1
Voor hem liep weer eens een schreeuwende gek. Kwam steeds vaker voor in deze stad. Hij kende hem goed van gezicht, en van stem natuurlijk.
Het gebrul wanneer de man zich door de stad haastte - altijd alsof hij zeer gericht onderweg was - klonk alsof er een woedende vulkaan in hem werkte die gloeiende brokken woordlava uitstootte. Zo waren er meer in de stad, maar deze was de meest furieuze, de man was permanent kwaad.
Schreeuwende gekken in de stad, ze hoorden erbij, als de onontbeerlijke bijgeluiden die samenklank werkelijk tot muziek maakten, de onder- en boventonen, een zekere onzuiverheid en wanklank, en wee de samenleving die onzuiverheid en gekte niet toestaat, ze uit haar midden verwijdert of ze verdooft en onzichtbaar, onhoorbaar maakt. Laat de gekken zichtbaar zijn!
Als ze niet zoveel lawaai maakten zou je reclamevliegtuigjes met die tekst moeten laten rondcirkelen in de lucht. Laat de gekken zichtbaar blijven zolang ze onder ons zijn. Ze zijn als onze mislukte spiegelbeelden die uit het glas zijn ontsnapt (bevrijd?) en die zich nu voor ons opstellen, ons eraan herinnerend of ons voorapend wie we ook hadden kunnen zijn, ofwel alsnog kunnen zijn.