoed. Neukerds zijn geen drinkerds, drinkers geen neukers - oude volkswijsheid. Pillenslikkers waarschijnlijk evenmin. Depressieve mensen vogelen minder. Lost het bevolkingsvraagstuk op, spelenderwijs. - Wel, zei hij, ik kan me bijvoorbeeld voorstellenGa naar voetnoot* dat zulke deeltjes spontaan ontstaan zoals nu ook nog spontaan materie in het heelal ontstaat, net als in den beginne, of dat er in de loop der historie zoveel psychiese energie is vrijgekomen door al die werkzame geesten die de mensheid heeft voortgebracht dat er op gezette tijden een konsentratie ontstaat, een verdichting die een eigen leven gaat leiden, bewustzijn ontwikkelt. Zo'n psychies deeltje, hoe lang geleden ontstaan in de kosmiese ruimte of rond onze planeet ontmoet op zijn zwerftocht door tijd en ruimte. . . - . . . wereldgeest die zichzelf verwezenlijkt. . . - Ben je belazerd, zei hij geschrokken, geen hegeliaans gelul, geen wereldgeest, veel, veel kleiner. . . pure metafysica die fysica wordt of tenminste materiële vormen aanneemt. . . want een geest die geboren wordt wordt een mens. . . | |
[pagina 97]
| |
- Wie maakt mij eens aan het lachen, zei Birgitta, het is allemaal zo ernstig. - Lachen is gezond. Hij lachte. - Je hebt gelijk, zei hij. Eigenlijk zou dan eerst uitgemaakt moeten worden wat gezond is - - maar dan niet door ons. - Er zou een grammofoonplaat moeten bestaan met iemand erop die zo aanstekelijk lacht dat je er geen weerstand aan kunt bieden. Zo'n plaat zou lopen als een tiet. (Waldo) - Zo'n plaat bestaat geloof ik al. (Teo) - Nog niet, maar ze zijn er wel aan bezig las ik. . . Zelfde gedachte op verschillende plaatsen geboren. . . - Zo zie je maar, zei Birgitta, en nu wil ik lachen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hij zei: - Ken je die van dat oude mannetje? Zitten drie oude mannetjes bij elkaar. Zegt de een:. . . - Hou op! Ik zei, ik wil lachen. . . . . zwartkijker. . . ziet het verleden altijd somber in. . . O nee? Wacht maar af. . . Als ik aan de regering kom krijgt Den Haag alsnog stadsrechten en jij. . . Hou op, zeg ik je. . . Zet maar een plaat op ja. . . - Hij? Hij had al kleertjes aan toen ie uit de buik van z'n moeder kroop. - Een histories uniformpje zeker . . . . Zet maar een plaat op ja. . . nee, een andere. . . Alle doden zijn tot nu toe gestorven behalve hij. . . Precies de man van Tollund, op z'n 32ste de knapste dode ter wereld. . . Nee, ik zei muziek, geen Bach of Vivaldi. . . Stóp nou, stop!. . . . . . En Jezus zeide tot de schari / als er geen wijn meer is dan drinken wij maar klaaari. . . | |
[pagina 98]
| |
/ . . . vraagde men in stilte aan Arance wat voor een dochter ik was? die haar voldeed met te zeggen dat ik een Nicht van haar was, die begeerte had om ook de konst te leeren, en tot dien einde aldaar met haar gekomen was, waarom sy onbesorgd voor my mogten zyn. Nadat wy nu alle met den anderen compleet vergaderd waren, gingen wy in een ronden kring staan in een grote zaal, rondom een tafel daar een Kat op lag, die sy na het scheen besworen hadden, en d'een na d'ander daar de hand op leggende, vervloekte zich elk driemaal; en daar mee een vreesselik gelol makende ging haar Mortentia voor, en geleide haar in een diepe kelder door een enge verborgen ingang; en ik volgde, hoewel al met eenige vreeze, of ik weet zelver niet wat vervoering, alzo my dacht dat den Duivel rondom was, en kwam met al den hoop binnen. Hier zag ik de wand rondom beschilderd met grouwelijke Gedrogten, dat vervaarlik was aan te sien; en daar en boven, door middel van eenige Was-kaarssen, die rondom stonden te branden in doodshoofden, die tot kandelaars gemaakt waren, een menigte van Doodsbeenderen, Slangevellen, gedroogde Padden en Nacht-uilen, en ik weet zelver niet wat vremdigheden meer. Onderwijlen sloot men een groote kas op, en daar in een geheele winkel zijnde, kreeg men daar eenige smeer-potten uit, nevers eenige houten poppen, als daar de kinderen mede speelen, doch rondom met leden, gelijk ook eenige toverboeken, die met vremde Caracters geschreven waren; en alzo zette men sich rondom een groot vuur, dat daar op 't midden van de vloer, daar een schoorsteen recht boven was, brande, en stelde zijn konst, onder veel schrikkelijke blasphemien, te werk. Mortentia, die, hoewel nog jong zijnde, al een van de voornaamste was, nam haar pop, en smeerdense, rooktense tegen 't vuur, en priktese met naalden, zo dat ik daar over verwonderd was; doch hoorde eindelik dat sy haar Moeder betoverd | |
