| |
11
Van het Leidseplein liep hij naar de Stadhouderskade, stak over en begaf zich zonder na te denken naar het Barbizon Golden Tulip Hotel. Voor de ingang stond de klm-bus nadrukkelijk zwijgend te wachten op passagiers.
Toen hij de hal van het hotel binnenging en zich voor de receptie opstelde, leek het even alsof hij hier de afgelopen | |
| |
nacht geslapen had: een vreemde, sterk vervreemdende gewaarwording. (Slechts eenmaal in zijn leven had hij het gedaan: overnachten op een hotelkamer in de stad waar hij woonde, zelfs vlak in de buurt van zijn huis, waarop hij vanuit het hotelraam zicht had, wat de hele onderneming nóg grotesker maakte. Hij kende mensen die het om die reden vaker deden.)
Aan de receptionist vroeg hij of iemand iets voor hem afgegeven had, ongeveer een uur geleden. De receptionist bukte zich en overhandigde hem een reistas, wat hem, hoewel hij het verwacht had toch verraste. Niet alles wat je verwacht of half verwacht vindt plaats of is vanzelfsprekend als het plaatsvindt. Dat je er de volgende dag nog bent is ook iedere keer een verrassing, ja toch?
Zonder zich één moment te beraden stapte hij in de gereedstaande klm-bus, die onmiddellijk erop vertrok.
Hij wierp een laatste blik naar buiten alsof hij het centrum in lange tijd niet terug zou zien.
Zag nog net hoe de tram van lijn 2 stopte en uit de open dubbele deur een jongen vluchtte, op het oog een gastarbeiderskind, dat achtervolgd werd door een drietal luid schreeuwende trampassagiers.
Hij moest even gedommeld hebben en schrok wakker, maar met een zeker gevoel van opluchting, alsof hij ergens aan ontsnapt was door een mensgroot sleutelgat in de tijd.
Niet omzien, dacht hij, niet terugdenken en als een man van Lot verstenen in je eigen zoutafscheiding.
Hij reed mee tot het Hiltonhotel en stapte uit.
Buiten was het zomers warm. Op de stoep opende hij de reistas en nam er de envelop uit die bovenop lag, opende hem en las wat er op het velletje papier geschreven stond.
In plaats van het hotel binnen te gaan nam hij een taxi en verwisselde die na een minuut of tien voor een tweede, | |
| |
die hem naar het in de envelop vermelde adres bracht, een klein middenklasse hotel. Hier ging hij naar binnen.
Aan de man achter de balie vroeg hij naar señora Perdox.
- De señora is juist aangekomen, zei de receptionist.
- Prima, zei hij, prima.
Na het formulier ingevuld te hebben, vroeg hij hem de señora te bellen en te zeggen dat hij eraan kwam.
Ze stond in de deuropening te wachten toen hij met de hotelbediende die de reistas droeg uit de lift stapte en nam hem gespannen op vanonder haar in een huif gekapte, intens zwarte haar dat waarschijnlijk geverfd was. Ze leek tussen de vijfendertig en veertig jaar.
Haar gezicht ontspande zich enigszins toen ze hem herkende, uiteraard van een foto. Daarna begroette ze hem als een oude bekende, nee, als haar man en liet hem binnen.
In het halletje bleven ze tegenover elkaar staan. Zij: - Je bent het.
Hij: - Jij ook?
Ze knikte kort, maar haar ogen lachten niet. Ze behielden hun ernst, een ernst die niet toestond dat je haar blik langer dan een enkel ogenblik vasthield; langer erin kijken deed bijna lijfelijk pijn vanwege de pijn die vanuit de diepte van de pupillen opsteeg, een pijn die alles aan zich ondergeschikt moest maken, van voedsel en amusement tot menselijk contact, met inbegrip van haar huwelijk, want ze was naar hij wist getrouwd. Op enige afstand van de ogen zweefde haar El Greco-achtige gezicht, dat hij aanvankelijk nauwelijks durfde op te nemen.
- Jij ook?
- Voor zover ik het nog kan zijn.
Op de slapen, half verborgen onder het neerhangende haar, waren enkele rossige littekens zichtbaar. Ze voelde dat hij ernaar keek.
| |
| |
- Ik wil er liever niet over praten, zei ze, maar je weet het wel ongeveer.
Hij knikte.
Als politiek gevangene was ze in Uruguay zwaar gemarteld, daarna vrijgelaten onder internationale druk en kort erop het land ontvlucht, in de hoop althans enkele van haar herinneringen uit te kunnen wissen. Hij kende haar levensverhaal uit een weekbladartikel, herinnerde het zich vanwege de groteske afloop: de ergste folterspecialist van het politiekorps, een adjudant die haar meermalen verkracht had toen ze naakt en met touwen om haar polsen aan de zoldering hing, diezelfde man had op een middag bij haar aangebeld en haar ten huwelijk gevraagd.
- Ga zitten, zei ze, wil je iets drinken?
Een dag of drie om te acclimatiseren en aan elkaar te wennen. Ze wist ook wie hij was en kende zijn levensomstandigheden enigszins, vergeleken met de hare waren ze onopvallend. Zo nu en dan wierp ze hem een lichtelijk onderzoekende blik toe alsof ze niet goed kon duiden waarom hij zich in zo'n hachelijk avontuur gestort had: het paste kennelijk niet bij hem, wat op zich weinig complimenteus was, maar hij kon erin komen. - Ook ik ben het niet, dacht hij, in antwoord op haar blik, en het was of ze het opving, want ze wendde haar ogen beschaamd af.
De volgende uren bespraken ze het door anderen opgestelde plan. Ze toonde hem haar Nederlandse paspoort waarop ze zijn naam droeg: Theresa Perdox-Ribera. Beroep: journalist. Leeftijd: 32 jaar, dus jonger dan ze oogde.
Toch was niet de adjudant die haar gefolterd had hun doelwit - al zou ook deze voor zijn gevoel beter voorgoed van de aardbodem kunnen verdwijnen -, maar een ex-Nederlandse nazi, die als een van de ergste kampbeulen uit de Tweede Wereldoorlog gold en die in 1947 kans gezien had te ontvluchten. Via Argentinië was hij in Paraguay beland, waar hij, en later ook in Uruguay, speciale eenheden van de | |
| |
politie opleidde tot martelkorpsen. Een aantal jaren geleden, toen in betrekkelijk korte tijd de meeste dictatoriale regiems in Latijns-Amerika vervangen werden door meer democratische of democratisch-onmachtige regeringen, was hij overgegaan op het instrueren en trainen van de privé-legertjes van drugsbaronnen in het oerwoud, wat hem geen windeieren legde. Onder hun bescherming had hij voor zichzelf een paar goed bewaakte onderkomens gebouwd, met gewapende wachten, geavanceerde zendapparatuur en een klein privé-vliegtuig; daarnaast hadden hij en de drugsbaronnen een heel netwerk ontwikkeld van spionnen, meest omgekochte politiebeambten, die hen op de hoogte hielden van verdachte bewegingen en verdachte personen tot ver in de omtrek van hun onderkomens.
