Op belofte van profijt
(1991)–Herman Pleij– Auteursrechtelijk beschermdStadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen
[pagina 262]
| |
Oorsprongsmythen als zelfuitlegging
| |
[pagina 263]
| |
specifiek stedelijke karakter van dit soort stichtingsverhalen: in hoeverre zijn ze in hun ontstaan en betekenis te verklaren als uiting van stedelijk zelfbewustzijn? Zijn het produkten van burgerlijk verlangen naar historische legitimatie van pas verworven macht, naar een ‘stamboom’ die de eigen stad hetzelfde aanzien en vanzelfsprekende gezag kon geven dat de oude machthebbers, de adellijke dynastieën, aan hun illustere voorvaderen meenden te kunnen ontlenen? Het besproken materiaal is vooral afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden en hun directe omgeving. Het moet echter worden bezien tegen de achtergrond van de Europese traditie.
Rome was natuurlijk ook in dit verband het grote voorbeeld. De stichting van deze stad werd al lang vóór Vergilius aan Trojanen toegeschreven, en deze overlevering bleef, via Romeinse en vroeg-christelijke auteurs, deel uitmaken van de middeleeuwse kennis van de wereldgeschiedenis.Ga naar eindnoot3. Al in de kroniek van de zogenaamde Fredegarius, voor zover bekend de oudste bron (zevende eeuw) voor de Frankische Troje-sage, is sprake van een stad die Francio en zijn metgezellen bij hun aankomst aan de oevers van de Rijn begonnen te bouwen. De stad werd echter niet voltooid. Legt deze passage op enigerlei wijze verband met de realiteit, of is het element van stedenstichting hier, zonder verdere invulling, overgenomen als onderdeel van het klassieke model? Identificatie met een bestaande nederzetting aan de Rijn blijft in ieder geval achterwege.Ga naar eindnoot4. Iets vergelijkbaars doet zich voor in de klassiek geworden versie die het Liber historiae Francorum (achtste eeuw) van de Frankische Troje-mythe geeft. De gevluchte Trojanen vestigen zich hier eerst in Pannonië (Hongarije) waar ze een stad stichten. Pas eeuwen later trekken ze verder naar het Westen. De enige informatie die over deze verre, oude stad wordt gegeven is haar naam: Sicambria. Nadere identificatie blijft uit.Ga naar eindnoot5. De eerste Europese stad die in de middeleeuwen een Trojaanse oorsprong zoals Rome kreeg toegeschreven is, voor zover mij bekend, Reims. Al in de negende eeuw maken bronnen melding van de stichting van deze stad door Remus, de tweelingbroer van Romulus, stichter en eerste koning van Rome, en nazaat van Aeneas. Een van de poorten van de stad, een overblijfsel uit de Gallisch-Romeinse tijd, toonde in bas-reliëf een afbeelding van de wolvin die de broers zoogde en dit feit werd volgens Flodoard van Reims (tiende eeuw) als belangrijk argument voor de waarheid van het verhaal beschouwd. Ook dit oudste voorbeeld van deze variant in het gebruik van de Troje-stof staat in verband met de vestiging van de Frankische macht en monarchie. De legende is waarschijnlijk ontstaan in de tijd rond of vlak na de tweede | |
[pagina 264]
| |
keizerskroning van Lodewijk de Vrome, zoon van Karel de Grote, in oktober 816, ter rechtvaardiging van de keuze voor Reims als plaats van de ceremonie. Welke stad zou hier immers meer geschikt voor zijn dan de tweelingstad van Rome, het vroegere centrum van het Rijk? Ook clericale belangen waren gediend met het verhaal, waarmee Reims tot geestelijk ‘Rome’ van het Frankische Rijk kon worden verheven.Ga naar eindnoot6. Er zijn in de tiende en elfde eeuw wel sporen van navolging van dit voorbeeld aan te wijzen, maar de meeste stichtingsverhalen zijn van later datum.Ga naar eindnoot7. Italië leverde de grootste bijdrage. In de stadskronieken die hier vanaf de twaalfde eeuw in groten getale ontstonden legde men op dit punt een enorme fantasie aan de dag, waarbij politieke en economische concurrentie tussen de steden zich uitte in strijd om de meest