onbewuste, maar steeds als hij halverwege was gleed hij uit het halfbewustzijn - vage geluiden, beeldflarden, halfschimmen, Mirjam, zijn vriend Bender - terug in het donker, een donker dat niet een absoluut donker was maar een vol knoedels, strengen, kleine melkwegen van tussentinten, grijzen.
Hij deed een nieuwe poging, wilde zich omhoog vanuit het voorbije einde.
Geur was de eerste zinsindruk en de beelden die er zich aan hechtten waren die van een dikke zweetverzadigde man naast wie hij eens in de tram zat, die man rook naar butaan, hij zwéétte butaangas uit! Hoe rook hij nu zelf? of was het de stank van uitlaatgas? zijn eigen uitlaatgas?
Daarna volgde een repeterende schrikreactie, met ook iets van een veel verder terugliggende sensatie, een reëel ondergane of een fictieve als na het lezen van een boek waarin de scène voorkwam?: hij zag de auto weer op zich afkomen, te laat. Daarna de geluiden van het verkeer om hem heen, geagiteerde stemmen, stemmen, het geloei van een sirene, gevolgd door het gevoel van vingers, tastende vingers, sprekende vingers. Reukgeluiden. Gedachtenflarden als stremsels in de mist van vagere sensaties, het was als het bijkomen uit een onheimelijke narcose.
Zijn schrijfhand probeerde onder woorden te brengen wat zijn eerste indrukken waren na het ongeval en opnieuw kreeg hij een déjà-lu-ervaring: hij had het ondergaan in een