De speurders naar deze ex-landgenoot van hem, Pier Dirk Koeman geheten, een Drent, waren er meer dan eens in geslaagd hem op te sporen en hadden er voor gezorgd dat zijn verblijfplaats in de internationale pers gesignaleerd werd, ook al werden vervolgens de uitleveringsverzoeken niet ingewilligd.
Theresa liet hem een paar niet zeer recente foto's van Koeman zien. Een weinig opvallend gezicht. Toch was het bijna onmogelijk om met de bekende gegevens in het achterhoofd niet iets beestachtigs in het gezicht te zien; geen gezicht of we denken er een fictief gezicht overheen en in de aardigste foto van een kampbeul zien we toch een beul. Voortaan was het dat geïnterpreteerde gezicht dat hij niet meer zou vergeten, hoeveel jaarlagen er zich ook op af zouden zetten.
Als om zijn aanwezigheid toch een beetje kenbaar te maken - voor haar was hij er in wezen nauwelijks - raakte hij haar even voorzichtig aan. Na een onwillekeurige schrikreactie herstelde ze zich en probeerde te glimlachen.
Ze aten beneden in het restaurant. Toen hij vroeg of het haar gesmaakt had zei ze ‘ja’, meer niet. Daarna maakten | |
| |
ze nog een wandeling door de heuvelachtige wijk waarin het hotel lag. De lucht was lauwwarm. Van de heuveltop gezien strekte zich zover het oog reikte een lichtwereld uit als een op aarde neergedaalde tegenwereld, een wereld van kleine melkwegstelsels, rotondes, rijbanen, lichtfonteinen, waartussen hier en daar op schaarsverlichte plekken of achter ondoordringbare kleurige lichtmuren krottenwijken of parken moesten liggen, alles overhuifd door een rossig-gele hemel.
Auto's stegen en daalden als minuscule helikopters zonder wentelwieken, maar alleen waar het vliegveld moest liggen stegen lichten werkelijk op, stegen op en daalden.
Ze namen de minder drukke zijstraten met hun fraaie, door struiken, bomen of muren half aan het oog onttrokken villa's; in bijna alle tuinen waar ze langs liepen begonnen honden te blaffen, een geluidsspoor dat pas ophield toen ze een drukkere verkeersader bereikten. Aan de overkant begon het opnieuw. In feite deed het geblaf hen ten slotte omkeren en naar hun hotel teruggaan; het was Theresa die erom vroeg.
*
Na gebruik van de badkamer - zij eerst - legden ze zich in de twee naast elkaar staande bedden alsof het zo hoorde, praatten nog wat en wensten elkaar welterusten.
Konden vervolgens geen van beiden de slaap vatten. Praatten nog wat losse zinnen, waarna Theresa een slaaptablet nam.
Pas veel later sliep hij in. Werd daarna herhaaldelijk wakker. Hoorde haar ademen, soms hijgend of diep snuivend en tweemaal kwam er een zacht gekreun onder uit haar keel. Hij aarzelde of hij haar wakker zou maken, maar deed het tenslotte niet, misschien ook omdat hij er van nature wat te geremd voor was.
| |
| |
Ze bevond zich in haar eigen donkere wereld, een wereld in een wereld waar je door anderen heengestuurd werd en waaruit het niet mogelijk was terug te keren, ook niet als je het overleefde.
Haar niet te wekken bezorgde hem een schuldgevoel.
*
In de namiddag togen ze naar een hacienda-achtige villa even buiten de stad. Enkele tientallen gasten zwierven rond in de achtertuin, die het aanzien had van een complete plantentuin, met besproeide gazons, palmbomen, magnoliastruiken, philodendrons, hoge cactussen, orchideeën, reuzenvarens. Pas na een kwartier ontmoetten ze de gastheer en gastvrouw, een paar rijzige Brazilianen van Portugese afkomst, beiden in gelijke mate charmant. Ze kenden Theresa van vroeger en door hen werden ze aan een aantal andere gasten voorgesteld, Latijns-Amerikanen, Noord-Amerikanen, Europeanen. De kennismaking verliep ontspannen, maar de interesse die men voor elkaar toonde ging dieper dan gebruikelijk was op een party.
Bedienden zweefden rond met dienbladen vol glazen gekoelde wijn en vruchtensappen en er was een koud buffet als op een schilderij van een zeventiende-eeuwse Spaanse meester. Zachte tangomuziek nodigde uit tot dansen op een ronde gladhouten vloer en bij het vallen van de schemer werden gekleurde lampen en fakkels ontstoken.
Alles voltrok zich gedempt en vredig, alsof er geen geweld op de wereld bestond; zelfs geen luid gepraat of gelach. Het kostte enige moeite je in te denken wat er onder dit vredige tafereel schuilging en tevergeefs probeerde hij hun ogen te peilen om erachter te komen wat ze hadden meegemaakt; ze waren ondoorgrondelijk en op hun lenzen weerspiegelde zich alleen de wereld van nu. Of iedereen ingewijd was wist hij niet; het leek onwaarschijnlijk, mis- | |
| |
schien waren de meesten zakenrelaties of vrienden en diende hun aanwezigheid als mimicry.
Hij danste zo goed en zo kwaad als het ging met de gastvrouw en Theresa, althans wanneer er iets anders dan een tango gespeeld werd.
- Dans je veel?
- Alleen in mijn gedachten, zei hij. Lachend: - En geen tango's.
- Ik heb vroeger graag gedanst, zei ze.
Daarna liepen ze nog wat rond door de uitgestrekte tuin vol boomschaduwen en verdwijnende vogels. Er krijsten nog een paar late dwergpapegaaien, krekels sjirpten of slepen hun ijzerzaagjes onder de struiken. Hij kon zich voorstellen hoe het laatste geluid op blootliggende zenuwen moest werken, het deed het al op de zijne.