eerbiedwaardige oorsprong. Tientallen steden-Padua en Venetië vormen de oudste en meest bekende voorbeelden-verbonden hun ontstaan aan de omzwervingen van Aeneas en Antenor. In Padua kon men een marmeren sarcofaag bezichtigen waarin het lichaam van Antenor zou rusten.Ga naar eindnoot8. In Frankrijk zijn de voorbeelden van Trojaanse stedenstichtingen jonger en veel minder talrijk, wat wel verklaard is uit de toenemend overheersende rol van de monarchie. Deze zou met haar Troje-afstamming de mythische geschiedschrijving hebben gemonopoliseerd en, meer in het algemeen, de historiografie zozeer hebben beheerst dat er voor de ontwikkeling van stedelijke geschiedschrijving en mythevorming nauwelijks ruimte was. Tours was nog een relatief vroeg geval, overgeleverd in de concurrerende Britse Troje-sage rond Brutus. De overige stichtingsverhalen ontstonden vanaf de dertiende eeuw: voor Parijs, genoemd naar Paris natuurlijk, maar nu ook voor steden die niet altijd zo direct met het koningshuis waren verbonden: Metz, Nîmes, Narbonne, Troyes, Toulouse, Clermont.Ga naar eindnoot9. In Duitsland wordt vanaf de twaalfde eeuw lokaal patriottisme waarneembaar in de geschiedschrijving, en gaan steden zich, zoals eerder volkeren en dynastieën, van roemvolle oorsprongsmythen voorzien. Veel ouder is de opvatting dat Xanten een Trojaanse stichting zou zijn. Vanaf de tiende eeuw zijn er verwijzingen naar deze stad als ‘het Troje van de Franken’, ‘het nieuwe Troje’. Later werden onder meer Keulen, Mainz en Bonn Trojaanse stichtingen genoemd.Ga naar eindnoot10. Al sinds de vroege middeleeuwen bestond de overtuiging, gebaseerd op verkeerde interpretatie van een passage bij Caesar, dat er in de Romeinse tijd een stad Trinovantum bij de Theems zou hebben gelegen. Volgens Geoffrey van Monmouth (twaalfde eeuw) was Trinovantum het oude Troia Nova, gesticht door Brutus. Later werd deze stad | |
[pagina 265]
| |
Londen genoemd, naar koning Lud die er belangrijke vernieuwingen aanbracht. Zo werd de belangrijkste Engelse stad van een passend verleden voorzien. De parallellie met Vergilius' Rome is voortdurend aanwezig. Zo was het bij voorbeeld Apollo die Aeneas het nieuwe Troje beloofde. Hier is het Apollo's zuster Diana die Brutus een zelfde vooruitzicht stelt. In het vervolg van zijn verhaal schrijft Geoffrey ook de stichting van andere belangrijke Britse steden aan de Trojaanse immigranten toe.Ga naar eindnoot11. Deze stichtingslegenden lijken dus vanaf de twaalfde eeuw een min of meer algemeen verschijnsel te gaan vormen. Oudere voorbeelden zijn schaars en moeten misschien - maar dit behoeft nader onderzoek - eerder uit dynastieke dan uit lokale belangen worden verklaard. Het ligt voor de hand om dit ontwikkelingspatroon in verband te brengen met het sterk toenemende belang van steden in deze periode, waarbij misschien niet alleen groeiend eigenbelang en zelfbewustzijn aanleiding tot het ontstaan van dit soort verhalen vormde: de bouwactiviteiten die een en ander met zich meebracht (veel steden kregen in de elfde en twaalfde eeuw een nieuwe ommuring) zullen regelmatig resten van oudere ommuringen en huizen, graftombes en dergelijke overblijfselen uit Gallo-Romeins of Merovingisch verleden aan het licht hebben gebracht die om verklaring vroegen.Ga naar eindnoot12. Er waren ook andere dan Trojaanse stedenstichters actief geweest in Europa. In gebieden die onder Griekse invloed hadden gestaan (Spanje, Zuid-Italië) werden Griekse helden op terugreis uit Troje als zodanig vereerd. Het model was hier niet Aeneas, maar Odysseus, die zelf Ulixibona - Lissabon - zou hebben gesticht. In Frankrijk ontleende men ook graag status aan historische banden met helden uit de Karolingische epiek. Aan de bouw van Montauban bij voorbeeld hadden de vier Heemskinderen nog eigenhandig meegewerkt. De Duitse Rijkssteden beschouwden zich min of meer als verpersoonlijking