De sneeuwpoppen van 1511
(1988)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdLiteratuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd
3. Naakte beeldenEen andere mogelijkheid voor compensatie lijkt te liggen in de bevrijding die het naakte beeld biedt, in de vorm van sculpturen, op schilderijen, zelfs in persona bij blijde inkomsten en banketten. Voor een deel zou een dergelijke achtergrond de gretigheid kunnen verklaren, die het antieke, beschaafde naakt rond 1500 snel carrière doet maken in de Nederlandse kunst. Ook de literatuur blijft niet achter. Daar sluipt eveneens een compenserende sensualiteit binnen, een soort beschaafde geilheid, beschaafd omdat ze verpakt is in verheven literatuursoorten en daardoor niet gehanteerd wordt als wapen om te denigreren. Daarvan is juist het scabreuze zo'n voornaam kenmerk, dat hier te enen male ontbreekt. Het gaat nu eerder om kijken, om genieten van het naakte lichaam, om het zich langzaam zien ontkleden van een wonderschone vrouw, en vooral om het uitspreken van sensuele gevoelens daarbij, zonder dubbelzinnigheden maar eventueel wel licht versluierd. Er is zeker een echo uit de hoofse minnelyriek van de troubadours, maar de literaire verwoording van erotische gevoelens is nu veel directer, men zou bijna zeggen: erotischer. Niettemin blijft deze | |
[pagina 100]
| |
artistieke geilheid een beschaafde compensatie voor de juist in dezelfde kringen bevorderde repressie van driften, mede dank zij de disculperende inbreng van al dat antieke naakt en al die erotische verhalen uit de klassieke mythologie.Ga naar eindnoot18 De dichter Jean Lemaire de Belges, sierraad aan het hof van Margareta van Oostenrijk, schrijft in 1505 een allermerkwaardigst gedicht over haar groene vriend de papegaai (L'amant vert). Deze uit zich in zwoele erotiek over zijn meesteres, die hij om voor de hand liggende reden nooit werkelijk kan beminnen. De aanleiding was gelegen in het feit dat haar lievelingspapegaai verslonden was door een hond, toen zij in Duitsland verbleef. Als troost schrijft Jean nu dit gedicht, in de vorm van twee rijmbrieven. In de eerste kondigt de papegaai zijn voorgenomen zelfmoord aan, daar hij zonder de wederliefde van zijn meesteres niet kan leven. De tweede komt na zijn daad - Jean stelt het dus voor alsof hij zichzelf in de bek van de hond gestort heeft - uit het dierenhiernamaals. Het geheel is bedoeld om Margareta weer aan het lachen te krijgen, omdat ze na de dood van haar beminde echtgenoot Philibert van Savoye in 1503 zeer neerslachtig bleef. En Jean hanteert daartoe de parodie op allerlei antieke en middeleeuwse modellen, vooral de afscheidsbrieven uit Ovidius' Heroïdes (heldinnenbrieven). De geletterde Margareta zal zeker genoten hebben van zoveel verstopt vernuft, dat kunstig rijmend aan de oppervlakte kwam in dolle travestieën. Maar wat moet ze gedacht hebben van de tamelijk persoonlijke erotiek die Jean haar via de kleine omweg van de papegaai zo openlijk voorschotelt? In de eerste brief laat de papegaai namelijk weten dat hij het niet meer uithoudt nu hij haar niet kan beminnen, terwijl hij wel steeds moet toekijken hoe ze zich uitkleedt en de liefde bedrijft. En dan beschrijft hij de diverse kwellende stadia van naaktheid, die hij mag aanschouwen: Que dirai je d'autres grands privautéz [vrijpostigheden],
Par quoy j'ay veu tes parfaites beautéz:
Et ton gent corps, plus joli que fin ambre,
Trop plus que nul autre varlet de chambre,
Nud, demy nud, sans attour et sans guimphe [kap],
Demy vestu, en belle cotte simple.