Tegen tienen lieten ze zich naar hun hotel terugrijden. Toen hij het halletje van de kamer binnenging en zijn zomerjasje uitdeed voelde hij zich plotseling erg moe, alsof hij in de vorm van meerdere mensen op zijn reserve had geteerd.
Binnen ging hij meteen op de bank zitten die er stond. Voelde zich uitgesproken mat, terwijl de tocht nog moest beginnen. Theresa zag het. - Je bent moe, hè? Wil je je liever helemaal terugtrekken?
- Absoluut niet, zei hij, ik weet ook niet waarom ik moe ben.
- Ik weet het soms ook niet, zei ze. En je bent het soms wanneer je het 't minst verwacht.
Tegen de ochtend werd hij wakker van haar gekreun. Hij luisterde bedrukt, boog zich over haar heen en legde zijn hand op haar schouder - niet op haar hoofd -, terwijl hij tegelijkertijd zacht haar naam noemde.
Toch schrok ze overeind, onder zijn hand vandaan.
- Theresa...
| |
| |
- Ik had een nachtmerrie...
- Wil je tegen me aan komen liggen?
Na een korte aarzeling schoof ze over de bedrand en vlijde zich als een klein meisje tegen hem aan. Vrijwel onmiddellijk viel ze in slaap. Zelf kon hij een uur lang de slaap niet vatten, maar hij bleef doodstil liggen om haar niet wakker te maken.
*
De volgende dagen gingen ze iedere middag naar de hacienda om in de geluiddichte kelder onder een tuinschuur te oefenen in het schieten met vuurwapens. Hij wist dat hij nooit een goed schutter zou worden, voor hem hooguit toevalstreffers. Hij kreeg een eigen pistool, een browning. Langzaam en moeizaam wende het wapen aan zijn hand alsof het er een zekere weerbarstige symbiose mee ontwikkelde. Het gebaar met je wijsvinger schieten - pang! pang! - kreeg voor hem een nieuwe lading, terwijl het gevoel met de dag sterker werd dat een pistool gaandeweg ook uit zichzelf af kon gaan wanneer je het op iemand richtte. En wist, een wapen waarmee eenmaal iemand gedood is, is een ander wapen, de hand een andere hand. Blijkbaar gold dat niet voor folteraars, hun hand bleef dezelfde voor hen, dezelfde neutrale, schuldeloze hand waarmee ze hun vrouw of hun hond streelden. Het was bekend dat nazibeulen nooit psychotherapie nodig hadden, dat hadden alleen hun slachtoffers; folteraars hadden zich slechts uitgeleefd en je uitleven is gezond.
Hij volgde de schietoefeningen met overgave en naarmate hij vaker schoot werd het wapen voor hem al concreter, het vlees van zijn hand al metaliger en scheen het doel dat ze voor ogen hadden al nabijer en werkelijker. Aan het einde van de trainingsweek zag hij het voor zich als hij schoot.
| |
| |
*
De dag van hun vertrek brak aan. Theresa en hij namen de trein, hij met vlindernet. Anderen begaven zich op verschillende vertrektijden op weg met andere vervoermiddelen. Pas op het laatste moment zouden ze zich tot een groep formeren onder leiding van een Franse ex-kolonel. En voor allen gold: hoe dichter bij het doel, hoe verdachter iedere vreemdeling werd en hoe meer ze op hun hoede moesten zijn.
In het landschap achter het kustgebergte wisselden bossen en weiden elkander af en naarmate ze verder naar het westen en noorden reisden, des te heter werd het en des te verder kwamen hun oude domicilies achter hen te liggen, ook in de tijd. De droge lucht die langs het coupéraampje streek leek soms zo dicht dat je hem als het ware met je handen kon pakken en kneden.
Hij probeerde in het landschap vreemde dieren te ontdekken, maar alleen de schaarse runderen in de weiden waren reëel, zo niet hyperreëel. Een enkele maal meende hij in de bomen vaag een luiaard te zien of een wolaap, als een kleine neergeschoten schaduw, maar waarschijnlijk was het niet meer dan een ooghoekdier dat verschoot.
Door veel met elkaar te praten werden Theresa en hij op den duur wat vertrouwder voor elkaar; de veiligheidsmarge tussen haar en hem leek wat ineen te krimpen, iets waar de intimiteit van de tweepersoonsslaapcoupé zeker toe bijdroeg, naast de beslotenheid van de dagcoupé en het nog kleinere eettafeltje in de restauratiewagen.
De eerste nacht - beiden hadden moeite met inslapen - werd hij opnieuw gewekt door haar gekreun. Hij stak het licht aan en blikte van zijn bovenbed omlaag, waar ze met grote open ogen lag te kijken. Hij stak zijn arm uit.
Ze pakte zijn hand en hield die even vast, terwijl haar ogen zich aan de zijne vastklampten. Het gaf hem een ge- | |
| |
voel belaagd te worden, op een indringende, bijna agressieve wijze, maar hij dwong zich zijn blik niet af te wenden, hoewel hij zich afvroeg of zijn ogen niet iets van zijn verwarring en vluchtverlangen verrieden.
Misschien niet, want de volgende keer toen ze weer kermde herhaalde zich het gebeuren: hij maakte haar wakker en stak zijn hand omlaag, die ze even vasthield alvorens opnieuw in te slapen.
*
- Wil je niet iets over je werk vertellen? vroeg ze.
- Nee, zei hij, geen enkele behoefte. Of jij moet er graag iets over willen horen... Stemde je man ermee in dat je dit doet?
Ze knikte. - Ja. Hij heeft me jarenlang meegemaakt. Ook mijn nachtmerries. Het ergste dat ik me kan voorstellen is dat hij mijn nachtmerries vanzelfsprekend zou gaan vinden. Ik hoop niet dat je ze als al te bedreigend ervaart.
- Neenee... Als ik door één ding bedreigd word dan is het door abstracties. Is je man een Engelsman?
- Nee, een Indiër.
- Betalen je artikelen goed?
- Sommige wel, andere minder.
- Jullie hebben geen kinderen?
- Nee. En ik kan ze niet meer krijgen ook.
- Sorry.
- Hindert niet. Ik vind het vooral jammer voor mijn man, die zou graag kinderen willen hebben; we zullen er nu een paar adopteren. - Reis je veel?
- Voornamelijk in mijn hoofd, zei hij. Sommigen zeggen dat je er vroegtijdig kaal van wordt.
- Je wordt ook kaal van andere dingen.
- Precies. - Je verft je haar?