van het Rijk, vandaar dat vooral hier veel oorsprongsmythen ontstonden die een sterke band en continuïteit met het Romeinse Rijk benadrukten: Augsburg was gesticht door Augustus, Neurenberg (‘Neronberg’) door Tiberius Nero, Konstanz door Constantijn de Grote, enzovoort.Ga naar eindnoot13. Overigens kon ook een dergelijke zich met Rome identificerende mythe gebruikt worden om soevereiniteit te benadrukken. Toen keizer Frederik III zich in 1473 wat al te breed dreigde te maken schreef in Basel de stadsklerk Johannes een verhandeling waarin hij de naam van zijn stad herleidde tot de Romeinse burger Basilio die de stad zou hebben gesticht en haar daarmee de Romeinse burgervrijheid had gegeven. Ook andere Duitse steden waren op grond van hun stichting door Romeinse burgers vrij - vooral ook van belasting aan de keizer.Ga naar eindnoot14. | |
[pagina 266]
| |
Maar het meest verspreid is toch het type stichtingsverhaal dat met Rome wil concurreren, door zich ermee gelijk te stellen of het zelfs, bij voorbeeld in anciënniteit, te overtreffen. Troje vormde een beproefde en welsprekende, maar zeker niet de enige methode tot dit doel. Een mooi voorbeeld van een alternatieve aanpak is de anonieme Gesta Treverorum (eind elfde, begin twaalfde eeuw). Het werk beschrijft de stichting van Trier, ruim twaalf eeuwen vóór Rome, door een zoon van de Assyrische koning Ninus, Trebetas, die als een tweede Jozef was gevlucht voor de ongewenste avances van zijn stiefmoeder Semiramis. Het lot bracht hem naar de oevers van de Moezel, waar hij een stad stichtte die hij Treberis noemde. Verschillende trekjes suggereren gelijkenis met Rome: uiterlijk van de stad (ook hier een Campus Martis), uitbreiding van machtsbereik (verovering van Basel, Straatsburg, Worms, Mainz en Keulen), religie (verering van onder meer Mercurius, zeer vroege kerstening onder persoonlijke bemoeienis van de heilige Petrus). De Gesta Treverorum ontstonden in een periode van machtsstrijd tussen verschillende bisdommen. De auteur wilde het primaat van het Trierse episcopaat ten noorden van de Alpen uit de geschiedenis van de stad herleiden: door hoge ouderdom en daarmee relatieve onafhankelijkheid van Rome, door vroege en prestigieuze bekering, door historische heerschappij over de voornaamste concurrerende zetels.Ga naar eindnoot15. Enige tijd later ontstond een vergelijkbaar werk over Doornik: het Liber de antiquitate urbis Tornacensis. Hier geen poging om Rome in ouderdom te overtreffen: Doornik zou gesticht zijn door de Romeinen zelf, in de tijd van de koningen. Maar wel is er voortdurend wedijver met het klassieke voorbeeld. Oudste naam van de stad was Altera Roma of Minor Roma (het andere, tweede Rome, het kleinere of jongere Rome) en het was er zó heerlijk dat de Romeinse koningen op het punt hadden gestaan om hun oude residentie op te geven en Doornik tot nieuwe hoofdstad van het Rijk te maken. Ze gaven de stad een zeer sterke machtspositie, die er ten slotte toe leidde dat men weigerde nog langer tribuut af te dragen en pas na veel strijd weer in het gareel wilde lopen. Altera Roma werd om haar stoutmoedigheid herdoopt in Hostilis (Vijandige). In een volgende periode heette ze Nervius, naar de Romeinse koning Servius waarbij, zo legt een andere bron uit deze tijd uit, de S in een N werd veranderd om elke gedachte aan slavernij te vermijden. Toen Caesar de stad tijdens zijn Gallische campagne belegerde kozen de Nerviërs zich een koning die ze Turnus noemden, naar de grote tegenstander van Aeneas, om ze aan te voeren in hun strijd tegen de ‘Aeneas’ voor hun muren. En daarmee is de uiteindelijke naam Tornacus, stad van Turnus, verklaard. Heel deze geschiedenis | |
[pagina 267]
| |