[pagina 99]
| |
hebbende, die op dese wijse, of immers daar zy't voorhielden, pijnigden. Wat'er nu af zy, dat dit van een houten gedaante aan een mensch soude konnen overgaan, is my onbekent. Doch dit is immer zeker, dat die goede oude Vrouw veel jaren een vremde kwaal gehad heeft, en dat men de rechte staat van haar siekte niet heeft konnen weten. Een ander had sijn Vader, Suster, Broeder, Man of Nicht, of iemand van haar naaste Vrienden betoverd, dat zy alle onbeschroomd en met grouwelijke besweeringen voor den dag brachten, onder 't plegen van de uiterste wreedheid die zy konden verzinnen. Zommige ook stelden zich bezig met eenige kruiden en doodsbeenderen onder den ander te pulveriseren, en nevens dien kwam'er eindelik een half vergaan jong kind voor den dag, dat men aan stukken kapte, tot asch brande, en met ondermenginge van andere vuiligheden tot toversmeer maakte, en in potten in de winkel stelde. Somtyds was'er een groote stilte, dan wederom een suisinge, en voort een geraas dat verschrikkelik was om te hooren. Eenige elders, zo zy dachten, heen willende vliegen, besmeerden sich onder d'armen, aan d'oxels, slapen des hoofds, &c, en al prevelende binnens monds rondom drajende vielen van haar zelve, en bleven als dood ter aarde leggen, tot dat sy wederom bekwamen, en verhaalden hoe haar den Duivel gins en elders door de lucht gevoert had, en wat boosheden zy uitgerecht hadden. Andere vertoonden dat haar geesten de ligchamen van Katten, nachtuilen, &c. aangenomen, en wondere dingen bespied hadden, en veel diergelijke dingen meerder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ten laatste boden zij hem aan onder haar gemeenschap in te huldigen, en hij niet wetende wat zulks beduidde, nam het aan en was daar verblijd over. . . Men gaat dan hierop in een groot vertrek en zeid dat het vooreerst de gewoonte was van zich naakt uit te kleden en dan nevens de twee die hem tot gezellinnen zouden zijn en d'ander die hem in haar order bevestigen zou, en die reeds een aanvang maakten met haarzelven t'ontkleden, de klederen daartoe geordineerd en die men uit een kas terwijl haalde, aan te doen. . . | |
[pagina 100]
| |
Afbeelding der stad Amsterdam met de oude en nieuwe royingh van straeten en grachten, 1662
| |
[pagina 101]
| |
Hij zocht zich t'ontschuldigen en zij, niet wetende waarom, verwonderden haar. Eindelijk begon men door de ontsteldheid van zijn gelaat zowel als door zijn blote excuse enige argwaan te krijgen zodat men om te zien wat van de zaak was hem met force aanviel en de klederen van 't lichaam scheurde. . . Wat verwondering, o Jupiter, beving haar allen niet, als zij hem als een Vogel uit zijn vederen geschud hebbende een Jongman vonden. Ieder was razende van gramschap, vloog hem in 't aangezicht en scheurde hem met de nagels het vel vaneen. d'Ander, hij onder de voet leggende, schopten, sloegen en stieten hem met zulke hevigheid, dat zij niet eens om haar wet dachten; totdat eindelijk haar razernij een weinig gestild zijnde, zij een touw namen, hem handen en voeten bonden en hem alzo onder in een kelder bij de trappen afsleepten, dat hij lenden, hals en benen dacht te breken en zijn hoofd aan stukken te vallen. . . Onze Zaletzusters ondertussen de klederen doorgezocht hebbende, vonden daar een klein flesje met enig water in, en wel oordelende dat dit zonder twijfel al enige oorzaak most hebben, gingen zij eindelijk tot onze ongelukkige Minnaar en ondervraagden hem wel scherpelijk wat hij hierdoor voorgehad had. Doch hij zich met enige blote reden zoekende t'ontschuldigen, bond men hem een touw om de naakte middel zonder enige de minste schaamte voor zijn ontdekte ledenen te vertonen, haalden hem tot bovenaan de zoldering van de kelder en begonnen hem met heetgemaakte vuurtangen op zo onbarmhertige manier rondom in het vlees te knijpen dat hij bad, men zou hem loslaten, hij zou alles vrijhertig uitbelijden.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 102]