- Zie je dat nog niet?
| |
| |
- Ja, zei hij, het begint aan de wortels.
- Ik moet morgen naar de kapper, zei ze. - Jaag je thuis ook op vlinders?
- Nee hoor. In ons land hebben we weinig vlinders meer. Glimlachend: - En hier hoop ik er niet op te jagen.
Daarna verdiepte hij zich weer in een van de twee boeken die hij in zijn reistas aangetroffen had, een omvangrijk werk over exotische vlinders; het andere ging over nog bestaande indianenstammen in het Amazonegebied.
*
In het stadje hing een tropische hitte, hitte als een tropische ziekte. De hitte klemde zich om zijn hoofd en voelde aan als een hoed. De nederzetting, eindpunt van de spoorlijn, lag aan de rivier en hiervandaan kon men alleen verder het binnenland in reizen met de bus of per schip. Ze hadden voor het laatste gekozen, en omdat het een aangenamere wijze van vervoer was, en om het risico gesignaleerd te worden te spreiden. De bagage, waaronder zijn opzichtige vlindernet, liet hij door een kruier naar het hotel brengen dat ze voor hun vertrek besproken hadden.
Het was een oud, in koloniale stijl opgetrokken, houten bouwsel met overdekte galerijen dat nog de welvaart van de negentiende eeuw ademde. Het lag aan de niet al te drukke, vrij morsige kade waaraan voornamelijk kleine motorboten en een aantal vrachtboten afgemeerd lagen. Trossen bananen, zakken met kokosnoten en rijst lagen opgestapeld naast houten kratten en kisten, enkele buitenboordmotoren, huishoudelijke apparatuur, een in plastic gewikkelde zitbank en soortgelijke waren.
Op de rivier tuften enkele vissersboten en scheurde als een gemotoriseerde libelle een raceboot voorbij. Aan de overzijde droomde de jungle, tegelijk kwetsbaar en ondoordringbaar met slechts enkele huizen die erin slaagden | |
| |
zich te handhaven tegen het allesoverwoekerende groen.
Het was een aanblik die hem lichtelijk opwond, misschien omdat hij hem deed denken aan soortgelijke riviergezichten in enkele spannende films die hij op de televisie gezien had. Dacht: zouden hier ook piranha's in de rivier zitten?
De lobby van het hotel oogde als een ouderwetse salon, met kamerpalmen en varens en pitrieten stoelen en een niet al te versleten tapijt, aardig om te zien, maar tevens had het iets corrupts alsof de tijd, zoals zo vaak, de corrumperende factor was en dat was de tijd natuurlijk ook, alleen zag je het pas goed af aan dit soort interieurs. Ze maakten hem als hij alleen was of in klein gezelschap een klein beetje schichtig, zo niet achterdochtig en zijn eerste impuls was altijd zo'n interieur te ontvluchten, hoewel het daarna meestal best meeviel, want tenslotte is de mens als ultieme vorm van tijd de corrumperende factor bij uitstek en daarom in deze omgeving goed op zijn plaats.
Hij vulde de hotelformulieren voor het eerst voor beiden in en toen ze de trap op gingen, voorafgegaan door twee hotelboys met bagage en vlindernet, was het alsof ze een eeuwenoud echtpaar vormden dat op bezoek ging bij hun voorouders.
De ruime slaapkamer aan de straatzijde had een hemelbed met gordijnen van muskietengaas. Een groot raam met halfopen luiken, openstaande deuren met bewegend kralengordijn naar de galerij, een plafondventilator aan de zoldering, bruinhouten lambrisering met ouderdomsvlekken. Twee dagen zouden ze hier doorbrengen voor de boot vertrok.
Ze douchten uitvoerig en zochten daarna heul in de schommelstoelen op de galerij, dronken citroenkwast en betoonden zich dankbaar voor de lichte bries die van de rivier over de kade woei en die waarschijnlijk niet verder dan twee straten het stadje in te voelen was.
| |
| |
Een slaperige rust nam bezit van hen en ze doezelden bijna weg, alleen wakkergehouden door elkanders aanwezigheid.
's Avonds na het souper gebruikten ze op dezelfde galerij hun koffie met koffielikeur, uitziend op het donker van de jungle met zijn schaarse lichtpunten en de hier en daar vlekkerig oplichtende rivier, de zacht tuffende vissersboten met hun lampen. Op de kade de avondlijke wandelaars.
Tegen tienen werd er op de deur van hun kamer geklopt. Hij ontgrendelde de deur en deed open. Er stond een fraai geüniformeerde gestalte die zich verontschuldigde hen te moeten storen en die beleefd vroeg of hij hun paspoorten even mocht controleren. Hij liet hem binnen, onmiddellijk op zijn hoede, overhandigde de paspoorten. De militair bladerde er langdurig in.
- Professor?
Hij knikte. Het had hun veiliger geleken dan auteur, een beroep dat voor militairen en drugsbaronnen na journalist het onbetrouwbaarste ter wereld moest zijn.
- Wat voert u hierheen?
- We willen studie maken van enkele indianenstammen; mijn vrouw is journaliste en fotografe, zij zal artikelen schrijven. Verder ben ik amateur-entomoloog en hoop een paar mooie vlinders te verschalken voor ze de wereld uit zijn.
- Uw vrouw is ook Nederlander?
- Ja, Mexicaanse van geboorte.
- Mexicaanse?
- Ja. De militair nam haar even als terloops op - ze was de kamer binnengekomen - en hij zag hoe de binnenlandse-veiligheidsdienstogen de littekens onder het haar registreerden.
- U bent een gelukkig man. Geen studenten om domme vragen te stellen en uw eigen vrouw mee op expeditie.
- Het is mijn sabbatjaar.
| |
| |
- Gefeliciteerd. Bent u naar bepaalde vlinders op zoek? Ik verzamel zelf ook.
- De tesorophilia en de isognomathus trias, zei hij en prees zich gelukkig dat hij zich ook op dit gebied georiënteerd had.
- De tesorophilia zelf of de variant?
- Beide. De variant met het tweede pseudo-oog is het meest welkom.
- Dat begrijp ik, zei de militair glimlachend, hij is het zeldzaamst. Soms heb ik het idee dat hij opgepeuzeld wordt door de invariant. Zo gaat dat. Succes. Uw verblijfsvergunning is in orde, dus niets staat uw geluk verder in de weg. Uw boot vertrekt overmorgen.
Toen hij weg was leek het of iets van zijn aanwezigheid in de hotelkamer achtergebleven was, bijna zichtbaar, als een fijnstoffelijk lichaam. Theresa keek er nadenkend naar met haar donkere, wat broedende ogen.