heet te zijn opgetekend uit de mond van de heilige Eleutherius, eerste bisschop van de stad, die in 1141 in een visioen aan een kanunnik van de kathedraal zou zijn verschenen. Eleutherius liet deze Henri tevens weten ‘dat Doornik binnenkort een eigen bisschop zal krijgen en op deze wijze haar oude waardigheid zal herwinnen’. En daar was het allemaal om begonnen: toen het Liber de antiquitate werd geschreven was Doornik in een heftige strijd om een eigen bisschopszetel verwikkeld, en deze fraaie historie moest de waardigheid van de stad daarom nog eens extra benadrukken.Ga naar eindnoot16. In beide voorbeelden van stadsliteratuur is van burgerlijke bemoeienis geen sprake. Het lokale belang dat hier verdedigd wordt is clericaal belang - dat overigens heel goed kan zijn samengevallen met algemeen stedelijk belang -, geformuleerd in een taal en vanuit kennis (bijbel, wereldgeschiedenis, antieke literatuur) die in deze tijd en nog lang daarna het vrijwel exclusieve domein van de geestelijkheid waren. Dergelijke mythologie kan natuurlijk wel een rol spelen bij de ontwikkeling van algemener stedelijk zelfbewustzijn, en worden overgenomen voor gebruik in ruimer verband. Zo wordt in een charter van 1434 gerefereerd aan Doorniks vroegere positie als ‘seconde Rome’, waarvan het ceremonieel rond de stedelijke magistratuur nog steeds zou getuigen.Ga naar eindnoot17. Zowel de Gesta Treverorum als de fabuleuze geschiedenis van Doornik (en het op dezelfde leest geschoeide werk van Geoffrey van Monmouth) behoren tot de talrijke bronnen die de minderbroeder Jacques de Guise voor zijn zeer omvangrijke geschiedenis van Henegouwen, de Annales Hannoniae heeft (of zegt te hebben) gebruikt. Deze kroniek, geschreven in een klooster te Valenciennes in het laatste decennium van de veertiende eeuw en opgedragen aan Albrecht van Beieren, graaf van Holland, Zeeland en - voor De Guise allereerst - Henegouwen, genoot in de vijftiende en zestiende eeuw grote waardering en verspreiding. Jean Lemaire de Belges, zijn beroemde navolger, noemt hem ‘un homme de merveilleuse literature et diligence à investiguer les antiquitez de nostre Gaule Belgique’. In later tijden werd de kroniek gekraakt om de vele fabels die er juist met betrekking tot die ‘antiquitez’ in stonden, en het grote belang dat bij voorbeeld Philips de Goede eraan hechtte - getuige het wereldberoemde prachthandschrift dat hij van de Franse vertaling door Wauquelin liet maken - werd als een onverdiende vergissing beschouwd. Erg veel aandacht van onderzoekers heeft deze kroniek, die ook haar sporen in de Nederlandse literatuur heeft nagelaten, nog niet gekregen.Ga naar eindnoot18. De Guise kondigt in zijn proloog aan de geschiedenis van Henegouwen vanaf de oorsprong te zullen vertellen, en begint zijn verhaal in | |
[pagina 268]
| |
Phrygië, op het moment dat de koning van dat land, Bavo, en zijn neef Priamus van Troje horen hoe de Grieken Jason en Hercules Troje hebben verwoest. Priamus' vader Laomedon werd gedood, zijn zuster Hesione is geschaakt. Priamus herbouwt de stad en stuurt een gezant naar Griekenland om schadevergoeding en teruggave van zijn zuster te eisen. Beledigingen zijn het enige antwoord. Priamus wil hoe dan ook genoegdoening, en stelt een leger samen. Bavo, zeer bedreven in geheime kunsten, raadpleegt het lot om de afloop van deze onderneming te weten te komen. Het antwoord is duidelijk: oorlog, partijvorming, ondergang van de dynastie, verwoesting van de stad. Maar Priamus wil niet luisteren: kometen en orakels worden verkeerd uitgelegd, nieuwe voorspellingen en waarschuwingen genegeerd. Een oorlog volgt, die een fatale wending neemt wanneer Trojes belangrijkste kampioenen Hector en Troïlus worden gedood. Weer bepleit Bavo vrede, weer tevergeefs. Dan is het genoeg: hij kondigt aan zijn verplichtingen als bondgenoot te zullen nakomen en tot het laatst toe mee te vechten, maar wanneer alles verloren is zal hij het behoud van zichzelf, zijn volk en Priamus' burgers voorop stellen. Het volk heeft natuurlijk al lang begrepen dat ze met