Het wordt zelfs zeer pikant wanneer we ons realiseren dat Lemaire in feite haar ‘varlet de chambre’ was. Ook elders lijkt er meer van hem in de papegaai te zitten dan Margareta wellicht lief was. Zo klaagt de groene minnaar er ook over dat hij niet mee mocht naar Duitsland en | |
[pagina 101]
| |
Portret van Margareta van Oostenrijk door Barend van Orley. Ex: Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten.
| |
[pagina 102]
| |
zich nu moet vervelen aan haar hof als vreemdeling (de dichter kwam uit Henegouwen), dat hij juist om harentwille had bezocht. In 1512 verdwijnt Jean Lemaire plotseling uit haar omgeving, op geheimzinnige wijze, om prompt daarop in dienst te treden van het Franse hof bij haar rivaal Anne van Bretagne.Ga naar eindnoot19 Deze beschaafde erotiek, werkend met antieke modellen, is volop aanwezig in de amoureuze refreinen van de rederijkers. Naar de overlevering zijn de grote verzamelingen daarvan niet eerder te dateren dan vanaf 1500. Zo'n dateringsprobleem is ook aanwezig in De Spiegel der Minnen, zeer vermoedelijk van de Brusselse rederijker Colijn van Rijssele en dan geschreven tussen 1480-1500, maar slechts bewaard in een door Coornhert geredigeerde editie van 1561. Hoe dan ook, het eenvoudige arbeidersmeisje Katharina, verliefd op de gegoede burgerzoon Dirk, belichaamt het recht op erotiek en een zekere lustbeleving, die blijkens dit eerste serieuze burgerdrama ook in haar milieu erkenning krijgt: ‘mijn borstkens ghevoelen zijn mannelijc lijf.’Ga naar eindnoot20 De klassieke mythologie blijkt in het algemeen erg geschikt voor de projectie van verdrongen lustgevoelens, aangezien de godenverhalen een lange aaneenschakeling bieden van avontuur en gevarieerde seks. Had men deze gedurende de middeleeuwen naarstig geallegoriseerd tot de verbeelding van christelijke deugden en ondeugden, dan was het nu tijd om het erotisch potentieel in deze verhalen te exploiteren, overigens niet als vervangende maar als toegevoegde waarde. Als instrument voor de allegorie bleven ze evenzeer in trek, zodat dit aanhoudende gebruik en de voorname herkomst het zoeklicht op de erotiek beschaafd inkleedden. Zo'n accentverschuiving komt duidelijk aan het licht in Jan Smekens zinnespel Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden. Daarin wordt de overspelige erotiek tussen de beide hoofdfiguren niet meer zo snel mogelijk omgezet in een vertoog over deugden en zonden. Een dergelijke thematiek is zelfs niet eens meer het centrale onderwerp. Dat wordt nu bepaald door de verdedigbare en begrijpelijk gemaakte erotische aantrekkingskracht van twee gelijkgestemden. En daarbij vindt de herhaalde constatering begrip, dat erotiek een drijvende kracht is voor zowel mannen als vrouwen. Eigenlijk is de verdediging van de erotiek over de rug van de klassieke goden het opmerkelijkst in dit spel van omstreeks 1500. Het begint met de traditionele klacht van Juno, in de entourage van een middeleeuwse liefdestuin met Pallas en Venus, over haar echtgenoot Jupiter die voortdurend overspel pleegt, een neiging die mannen in het algemeen vertonen: | |
[pagina 103]
| |
Want altijt sleepen zij hören steert,
Hem selven vernieuwende met andere vruchten.
Daarom concludeert Juno, dat mannen ‘wanckelbaer’ zijn, labiel in de liefde want voortdurend belust op seks. En ze licht haar stelling toe door een lange opsomming te geven van Jupiters daden in dezen. De godinnen willen die niet ontkennen. Maar in plaats van de nu te verwachten veroordeling van Jupiter - en eventueel mannen in het algemeen - beginnen ze Juno te troosten door haar op de voordelen van de bronstigheid van haar echtgenoot te wijzen. Hij bemint haar tenslotte ook nog evenzeer! (Pallas) Ghij mögt daghelijcx nae u begheeren
In den bogaert sijnder vriendelijcheit gheneeren
(Venus) En plucken veel vruchten nae u ghevuech.
(Pallas) Al besicht een ander den boom,
U blijft ghenuech.
't En schaedt niet al mach hij wat buijten draeghen.