| |
Tenslotte een woord over de arbeiders die in deze grote handels- en havenstad leefden en werkten. In het algemeen gesproken is onze kennis aangaande hun levensomstandigheden niet bijzonder groot. De knechts die in dienst van de handwerksmeesters stonden zagen hun vooruitzichten om ondernemer te worden in de loop der eeuw minder gunstig worden. Daarvoor waren de kapitalen voor het bedrijf vereist reeds te groot. . . In de huisindustrie heersten geheel afwijkende verhoudingen. . . vrouwenarbeid kwam hier in de zeventiende eeuw veel voor en, tegen het einde der eeuw, kinderarbeid op grote schaal. - Het uitgekeerde loon was gering; spoelsters verdienden bijvoorbeeld in 1620 16 stuiver als weekloon. In de zijderederij kon men beide vormen, vrouwen- en kinderarbeid vinden; het zijdewinden werd uitsluitend door vrouwen, het uitpluizen der zijde door kinderen verricht. In de kantmakerijen op het einde der eeuw werden kinderen op grote schaal te werk gesteld, vooral na de komst van de refugiés. . . veel weesjongens voor het spoelen en pluizen. De lonen waren laag; ze begonnen met 10 stuiver per week of zelfs nog minder. Om kant te maken had Pierre Baille de beschikking over 240 weesmeisjes, allen 9 à 10 jaar oud. . . Ook andere refugiés zetten kinderen aan het werk. . . er was zelfs een aanvraag van 1000 kinderen. In het in 1682 opgerichte stadszijdewindhuis werden kinderen en in het bijzonder weeskinderen van 8 tot 14 à 16 jaar te werk gesteld, zij verdienden daar 2 stuiver per week, een loon dat tot 7 à 30 stuiver kon stijgen naar gelang van de gepresteerde arbeid. De werktijden waren 's zomers van 7-12 en van 1-8 uur, 's winters van 8-12 en van 1-6 uur, dus 12 en 9 uur, zeer lange werktijden inderdaad voor kinde- | |
[pagina 103]
| |
ren. . . Het zedelijk peil dezer kinderen was niet hoog; onder de meisjes vooral hadden de zijdewindsters en doubleersters een slechte naam. Dat door deze arbeid van vrouwen en kinderen de lonen der mannelijke arbeiders gedrukt werden spreekt vanzelf. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . In de grotere werkplaatsen en manufacturen vond men vooral geschoolde arbeidskrachten; hun lonen waren in de zeventiende eeuw, gezien hun technisch kunnen, niet fraai. . . . . . . . . Naast hen waren vele honderden arbeiders werkzaam zonder enige scholing. . . zij naderden misschien het meest de moderne proletariërs. . . over hun weekverdiensten is zo goed als niets bekend. . . Van tijd tot tijd kwamen enkele groepen der arbeiders te Amsterdam in beweging. Reeds in 1616 moest scherp gelet worden op de weerspannigheid der lakenbereidersknechts. Wij vernemen dat zij toen ‘courten’ en ‘een opset genomen’ hadden en van plan waren het werk te staken. In 1618 herhaalt zich dit verschijnsel. Niet alleen de patroons, ook de regering bestreed deze pogingen met allerlei scherpe maatregelen. Maar het baatte weinig; in 1626 waren er weer complotterijen. In 1638 maakt een stedelijke verordening melding van de dagelijkse bijeenkomst van deze arbeiders, waarin looneisen waren opgesteld. Sedert 1643 wordt hiertegen dan ook door de vertegenwoordigers der gezamenlijke patroons van de hollandse lakenbereiders opgetreden.Ga naar voetnoot* Veel geholpen heeft dit alles echter niet. In 1661 wordt wederom bij strenge straffen aan de lakenbereiders- | |
[pagina 104]
| |
knechts verboden ‘aan de Oude Brugge of op eenige andere plaetsen te courten of vergaderingen te houden’. Later, in 1682, wordt hiertegen met publieke geseling of tuchthuisstraf gedreigd. Tien jaar later is de bedreiging zelfs de doodstraf. . . (!!)