Bavo als koning veel beter af waren geweest, en wanneer ten slotte de stad valt voegt het grootste deel van de Trojanen zich bij hem. Bavo, die lang tevoren Jupiter over zijn eigen lotsbestemming had geraadpleegd, heeft gezorgd voor een open vluchtroute en voor schepen. Hun lange tocht eindigt in Europa, in het gebied van Trier. Een witte wolf leidt ze naar een berg vlakbij de tempel van Bel (lees: Baal, de Assyrische afgod die in Trier werd vereerd) waar ze zich vestigen. Al snel komen er gezanten uit Trier om tribuut te eisen. Bavo antwoordt dat Trojanen nooit, aan wie ook, tribuut hebben betaald, maar dat er vele volkeren aan hen schatplichtig waren: laat Trier dus zelf maar betalen. Trier wordt het eerste slachtoffer van de veroveringsdrift die de Belgen in de volgende eeuwen aan de dag zullen leggen. Dan bouwt Bavo rond de tempel van Bel zijn stad, die eerst Belis en vervolgens Belgis heet, en waar rijk en volk hun naam aan ontlenen. Eerst komt er een groot paleis, dan volgen fraaie gebouwen voor de hertogen, graven en andere leiders die Bavo heeft aangesteld om het volk aan te voeren. De muur van de stad telt duizend torens, en er zijn zeven tempels, gewijd aan zeven planeten, op zeven poorten die toegang geven tot zeven grote wegen die in alle richtingen uiteen lopen. Wanneer de stad voltooid is stelt Bavo wetten in, en regelt hij in overleg met adel en wijze mannen hoe de stad bestuurd zal worden door priesters (druïden) en adel. Gezagsdragers zullen worden aangesteld via verkiezing, de hoogste positie van vorst/aartsdruïde is erfelijk: | |
[pagina 269]
| |
Bavo's oudste zoon Belgineus volgt hem na zijn dood op.Ga naar eindnoot19. Dan volgt de geschiedenis van de stad en het rijk Belgis, dat in de eerste eeuwen van haar bestaan, onder de heerschappij van de aartsdruïden, haar grootste bloei en macht bereikt. Wanneer, als dertiende vorst, de usurpator en tiran Ursus de troon beklimt en met oude wetten breekt, onder meer door zich tot koning uit te roepen, keert het tij. Maar Belgis staat nog vele eeuwen, totdat Caesar het verwoest. Weliswaar wordt de stad later hersteld en gaat zij onder de naam Octavia de nieuwe tijd in, maar zoals vroeger wordt het nooit meer. Met Caesar komt de heerschappij aan de Romeinen, daarna, na de volksverhuizingen, aan de Franken. Vanaf de eerste Frankische vorst Priamus, uit het Trojaanse geslacht dat West-Europa vanuit Hongarije bereikte, volgt dan de verdere geschiedenis van Henegouwen en haar dynastie, waarbij er steeds meer historische grond onder de voeten komt. De kroniek breekt af in het jaar 1253. Isidorus van Sevilla had in zijn invloedrijke Etymologiae (zevende eeuw), gesteld dat de provincie Belgica genoemd was naar de Gallische stad Belgis. Jacques de Guise doet zijn uiterste best om te bewijzen dat er maar één juiste identificatie van deze stad uit het verleden mogelijk is: Belgis lag daar, waar nu het Henegouwse plaatsje Bavai ligt. Hij voert een aantal nog steeds mysterieuze auteurs op - Nicolas Rucleri, Clarembaldus, Lucius van Tongeren en Hugo van Toul - die over Belgis en haar stichter Bavo gegevens zouden hebben geleverd die alleen op Bavai van toepassing konden zijn. Zo waren de zeven wegen die Bavo had aangelegd er nog duidelijk te zien. En als je op een bepaalde plek in Bavai op de juiste diepte groef kon je de resten van het kostbare plaveisel van Bavo's paleis nog bewonderen.Ga naar eindnoot20. Maar hoe duidelijk de identificatie van Bavai met het grote Trojaanse Belgis ook is: de held van dit verhaal is niet een stad, maar het gewest Henegouwen. Bavai is slechts een middel, door ligging en inderdaad tastbaar aanwezig (Gallo-Romeins) verleden geschikt om Henegouwen van een grootse geschiedenis te voorzien.Ga naar eindnoot21. In Bavo heeft het een stichter die in edelheid, wijsheid en verantwoordelijk leiderschap Priamus - en daarmee zijn beweerde nageslacht - doet verbleken. Jupiter zelf wijst hem zijn bestemming, de stad die hij bouwt is groots, soeverein, en het toekomstig centrum van een gebied dat na achtereenvolgende veroveringen bijna heel Europa beslaat. De zucht naar een verleden dat met het Romeinse kan wedijveren blijkt op allerlei niveau: in vergelijkbare kenmerken in de bouw van de stad (het getal 7 bij voorbeeld), in godsdienst en bestuur van het rijk, maar ook in de chauvinistische manier waarop de confrontatie met Caesar wordt behandeld. Niet de opmars der Helvetiërs vormt de aanleiding voor | |