Deze moraal is nieuw en uitermate handzaam. Enerzijds is zij namelijk geheel vrijblijvend, immers gepresenteerd als gedrag in een heidense godenwereld, anderzijds kan zij juist naar believen en met groot gezag overgenomen worden, aangezien de klassieke goden al eeuwenlang in geallegoriseerde vorm gedragsvoorschriften propageerden. Maar het echte probleem wordt dan geïntroduceerd door Venus. Ze is getrouwd met de afzichtelijkste man onder de goden, de mismaakte Vulcanus, en daardoor kan ze haar ‘natuerlijcheit’ niet kwijt. Daarmee bedoelt ze haar seksuele begeerten, die hier worden gepresenteerd als een normale menselijke eigenschap, die zich op natuurlijke wijze dient te kunnen ontwikkelen. Is dat niet mogelijk, dan dreigen er de conflicten die de verdere gang van het toneelstuk bepalen. Daarover laat Venus geen twijfel bestaan, als ze haar brandende minne die niet bevredigd wordt, vergelijkt met ‘vierighe koolen in 't water ghesteecken’. En ze siddert daarvoor al bij de gedachte dat ‘mijn borstkens sijn ruijde vel ghevuelen’. Het gaat er nu om, dat erotiek en lustgevoelens erkenning vinden als natuurlijke drijfveren in het menselijk gedrag, waardoor zelfs het latere overspel met Mars verdedigbaar wordt. De klassieke mythologie blijkt uitermate geschikt voor de rechtvaardiging van een compensatoire lustbeleving, omdat zij tegelijk de vluchtweg én het gezag van een heidense godenwereld bood.Ga naar eindnoot21 Het mag duidelijk zijn dat het naakte beeld, nu als sneeuwpop, een | |
[pagina 104]
| |
De ontwakende lust van Adam en Eva als aanleiding tot de uitbeelding van erotiserend naakt; tekening van Jan Gossaert van omstreeks 1525-1526. Ex: Providence (Rhode Island), Museum of Art.
| |
[pagina 105]
| |
prominente rol speelt in het feest van 1511, en ook dat het opvallend was en nieuw, getuige de herhaalde opmerking in de tekst ‘al naect’. Bovendien wordt een paar maal gesuggereerd dat al dat naakt voor opwinding zorgde en in ieder geval veel bekijks trok. De erotiseren-
Erotiserend naakt van de belust geworden Adam en Eva na de zondeval; tekening van Jan Gossaert van omstreeks 1525. Ex: Wenen, Albertina.
| |
[pagina 106]
| |
de functie van het naakt in de beeldende kunst rond 1500, als toegevoegde waarde afgestemd op een verpreutsend want driftlozer publiek, blijkt niet alleen uit de antieke mode. Ook andere modellen krijgen een erotische lading, vooral die uit de bijbel die in hun daar beschreven leven (soms) natuurlijk naakt waren. Dat gold in de eerste plaats Adam en Eva. Jan Gossaert, de beschermeling van admiraal Filips van Bourgondië, maakte enkele tekeningen van het eerste mensenpaar die zeer erotisch zijn. Half zittend reiken ze naar elkaars erogene zones tijdens de consumptie van de appel. Hans Baldung Grien gaat hierbij nog een stapje verder en laat Adam de tegen de boom geleunde Eva direct tussen de benen tasten. Uiteraard beelden deze kunstenaars de seksuele lust uit die de zondeval introduceert, maar dat neemt niet weg dat dit pas nu, in het begin van de zestiende eeuw, zo direct en erotisch wordt weergegeven.Ga naar eindnoot22 Dat deze nieuwe functie inderdaad aanwezig is rond naakt en erotiek in de beeldende kunst en literatuur op de voet van de klassieken mag ten slotte blijken uit de protesten hiertegen. Weer is het Anna Bijns, die als spreekbuis van brede sentimenten onder de stadsbevolking de vinger heft. Haar verontwaardiging geldt niet zozeer het heidense goed, maar juist al dat naakt: Maer dat sij Cupido, met sijnen schichte,
Lucretia, Venus oft een haer nichte
In haer cameren stellen puer moedernaeckt
d'Welck tot onsuverheden mach trecken lichte,
Al waer 't dat alle menschen ontstichte,
Dat en achten sij niet: hoe sijn sij misraeckt!
En verder: Maer al dat tot onsuverheden verweckt,
Wert gheschildert, gheprint, men siet hoe ondiere,
Naecte vrouwen, naecte mans, ja afgoden schiere.