Ondertussen maakte men deze ellendige Minnaar met een touw vast en liet hem geheel onverwacht en schielijk van boven door een luik der Zoldering bij de armen achter de rug om, alsof zij hem hadden willen wippen, nederdalen tot nabij op de aarde, in welke staat zij hem lieten hangen voor de ogen van onze Zalet-Juffers die hem bijna op het hoofd hadden gekregen en terstond zagen dat zij verraden waren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onze zusters, ook zes in getal zijnde, stelden haar teweer en defendeerden haar zo mannelijk dat voort de klederen aan stukken gescheurd, de aangezichten rondom opengekrabd en | |
[pagina 105]
| |
het bloed langs de wangen afrolde. 'tWaar een bizonder vermaak geweest die dit gevecht elk om d'ere van zijn Collegie had mogen zien. Artezia kreeg haar tegenpartij onder de voet, trok haar het haar uit het hoofd en stelde zich zo met nagels en tanden schrap dat zij haar het een' oor van de kop beet en haar hetzelve in het aangezicht spuwde. Claasje Roelofs was ondertussen ook niet stil maar had Solide ter aarde geworpen, sloeg haar zonder ophouden en scheurde haar met de vingers 't gehele neusgat uit. Een ander van haar gezusters had Perdricene onder haar klauwen; sloeg haar met de Muil uit de voet zo vervaarlijk in de tronie, dat men van het bloed geen koleur meer bekennen konde en 't zoude slecht met haar afgelopen hebben, mits zij haar de keel toegedrukt had, zo Narcia die haar partij voor dood op de vloer liet liggen niet toegeschoten was om haar te komen helpen, die haar deed opkomen, zo verschrikkelijk wraak nemen en afrossen dat zij onder haar handen te sterven dacht. Berenice had een ander voor die nabij met haar even sterk was, waarmee zij lang om de overwinning kampte; doch eindelijk haar onder de voet krijgende zodanig trapte dat haar het bloed tot neus en oren uitsprong, en daarop haar gespeel Solide ontzettende, nam zij Claasje Roelofs in de klauwen, trok haar met het haar langs de vloer, terwijl Solide op 'r aanviel, met de nagelen haar de mond aan d'ene zijde tot de oren toe opscheurde, in 't aangezicht spoog en knerstande evenals een razende Tijger. Omphilia in 't eerst tekort geschoten en van haar vijandin onderworpen zijnde, had vanonder zo wel gevochten dat zij haar partij een stuk uit de wang gebeten hebbende en daarop haar na onder aan een verborgen plaats krijgende, zo veel deed dat zij van pijne buiten haarzelve was en zovoort de victorie overliet, wordende, mits 'r Omphilia vol moed voort bovenop sprong, zo erbarmelijk van haar gebeukt dat zij haar fijne ziel daar op de plaats dacht kwijt te worden. . . Aurelius onder dit geraas en zijn eigen zwaarte, ontwaakte eindelijk, vond zichzelver in deze staat aan een touw hangen, met gebroken armen en een rondom vaneengereten huid. | |
[pagina 106]
| |
Daarenboven zag hij dit gevecht en zijn beulen rondom onder de voet. Hij kermde dat men hem los wilde maken, maar Artezia geen wederpartij meer hebbende, vloog hem aan en tracteerde hem nog immers zo erg als hij getracteerd was, zodat zij hem het vel op veel plaatsen afstroopte en eindelijk, van woeden vermoeid, afliet; hem zonder enig medelijden in deze staat latende hangen. |
|