Ze zeiden geen van beiden iets en keerden terug naar de galerij, probeerden het onheimelijke gevoel te laten wegebben in de avondbries of met de insecten die om hun hoofden zoemden weg te wuiven.
Twee uur nadat ze zich te slapen hadden gelegd, voor 't eerst in één bed, maar zo ver mogelijk ván elkaar, werd hij weer gewekt door haar gekreun, een diep borst- en hoog keelgeluid dat, opnieuw, van heel nabij leek te komen, heel nabij in de tijd. Hij maakte haar wakker zoals hij gewend was door zijn hand op haar schouder te leggen. - O got, zei ze, sorry, sorry...
- Wil je water?
- Het komt door die militair, zei ze, het uniform...
- Wil je niet liever teruggaan?
- Nee, zei ze, onder geen beding.
Ze schoof op hem toe. - Hou me vast, zei ze. Ik heb een zwak moment. Ze legde haar hoofd op zijn schouder en hij | |
| |
hield beschermend zijn arm om haar heen, bewoog zijn hand kalmerend over haar rug. En ineens begon ze als uitzinnig zijn gezicht te kussen, zijn mond - zijn gezicht? -, wreef haar wangen tegen de zijne, over zijn borst, woelend met haar hoofd als een woelrat.
- Kom, zei ze, kom... Ze wierp zich op hem, wentelde hem over haar heen. - Kom.
Hij gehoorzaamde, aangestoken door haar hartstochtloze drift.
Amper enkele minuten later kwam het, bij beiden en haar kreet verschilde niet van een wanhoopskreet. Zelf had hij het wonderlijke gevoel dat zij in hem ejaculeerde en hij niet in haar, ja, of zij haar geheugenpijn en alle smartelijke herinneringen, alle nachtmerriebeelden als een bijtend vocht in hem spoot en hij kromp bijna in elkaar. Nooit tevoren was bij hem genot met pijn gepaard gegaan zoals nu. De lange zucht uit haar mond was als de zucht van een stervende die men in vroeger eeuwen wel probeerde op te vangen in de eigen mond.
Nadat ze zich gewassen hadden en weer in bed lagen kroop ze dicht tegen hem aan. Binnen vijf minuten sliep ze in, vredig ademend in zijn arm alsof er niets gebeurd was. Geen moment had hij het gevoel gehad dat zij met hem naar bed was geweest.
Pas tegen de ochtend sliep hij zelf in, sliep door alle kadelawaai heen.
*
De volgende morgen wandelden ze wat door het stadje. Op de kade gaf ze hem een arm - tijdens het ontbijt had ze gezwegen en nu pas had hij het gevoel dat hij een beetje voor haar begon te bestaan, zij het vooral via haar arm.
De warmte in hem daarentegen had iets bijtends gekregen, niet zozeer tegenover haar - of liever, helemaal niet te- | |
| |
genover haar - dan wel tegenover de wereld, die op dit moment de wat slaperige wereld was van het stadje met zijn afbladderende koloniale façades en een vervallen operagebouw. Ze bezochten de mercado, zoals altijd de meest levendige plek van zuidelijke steden, met zijn opgeblazen vruchten en groenten die nog leken te groeien terwijl ze op de markt lagen. Bijna agressief kleurig pluimvee en woudvogels. Aquariumvissen en droomvissen, nachtmerrievissen. Stalletjes met geurige, plukverse kruiden. Jubelhemden en hangmatten, leren riemen, aluminium kookgerei, ijzerwaren.
Toen ze op de kade terugkeerden lag de boot waarmee ze de volgende dag zouden vertrekken aangemeerd en was het laden al in volle gang.
*
De boot was half vrachtschip half salonboot en had veel weg van de Mississippi-raderboten, zij het dat deze geen raderen had en zich weinig toeristen onder de passagiers bevonden. Ook opvallend weinig indianen. Enkele roomskatholieke geestelijken - half geld, evenals militairen en kinderen beneden de tien jaar -, naast een kleine groep circusklanten die kennelijk over geen eigen vervoermiddel beschikten en die te veel rekwisieten hadden voor de bus. Twee dwergen bewogen zich als opgefokte kinderen over het dek; waarschijnlijk speelden ze hun uitgelatenheid, maar ze deden het vakbekwaam en met grote inzet, zodat hun gedrag, net als bij toneelspelers, in hoge mate natuurlijk was geworden, althans voor henzelf.
Bevreemdend was dat hij meende enkele gezichten onder de passagiers te herkennen, wat nauwelijks mogelijk was en ook zeer onwaarschijnlijk; het was alsof zij, halfbekenden, zich hadden gemaskeerd, bijvoorbeeld enkelen die ze ontmoet hadden op het tuinfeest, maar dit was nog onwaar- | |
| |
schijnlijker. Misschien was het dezelfde ‘herkenning’ die je soms opdoet in een volstrekt nieuwe, vreemde omgeving, als om die omgeving vertrouwder voor je te maken.
De groene oevers gleden langzaam en als in droomtoestand voorbij in de hitte van de middag; liggend in hun dekstoelen probeerden ze in de jungle dieren te ontdekken, maar deze vertoonden zich zelden, de jungle was groter dan de rivieroever. Alleen wie geluk heeft ziet apen, dacht hij. Wel krokodillen in overvloed.
Om vier uur kwam het eerstvolgende stadje in zicht. Vracht werd uit- en ingeladen, passagiers verlieten het schip, anderen betraden de boot. Twee uur later voeren ze weer verder.
Nadat de zon achter de boomtoppen was verdwenen en het woud leek uit te ademen, werden er meer dieren zichtbaar. Toekans en tangara's flitsten als kleurvlammen door het donkerende groen, een brulaap krijste met een laweit dat zelfs in staat was ingeslapen schaduwen te wekken en een paar maal meenden ze op de oever een miereneter of een armadillo te zien.
Daarna viel het donker snel: de oevers trokken dicht, het vlietende zwarte water stond stil, vogels verdwenen, slechts enkele schoten nog door het halo van de krachtige bootlichten en droegen het licht nog enige tijd op hun vleugels mee. Kamikaze-insecten zwermden rond de lampen.
Na het souper kon er in de grote salon gedanst worden op de muziek van een viermansband. Theresa wilde dit keer liever niet dansen, had naar ze zei wat last van de vochtige hitte, hoewel haar huid droog was en de luchtbeweging in de salon door twee snel draaiende ventilatoren niet onaangenaam. De dwergen keken toe en klapten zo nu en dan in hun kleine jatjes of maakten zelf enkele parmantige danspasjes.