Hoewel Anna zoals gewoonlijk alleen over ‘ketters’ spreekt als degenen die zich aan het gelaakte gedrag bezondigen, lijkt hier ook een zeker standselement aanwezig. Het gaat om gedrag van welgestelden, die zich inderdaad beelden, schilderijen en boeken kunnen permitteren en die zich met deze entourage onderscheiden van het ‘gemene volk’, wiens gevoelens Anna Bijns steeds zo treffend onder woorden brengt.Ga naar eindnoot23 Valt al dat naakt in de sneeuwpoppen nu wat beter te begrijpen, dan | |
[pagina 107]
| |
is nog niet duidelijk waarom vervolgens al die scabreusheden in de toevoegingen van Smeken aanwezig zijn. Die spreekt immers over de ‘lollepot’ van de begijn, de ‘quoniam’ van Phyllis en het ‘contoir’ of de ‘fronsse’ van de voluptueuze hoer. Dergelijke dubbelzinnige beeldspraak, zo goed bekend uit tal van laatmiddeleeuwse boerden en spotteksten, vormt een veel traditioneler antwoord op een veel algemenere angst in de middeleeuwen voor seksualiteit, die het domein van de duivel zou zijn. Met dit reeds vanaf de zondeval zo succesvol beproefde wapen weet hij de mens telkens weer in het verderf te storten, waarvoor de kerk aanhoudend en in alle toonaarden probeerde te waarschuwen. Tegenover het hoog opgehemelde maagdom plaatst zij het huwelijk als de laagste staat waarin de mens op aarde kan verkeren. Dat instituut wordt aanvaard in het licht van de voortplanting en als smoorplaats voor anders wild opflakkerende lusten, naar het woord van Paulus (1 Cor. 7:9): ‘Ende is 't dat si hem alsoe overmits onghetempertheyt niet en connen liden, laet se echtelic trouwen, want dat trouwen is beter dan te branden.’ Maar lustbeleving ook binnen het huwelijk bleef dubieus, aangezien de duivel zelfs hier op die manier een aantrekkelijke entree werd aangeboden. De scabreuze dubbelzinnigheden in tekst, beeld en vooral feestritueel verdelgen die angsten, maken ze hanteerbaar door ze te ridiculiseren. Of het nu kou is, de duivel of seks, de aangewezen bestrijding ligt in personificaties tot in het extreme toe, die vervolgens gedenigreerd kunnen worden, vernietigd of verdreven met de zeer aardse middelen van scatologie en scabreusheid. Het gebruik van zulke instrumenten als therapeutische wapens wordt nog verhoogd in het licht van die toenemende beschavingsbeweging in de stad. Juist daardoor werkt de tijdelijke opheffing van de beschaafde code in opmars het sterkst in de kringen die zelf de ontwikkeling van deze code bevorderen. En zelfs weer even kruipend over de aarde tijdens het omkeringsritueel kunnen zij zich nog verhevener voelen boven het gewone volk, van wie zij zich steeds willen onderscheiden. Erasmus vindt namelijk het gebruik van obscene woorden en dubbelzinnigheden weliswaar kenmerkend voor niet-christenen, maar hij wijst de antieke cynici aan als de grondleggers van de obscene metafoor in de dichtkunst. En dan is het opvallend dat het weer de antieken zijn die het hanteren van erotiek geïntroduceerd zouden hebben in literatuur en beeldende kunst, waarmee artistieke seks voor de nieuwe stedelijke elites rond 1500 alleen maar aantrekkelijker gemaakt is.Ga naar eindnoot24 Meteen wordt daaruit duidelijk dat deze functie van scabreusheden geen exclusieve uitvinding van de volkscultuur is. Die opvatting zou | |
[pagina 108]
| |
versterkt kunnen worden, wanneer we Smeken in het spel over Venus en Mars de compensatie zo duidelijk op elitaire wijze gestalte zien geven door gebruik te maken van de klassieke mythologie. Maar juist in dit toneelspel is er evenzeer plaats voor de veel traditioneler techniek van de dubbelzinnige scabreusheden, die zo goed passen in de mond van de sinnekens, duivelachtige figuurtjes die in menig rederijkersspel de hoofdpersonen beïnvloeden en tegelijkertijd rapporteren aan het publiek. Zo geven zij steeds de traditionele opvattingen over Venus' natuurlijke lustgevoelens weer door deze te degraderen tot de bekende duivelse geilheid, in komische en dus bevrijdende metaforen. Eerst stoken ze het vuur van Venus' minnebrand hoog op, door Mars als supermacho aan te prijzen en Vulcanus nog verder te belasteren. Maar Venus aarzelt. Toch hebben de sinnekens geen enkele twijfel over de afloop, immers ‘Hör vörportaelken ontstect van hitten’ (haar voordeurtje staat in brand). En in die termen spreken ze steeds, met als hoogtepunt hun directe oogetuigenverslag van het erotische treffen van de beide gelieven: (i) Sij waer met een cleijn stootken ghevelt.