[pagina 270]
| |
Caesars campagne in Gallië: het zijn de opstandige Hericyniërs uit Hericynia Belgica (een gebied dat zich over Henegouwen, Brabant en Vlaanderen uitstrekt) die hem in actie brengen. Echt succesvol is deze actie pas in het uiteindelijke resultaat, de inname van Belgis, dat hier wellicht met Alesia kan worden vergeleken. Maar voor het zover is lijdt hij enorme verliezen. En de val van Belgis wordt voorafgegaan door verraad - zoals de val van Troje - van naar Belgis overgelopen Romeinen onder leiding van Quintus Curius, zoon van een van de mede-samenzweerders van de beruchte Romeinse verrader Catilina.Ga naar eindnoot22. De Trojaanse stichting van Belgis vormt hier dus niet het begin van stedelijke, maar van gewestelijke geschiedschrijving. En een nog ruimere invulling krijgt Belgis in de Nederlandse bewerking van het vierde boek van De Guise, die aan het eind van de vijftiende eeuw als de Jeeste van Julius Caesar in druk verscheen. Hierin is Caesar de grote held, ‘om sijn grote victorien ende eerlic leven [...] ghenomen voer een van den neghen die besten’, de reeks historische helden ‘die [...] meest voer haren volke ghedaen hebben’. Met Gods hulp verwerft hij de wereldmacht, en zijn verovering van het grote, machtige en tot dan toe onoverwinnelijk gebleken Belgis - ‘dair noch een dorp of ghebleven is’ - vormt een van zijn meest opmerkelijke wapenfeiten. Caesar staat hier, bij wijze van prefiguratie, voor Maximiliaan van Oostenrijk, wiens rechtstreekse afstamming van deze eerste keizer van het Rijk herhaaldelijk wordt vermeld. En met de hoogmoedige Belgen die het, volgens Gods wil, tegen deze held zullen afleggen lijkt gedoeld te worden op de verbonden Nederlandse gewesten die het Maximiliaan tijdens zijn eerste regentschap (1486-1492) zo moeilijk maakten. Daarbij wordt een kunstmatig Algemeen Nederlands gebruikt om te zorgen dat de boodschap een zo ruim mogelijke verspreiding krijgt.Ga naar eindnoot23. Ondanks de primair gewestelijke oriëntatie is er bij De Guise wel degelijk aandacht voor oorsprong en geschiedenis van ook andere steden dan Belgis. Die aandacht past in het ruimere streven om te verklaren waarom Henegouwen is zoals het is: wat de geschiedenis van allerlei ruïnes en vondsten uit de oudheid is bij voorbeeld, of hoe streken en nederzettingen in en rond het gewest aan hun naam zijn gekomen. Soms lijkt het verhaal wel met de landkaart voor ogen te zijn geschreven. De oudste steden die, na Belgis, door Trojanen uit het gezelschap van Bavo werden gesticht waren Tongeren, Terwaan, Metz en ‘Clarinea’. Tijdens de tocht over zee waren Bavo en de zijnen een groep Trojanen tegengekomen die tot de vluchtelingen onder leiding van Antenor en Aeneas - naar gangbare opvatting de verraders van Troje - hadden behoord maar tijdens een storm waren afgedreven en zich vier | |
[pagina 271]
| |