Hij pakte een van de twee op, plantte de voetjes op zijn grote schoenen en hupte voorzichtig wat rond zoals je dat | |
| |
met kinderen doet die op je voeten meedansen. De dwerg had het spel onmiddellijk door en speelde het uitbundig lachend mee.
Applaus van de toeschouwers. Aangestoken door de vrolijkheid van de dwerg tilde hij hem in de hoogte, slingerde hem een paar maal boven zijn hoofd in het rond, liet hem tussen zijn eigen beentjes door en hangend aan zijn handen een salto maken, wierp hem omhoog en ving hem behendig weer op, dit alles met een souplesse en routine alsof hij het dagelijks deed.
En toen, voor 't eerst, zag hij ook Theresa glimlachen.
En realiseerde zich dat hij het daarom gedaan had.
Met een glas in de hand stonden ze, geleund tegen de reling, met andere passagiers te kijken naar het wegvlietende metaalachtige water, waarin hier en daar een drijvende boomstam of een krokodil, water dat de gedachten kalmerend deed meedrijven.
Tot ze uit hun serene stemming werden opgeschrikt door een hoog geblaf dat meteen erop gesmoord werd in het water om dan weer even op te klinken. En onder hun geschokte ogen dreef een hondje voorbij dat levend opgegeten werd door een school piranha's. Bloed kleurde het water rond het kopje. Daarna schoot een krokodil toe en verdween het kopje.
Een paar mensen kokhalsden, Theresa kneep hem in de arm. Stemmengemompel. Hoe was het in godsnaam gebeurd? Ergens achter hem klonk klaar en helder: - Iemand heeft hem in het water gegooid, een hond zelf springt niet overboord.
Als geslagen dropen ze af naar hun hut.
De volgende dag brachten ze grotendeels lezend en pratend door in hun dekstoelen onder de zonneluifel. Niets gaat zo snel vervelen als een bootreis, vooral zeereizen en reizen over grote rivieren met gelijkmatig beboste oevers of vlak- | |
| |
ke delta's. Opnieuw weinig dieren te zien, misschien eenmaal een luiaard.
Wat hen in verrukking bracht was een troep capybara's, grote rechtopstaande, op mumintrollen lijkende knaagdieren die zich bij het invallen van de schemer in een inham van de rivier ophielden en die zo uit een fabelwereld leken gestapt of uit een strip in de krant. Iets verderop stonden een paar rode ibissen.
's Ochtends, nadat ze een minuut of twintig hadden zitten praten, merkten ze ineens dat achter hen onder een bultig zeildoek iets bewoog. Hij stak zijn hand uit en lichtte de rand van het zeildoek op. En wat lag eronder, grijnzend en ineengedoken? De dwerg die de avond tevoren op zijn voeten meegedanst had.
- Wat doe je hier? vroeg hij.
De dwerg lachte, rolde onder zijn arm door en sprong weg, verdween achter de kajuit.
- Poeh! zei hij. Maar Theresa zei: - Wie weet wat hij allemaal opgevangen heeft.
- Hij kent geen Engels.
- Dat weet je niet zeker.
- Maar we hebben toch niets gezegd dat hij niet mocht horen?
- Nee, dat niet... Maar hij zat er dan toch maar.
- Misschien speelsheid, of omdat hij onze aanwezigheid zocht...
- ...
- Misschien heeft die dwerg wel het hondje overboord gegooid, zei ze... misschien in opdracht van iemand.
- O kom nou, zei hij.
In de middag verduisterde de hemel plotseling. Kort erop kwam de regen over het oerwoud aanzeilen, voorafgegaan door een front van schrille apenkreten.
| |
| |
En ineens stortregende het kleine vissen en kikkers, het dek lag er in een oogwenk mee bezaaid.
Na een paar minuten stopte het geroffel op het metaal en het doek van de zonneluifel abrupt.
Het was een niet geheel onbekend, raadselachtig natuurverschijnsel dat de mensen de eeuwen door gefascineerd had en waarvoor uiteenlopende verklaringen bestonden.
Zo zou een windhoos ze hebben opgezogen uit het water. Maar konden vissen en kikkers zo lang in de hogere luchtlagen blijven leven? Want als ze op de aarde vielen leefden ze vaak nog. Raadselachtiger nog was dat de visjes soms allemaal hun kop misten.
Terwijl het dek werd schoongeveegd zagen ze hoe de bui boven de tegenoverliggende oever loodrecht neerviel, als een rolgordijn en zich langzaam boven het oerwoud terugtrok. Nog geen halfuur later was de lucht opgeklaard.
*
De plaats waar ze aanlegden was zoals hij die zich had voorgesteld: het einde van de wereld, met veel gedachtenwereld eromheen, een einde dat overal kan liggen. Dit einde was behalve reëel ook filmisch: de halfvermolmde houten huizen, de vermolmd lijkende stenen huizen op de oever, de houten aanlegsteiger met enkele loopbruggen, korte doorkijkjes in de op de kade uitkomende straten die vrijwel onmiddellijk uitmondden in het groene gebladerte van de jungle en boven dit alles zwevend de wraakengel van de hitte. Zelfs de aankomst van de boot vermocht nauwelijks beweging te brengen in de groepjes mannen, blanken en indianen, die op de houten gaanderijen en stapelwaren zaten of hingen.
Ze werden afgehaald door een landrover, zij en twee van de geestelijken. Dus toch. Geen van hen had meer dan één zachtwandige koffer of tas bij zich. Hij dacht nog, ik zal | |
| |
hun vragen of zij inderdaad half geld betaald hebben, toen er ook een herkenningsglimlach op hun gezichten verscheen. De chauffeur, die hen aan had gesproken, maande hen tot spoed.
Na één kilometer hield de wegverharding op. Nog een kilometer verder sloeg de auto een zijpad in. De chauffeur parkeerde hem uit het zicht van de weg. Enkele minuten later joeg een auto langs hen heen. Toen geen tweede volgde en de andere niet terugkeerde reed de chauffeur de landrover weer de weg op, richting stad, waarna hij een halve kilometer verderop een nieuwe zijweg insloeg.
Een uur later arriveerden ze op een koffieplantage met kleine hacienda en enkele opslagloodsen. Ze hadden onderweg geen woord met elkaar gewisseld.