(ii) Dan sou men al lachende coomen in 't schörken [scheurtje],
(i) Siet se gaepen en kijcken.
(ii) Hij sal hör dörken
Open vinden, hij behueft niet te cloppen.
En zo gaat deze even humoristische als bezwerende beeldspraak rond het beuken op deurtjes en in scheurtjes nog een tijdje door, naar beproefd middeleeuws recept om de angst voor de als bedreigend uitgelegde natuurlijke lustgevoelens hanteerbaar te maken.Ga naar eindnoot25 Spanningen rond seksualiteit worden al in de hoge middeleeuwen zichtbaar door het aanwenden van scabreuze dubbelzinnigheden in de elitecultuur. Op tal van plaatsen komen deze in de Carmina Burana naar voren, de Latijse teksten vol spot en satire uit de elfde tot dertiende eeuw, gemaakt door studenten en geleerden die nog niet altijd een gevestigde plaats in de samenleving gevonden hadden. Bijna als bouwsteen is de obscene metafoor aanwezig in de Franse fabliaux van de dertiende en veertiende eeuw. In deze komische versvertellingen breekt soms een absurd omgekeerde wereld in de erotiek door, wanneer vagina's de hoofse conversatie gaan beheersen, letterlijk door ongevraagd het woord te nemen. Tot in de jaren vijftig van de twintigste eeuw heeft men deze teksten op grond hiervan willen zien als inferieur volksvermaak. Maar dank zij het werk van Per Nykrog is duidelijk | |
[pagina 109]
| |
geworden hoezeer het hier om hofvermaak gaat uit de hoogste kringen. Daar werden erotische obsessies gethematiseerd, door ze te vergroven, te ridiculiseren en te verdelgen in de vorm van deze vertellingen, zoals dat op een andere manier gebeurde in de spelvormen van de hoofse liefde. Ook daarin werd nagespeeld wat in werkelijkheid niet kon of mocht, namelijk vrije erotische relaties met hoogverheven dames of gewoon echte liefde die in de zakelijke huwelijken niet mogelijk was. Eenzelfde rol speelt de raadselcultuur, bekend van de Franse hoven uit de vijftiende eeuw. Enige luxueus uitgevoerde handschriften met zulk spelmateriaal laten zien dat het vol staat met scabreuze erotiek en scatologie, als gezelschapsvermaak voor adellijke dames en heren. De spelvorm wordt daarbij bepaald door het vragenderwijs in verlegenheid brengen van de dames door de heren.Ga naar eindnoot26 Deze scabreuze metaforiek als systeem in spelvormen en de bijbehorende teksten wordt ten slotte bevestigd door de demonstratie daarvan in een middeleeuwse poëtica, de Parisiana Poetria van John van Garland van omstreeks 1220. In dit leerboek voor het bewerken en schrijven van teksten komt een demonstratief versje voor met de titel De licencia puerorum, over de uitspattingen van de kinderen. Dat versje heeft betrekking op het kerkelijk zottenfeest, zo uitbundig gevierd in die tijd in kloosters en kapittelkerken rond nieuwjaar, door al het heilige, van sacrament tot mis, tijdelijk om te keren tot zot vertoon. Johns voorbeeld van deze temporele verdelging (juist ter versterking van de bestaande orde voor de rest van het jaar maar daarom niet minder uitbundig gevierd) wemelt nu naar verwachting ook van erotische dubbelzinnigheden, waarin de baculum de hoofdrol speelt. Dit was de staf die de spotheerser (kinderpaus of kinderbisschop) als teken van zijn waardigheid voerde, maar die hij in deze tekst tevens hanteert als penis waarmee hij de feestvreugde zal verhogen.Ga naar eindnoot27 Maakt de scabreuze erotiek dus lang en breed deel uit van de elitecultuur, dan blijven contaminaties met de uitdrijvingsrituelen van de vruchtbaarheidsfeesten van het plaatteland natuurlijk steeds mogelijk. Zoals eerder betoogd komen beide stromen in de stad aan, en zeker niet onaangetast want al eeuwenlang over en weer van elkaar profiterend. Die situatie kan de herkenning en appreciatie van de sneeuwpoppen en Smekens tekst alleen maar verhoogd hebben, want elk milieu kon als het ware de eigen tradities ontdekken. |
|