Wanssumse wind
Mien vurrige leave, bij de fabriek
keumt wir neave, ik stop en ik kiek
d’r is veul veranderd, de rotonde is nij
ik maak ’n rundje, de tied vluugt vurbeej
miene oem en mien tante, mien neaf en mien nicht
zate onder, de deur die waas dicht
de Pick Up makte toere, heej dreide hiel hard
’t Lichtje dat scheen, ’t vinyl dat blonk zwart
steeds wir opnij, achter elkaar
’t Zelfde liedje, de zang, de gitaar
op de wind oet Wanssum, Wanssumse wind
werme wind, Wanssumse wind
ik kocht miene auto, neave de Maas
enne Volvo, doar bij die garage
ik rijde nar hoes toe, toen rook ik de geur
alles gepoetst, ’t dashboard, ’t steur
de Lorbaan was leag, leek eindeloos
de tank die zaat vol, ventilator din bloos
werme wind oet Wanssum, Wanssumse wind
werme wind, Wanssumse wind
veul is gebleve, d’r is veul gegoan
weggedreve, ’t mieste bleef stoan
iederien din ik kende, woent d’r neet mier
langs de beak woar weej rende, elleke kier
ruzie met vriendjes van oaver de stroat
en toen kwaam vader, vader waas kwoad
kreeg de wind van vurre, Wanssumse wind
kaldewind oet Wanssum, Wanssumse wind
werme wind, Wanssumse wind.
(Poels, Cd: Geal, Hans Kusters Music 2012)
Waar vaak de kern waarover gedicht wordt niet genoemd staat in de teksten van Rowwen Hèze, zal zelden de naam van het dorp dat het speeltoneel is achterwege blijven. Dit wekt voor sommigen wellicht de indruk dat het weer eens over Limburg gaat. Echter, eerder bleek al dat Limburg steeds verschillend ten tonele gebracht wordt. In Wanssumse wind is de toevallige plek waar de herinneringen van de dichter wortel hebben geschoten omgebouwd tot een wind die ook nog eens op humoristische wijze van betekenis verschuift. Eerst waait de muziek op de warme wind uit Wanssum, daarna lijkt de wind vooral blowerwind in de auto te zijn en tot slot is het de figuurlijke wind die men van voren kan krijgen en dus metaforisch minder warm is.
De allitererende w is een middel om de luisteraar de wind fysiek te laten ervaren. De W is de meest sonore medeklinker, wat betekent dat er veel lucht naar buiten komt, vrijelijk stromend, als de wind. Dat is wellicht ook de reden waarom Poels de W hier allitererend laat opdraven. De kern van de poésie pure wordt hierbij toegepast: een dichtvorm waarbij de schone klank en de symboliek daarvan belangrijk zijn. Deze klankspeling is verder ook te zien in ‘De Lorbaan was leag, leek eindeloos’. Dat dit geen toevallig lekker ‘orend’ zinnetje is, verklapt de weglating van het onderwerp in de samentrekking, waardoor de reeks L’en extremer wordt en er ook nog assonantie optreedt met de twee opeenvolgende E’s. Het resultaat is dat de zin opvalt en de Lorbaan daardoor extra eenzaam aandoet, gesterkt door leeg en loos. En dit geregisseerd klankorkest deint op een mannelijk, gepaard rijm (nicht-dicht, hard-zwart, elkaar-gitaar).
Een betere stijlfiguur dan het chiasme is er niet om de verwarring te benadrukken die wordt opgeroepen doordat je van alles ziet wat je herkent, terwijl je tegelijk vindt dat er zoveel veranderd en verdwenen is:
‘veul is gebleve, d’r is veul gegoan.
weggedreve, ’t mieste bleef stoan.’
Dit chiasme is mooi opgebouwd, omdat de kruisstelling met synoniemen wordt neergezet: ‘gebleve’ wordt herhaald met ‘(bleef) stoan’ en ‘gegoan’ met ‘weggedreve’.
Opvallend in dit zinnetje is de distanzstellung, waardoor er nog meer nadruk komt. Een distanzstellung is een techniek waarbij een zinsdeel opzettelijk vooropgezet wordt, waardoor het gaat opvallen. Hier had normaal gesproken ook kunnen staan ‘d’r is veul gegoan en gebleve’.
We bespeuren zelfs een paradox (schijnbare tegenstelling): ‘’t vinyl dat blonk zwart’. Zwart kan wel blinken, maar het blinken zelf kan niet zwart zijn. Door het toch zo te stellen, benadrukt de dichter het intense gevoel dat de ik beleeft bij het zwarte vinyl, dat weer een perifrase is van de LP, ofwel langspeelplaat. Kortom: hier speelt Poels (wellicht onbewust) wél met poëtische technieken in plaats van alleen met kleine woordjes; een verrijking van zijn oeuvre.