De eigenaar begroette hen zonder zijn naam te noemen - ook zij noemden de hunne niet - en leidde hen naar een van de loodsen, waar ze acht anderen aantroffen; drie ervan herkende hij van het tuinfeest in Rio, onder wie de kolonel die de leiding had. Op houten schragen stonden etenswaren en kannen vruchtensap voor de lunch. Het was één uur in de middag.
*
Amper een uur later vertrokken ze, zwaar bewapend, in drie open landrovers. Hun bagage lieten ze achter bij de eigenaar van de hacienda die zelf niet meeging.
Na een eindeloos lijkende tocht - iedere boomwortel telde, ieder insect een seconde - parkeerden ze de auto's in het groen en trokken te voet verder, rond kleine plantages en cocavelden, over paden die vaak niet meer dan pistes waren en soms zelfs dat niet. De geluiden van de jungle waren beschermend luid, maar het gekrijs van parkieten en papegaaien, de schrille kopstemmen van de apen werkten op zijn zenuwen.
| |
| |
Theresa liep zwaar ademend naast of achter hem, zo nu en dan struikelend over boomwortels of kruipplanten, maar verder was haar conditie goed, beter misschien dan de zijne. Hun kleren plakten aan hun lijf, waardoor ze als zwempakken aanvoelden en soms, waar het gebladerte dicht was en de hitte die er hing zwaar, leek hun lopen meer op staand zwemmen, met handen die bewogen als flappers.
Hij slaakte een vloek, sprong weg en sloeg met zijn handen woest tegen zijn benen. Zag dat hij in een mierenleger was gelopen en waarschuwde de anderen, die hem hielpen de mieren die al met honderden tegelijk op hem kropen te doden.
Maar ondertussen was hij al vele tientallen malen gestoken. De brand verspreidde zich over zijn onderbenen, dijen en handen, ja zelfs prikten er enkele injectienaalden in zijn hals. Een van de anderen stelde hem echter gerust: de helse brand zou niet lang duren en na een minuut of tien geheel verdwijnen. Hij knikte; droomde van asfalt.
Daar het mierenleger, dat miljoenen en miljoenen insecten moest omvatten, te breed was om overheen te springen - alleen kerosine of vuur zou hun opmars tijdelijk kunnen stuiten en ze tot een omweg bewegen - volgden ze een tijdlang de grillige loop van het leger, hij aanvankelijk zozeer bezig met zijn brand dat hij Theresa, die achter hem liep, geheel vergat en de anderen die voor hem liepen nauwelijks waarnam; en struikelen deed hij nu meer dan Theresa.
Maar even later, toen het gif uitgewerkt was, waren ze er allemaal weer, zelfs scherper dan voorheen.
*
Niet lang daarna belandden ze in de nabijheid van de hacienda waar Koeman zou verblijven. Het complex was voor een junglenederzetting waar geen brede weg naartoe leidde | |
| |
vrij groot: een stenen woning met twee zijvleugels, een open plek met tuin waarin een helikopter, een drietal auto's in een overdekte stalling. Verder een aantal loodsen en kleine bijgebouwen.
Zoals in hun strategie bepaald waaierden ze uiteen en omsingelden het complex, schuilgaand in het dichte gebladerte. Het kwam hem buitengewoon vreemd voor dat er geen wachtposten uitgezet waren en nog vreemder dat er geen honden blaften. Alles was opmerkelijk stil, alarmerend stil.
Blijkbaar verontrustte het ook de kolonel, want het duurde langer dan afgesproken voor hij, gedekt door een dikke boomstam, de meegebrachte megafoon aan de mond zette en Koeman beval zich over te geven.
Stilte. Zelfs het oerwoud hield de adem in.
De kolonel herhaalde zijn bevel.
Daarna schoot hij een raket af op het hoofdgebouw.
Het vuur werd beantwoord door enkele salvo's uit de ramen en vanachter de dichtstbijzijnde loods.
Hij kroop op zijn buik nog wat verder naar voren tussen de struiken. Richtte zich daarna op - tegenover wat hij in zijn naïviteit dacht dat een dode hoek van het huis was - en rende al schietend op de hacienda toe. Kogels floten om zijn oren. En even loste hij bijna op van angst, hangend in een vliesdun moment dat op het punt stond doorgeprikt te worden, waarna hij weg zou vloeien.
En even - hetzelfde moment - was hij weer terug op het Leidseplein vanwaar hij vertrokken was, staande als op een vluchtheuvel in tijd en ruimte. Zag lijn 2 aankomen en stoppen, zag hoe de deuren zich openden. Hoe een jongen eruit sprong die luid schreeuwend achtervolgd werd door een drietal trampassagiers. Hij vluchtte het Kleine-Gartmanplantsoen op, langs het Citytheater, waar aan de gevel het grote reclamepaneel | |
| |
aluminium-ritselend versprong, rrrrt, rrrrrt - alles in dat ene moment.
En was weer terug, midden in het vuurgevecht, zich naar voren stortend als naar een abstract, schijnbaar neutraal noodlot. En schoot, schoot zijn hand erin leeg. Overleefde het moment en overleefde zichzelf. (Had even het gevoel ook op het nabeeld van de vluchtende jongen te hebben geschoten. Jachtinstinct.)
En toen, vrij abrupt nog, kwam het vuurgevecht tot bedaren, alsof het een kleine lokale storm was die was uitgewoed.
De stilte had iets vreemds dat hij niet helemaal kon duiden en ook niet helemaal vertrouwde, de anderen blijkbaar ook niet. Het was als die stormachtige stilte die waarschuwt voor terugkeer van de storm, nastorm, soms niet meer dan een oorsuizen. Hij luisterde, met suizende oren.
Het vuurgevecht had niet langer dan tien minuten geduurd. De meeste bewoners hadden zich leek het een uitweg gevochten, voornamelijk via de achteruitgang en waren erin geslaagd te ontkomen, deels in auto's, deels in een achter de laatste loods geparkeerd luchtkussenvoertuig; de helikopter was onklaar geschoten. Achter bleven twee doden, een zwaar gewonde en een man die ze gevangen hadden kunnen nemen. Ook Koeman was ontkomen.
Slachtoffers bij henzelf: één dode - een Zweed - en twee lichtgewonden. De dode werd betreurd, maar diep sneed het verdriet niet omdat ze elkaar nauwelijks kenden.
- Waar is Theresa! riep hij.
Toen bleek dat ze verdwenen was werd hij uitzinnig van woede. Uitgerekend zij!
De gevangene werd gebonden en ondervraagd. Aanvankelijk weigerde hij iets te zeggen en pas toen ze dreigden hem te zullen doden verried hij dat ze naar een schuilplaats gevlucht waren dieper het oerwoud in, een soort tweede hol | |
| |
zoals sommige dieren dat graven - het eerste is een schijnhol -, een tactiek die ook door verzetsstrijders wordt toegepast. Op zijn aanwijzingen togen ze op weg. Een vluchtige inspectie van het complex had uitgewezen dat er verder voor hen weinig te halen viel; Koemans aanwezigheid was slechts speurbaar geweest in enkele nostalgische voorwerpen uit zijn land van herkomst: een namaak-oudhollands wandkleed met een Friese kotter en een boerderij met koeien erop, goedkope delftsblauwe sierpotten, een bosje plastic tulpen met kleine lampjes erin, een rekje met zilveren theelepeltjes -, en verder hadden ze slechts één klein laboratorium voor de productie van cocaïne ontdekt met opvallend weinig spullen er voor.
Met de gevangene aan een lijn voorop trokken ze verder het oerwoud in, op hun hoede voor hinderlagen. Het was nog maar even over halfvijf.
En opnieuw dacht hij: hier klopt iets niet! Hij hield zijn pas in, hield zijn pas in en liep naar de kolonel. - Die man heeft te snel bekend, zei hij, hun vlucht was een afleidingsmanoeuvre. Het was zijn opdracht zich gevangen te laten nemen en de informatie aan ons te spuien. Waarschijnlijk zit Koeman alweer in zijn huis en worden we even verderop een voor een neergeknald.
Ze ondervroegen de gevangene opnieuw, dreigden hem naakt aan een boom vast te zullen binden vlak bij een nest met vuurmieren en hem te bestrijken met honing - die ze niet hadden - en toen dit niet hielp wisten ze dat zijn vermoeden juist was.
Ze haastten zich terug, mét de geknevelde gevangene, die ze letterlijk moesten meeslepen.
Toen ze sluipend de open plek naderden en zich binnen de bosrand opstelden zagen ze meteen het verschil met de eerste keer. Overal heerste nu activiteit, zo geen overactiviteit; mannen repten zich tussen de loodsen en het huis heen en | |
| |
weer als op het scherm van een flipperkast, auto's werden ingeladen - verder het bos in moest zich een veel groter laboratorium bevinden met misschien wel ondergrondse opslagplaatsen en meer zendapparatuur.
Ze stootten de gevangene naar voren en riepen: - Loop! loop!
De man verzette zich hevig.
- Niet schieten! niet schieten! riep hij.
*
Het was of de tijd even haperde, één, twee seconden. Daarna stormden ze allen tegelijk op het huis af, schietend en granaten in de ruiten werpend, anderen bestookten met kleine raketten de twee nabijliggende loodsen.
Ook zijn hand schoot, automatisch nu, schoot voor hij zich bewust was te schieten, ja, voor hij het zich voorgenomen had. Pang! pang!
En opnieuw ricocheerde hij terug naar het Leidseplein en zijn aanwezigheid op het plein was als het aanwezig zijn in een versnelde herinnering, of liever, in de herinnering van een herinnering. Dezelfde beelden - alleen nog vertrouwder -, de tram die aan kwam rijden, de deuren die opengingen, de vluchtende jongen, het ritselende, klikkende gevelbord, zijn hand die zich uitstrekt, de richtende vinger...
En was weer terug op het strijdtoneel. Maar daar was het gevecht inmiddels geluwd, het vuren spetterde nog wat na als een uitgeput vuurwerk.
Hij ging op zoek naar Theresa. Hij trof haar aan in een van de kelders, vastgebonden aan een ketel. Hij sneed de touwen los en vroeg hoe het haar ging. Ze hadden haar nog niet grondig onderhanden genomen, alleen had ze er op haar ene wang een wondje bij gekregen waar iemand een sigaret had uitgedrukt. Hij streek haar even over het haar en | |
| |
trok haar tegen zich aan. Ze gaf mee zonder te verstrakken, maar ontweek zijn blik toen hij haar in de ogen wilde kijken.
Door een stilte die onwerkelijk aandeed liepen ze naar het hoofdgebouw, waar de aan een been gewonde Koeman zich zonder verder verzet over had gegeven en nu aan handen en voeten gebonden op de vloer van zijn nostalgische woonkamer lag. De kameraden stonden in een kring om hem heen, wapens in de hand. Koeman keek naar hen met prikkende, allerminst verschrikte ogen.
Op zijn beurt keek hij in de ogen van de folteraar en probeerde - wat hij al zo lang gewild had - te peilen wat er in een mens als deze, die tenslotte tot zijn soort behoorde, omging. Hij keek lang, heel lang, zonder dat de man zijn ogen afwendde. En natuurlijk gaven ze niets prijs, die ogen. Eerder kreeg de uitdrukking ervan iets spottends, een spottende leegte. De man zelf was er op dat moment eenvoudig niet.
Hoewel het de gewoonte was dat bij een executie allen tegelijk vuurden, was het dit keer aan Theresa om het eerst te schieten als ze dat wilde.
Ze aarzelde. Raapte een wapen van de vloer. Keek naar de folteraar en toen naar hem met een blik die hem verwarde.
Hij wist niet hoe hij de blik moest duiden. Aarzelde zelf even en pakte toen haar hand met het wapen erin, legde zijn wijsvinger op haar vinger en richtte.
Maar hij zou niet kunnen zeggen wie van hen beiden het eerst drukte.
Onmiddellijk erop klonk het salvo van de anderen.
Hij blikte in de stervende ogen, keek tot de laatste vluchtige uitdrukking eruit verdween als een dode steen die al dieper en dieper wegzonk in de peilloze leegte en het was of er meer doodging dan de man alleen.
| |
| |
Die nacht had hij een nachtmerrie. Hij kreunde in zijn slaap, kreunde zichzelf wakker, terwijl Theresa - of was het Mirjam? - zich al over hem heengebogen had om hem te wekken.
- Ik had een nachtmerrie, zei hij met wat kinderlijke stem.
- Ja, zei ze, je had een nachtmerrie. Wat droomde je?
- Ik weet niet, het was of ik wegzonk, in een grondeloze diepte, van een pupil of zoiets...
Ze schudde zachtjes aan zijn schouder. - Je moet verder wakker worden.
- Dat was het juist, zei hij, ik was al wakker en toch bleef ik zinken...
|
|