nieuwe leiders hadden gekozen. Ze sloten zich bij Bavo aan en vestigden zich met hem in Belgis. Wanneer de stad helemaal klaar is, worden de eerste dankoffers aan de goden gebracht en vraagt men hen naar de toekomst van de stad. Bacchus antwoordt in orakeltaal dat er eerst voorspoed zal heersen, maar dan zullen ‘reliquiae proditorum’ (letterlijk: overblijfselen van verraders, waarmee ook op nageslacht - denk aan de Romeinen in het algemeen, en Quintus Curius in het bijzonder - kan worden gedoeld) de welvaart doen wijken voor een ijzeren tijd. Dit antwoord leidt tot opstand en geweld, omdat het volk eruit meent te begrijpen dat de meegereisde achterblijvers uit het gezelschap van Antenor en Aeneas Belgis te gronde zullen richten. Bavo raadt de vier aanvoerders aan om in hun eigen belang Belgis te verlaten. Hij geeft ze zijn dochters tot vrouw, voorziet ze van de nodige middelen, en verleent ze toestemming om elders in zijn rijk eigen steden te bouwen. En zo sticht Turgontus Tongeren, Morineus Moriana (Terwaan), Mosellanus Mosellana (Metz) en Clarineus of Carineus Clarinea.Ga naar eindnoot24. De Guise zegt verder niet op deze stichtingen in te gaan, zijn onderwerp is de geschiedenis van Belgis. Alleen Clarinea vraagt meer uitleg. Hij heeft veel boeken nageslagen op de ligging van deze stad, en is verschillende opinies tegengekomen. Hij noemt er drie. Een ervan - volgens De Guise niet de meest waarschijnlijke - vereenzelvigt Clarinea met Gent. In zijn overzicht van de Belgische historiografie stelt Arnould dat er veel van dit soort legendarische vertellingen moeten hebben bestaan, die door hun beperkte want lokale belang zijn verdwenen. Een paar restjes zouden maar zijn overgebleven, en hij noemt daarbij als voorbeelden het Liber de antiquitate en de vertellingen - waaronder bovenstaande - van auteurs als Nicolas Rucleri, Clarembaldus, Lucius van Tongeren en Hugo van Toul die ons in het werk van Jacques de Guise zijn overgeleverd. Wilmans merkt naar aanleiding van deze vier op dat de overvloedige produktie van dit soort materiaal voor zo'n klein gewest als Henegouwen een indicatie vormt voor de omvang van het verlies.Ga naar eindnoot25. Juist het terzijde-karakter van het verhaal over deze vier steden, en het verslag van het speurwerk naar Clarinea wekken inderdaad de indruk dat hier bestaand materiaal wordt verwerkt. Maar het kan ook de bedoeling zijn om die indruk te wekken, om, net als door het geven van letterlijke citaten en het vermelden van allerlei details over taal, vorm en inhoud van hun werk, zoveel mogelijk schijn van echtheid te verlenen aan deze vier verder volledig onbekende auteurs die de basis voor de centrale stelling (Belgis is Bavai) van zijn betoog vormen. Als bewijs voor een ooit bloeiende maar nu zo goed als spoorloos verdwenen lokale pseudo-geschiedschrijving zijn ze op zijn minst verdacht. | |
[pagina 272]
| |
Voor Tongeren bestond zo'n traditie wel. Tongeren was de stad waar de oudst bekende bisschop van de Nederlanden, Servatius, zijn zetel had. Na enige tijd vestigde hij zich in Maastricht, en ook zijn opvolgers hielden daar meestal verblijf. In de Karolingische tijd tenslotte werd de zetel verplaatst naar Luik. De eerste toespeling op een Trojaanse oorsprong van Tongeren is voor zover bekend te vinden in Jocundus' Vita Servatii (eind elfde eeuw), geschreven in opdracht van het kapittel van de Sint Servaas te Maastricht met het doel kapittel en stad een zo groot mogelijk aanzien te geven. Jean d'Outremeuse (veertiende eeuw) daarentegen gebruikt de Trojaanse wortels van Tongeren ter meerdere eer en glorie van zijn stad Luik, ‘une des nobles citeis du monde’ en ‘le chief de tout le paiis, enssi com Tongre fut jadit’. De Tongerse Troje-mythe blijkt dus gekoesterd in alle steden die ooit residentie van de bisschop waren geweest. Overigens wordt lang niet altijd hetzelfde verhaal verteld. Bij d'Outremeuse is de Trojaanse stichter Tongris, zoon van de koning van Reims. Elders wordt Tongeren, als hoofdstad van hun nieuwe rijk, gesticht door de Trojanen die vanuit Sicambria naar het Rijngebied kwamen.Ga naar eindnoot26. Het lijkt of elke versie stad of bisdom in een andere invloedssfeer wil plaatsen. Nader onderzoek naar de achtergrond van de verschillende verhalen zal meer inzicht geven in het waarom van de manier waarop zij de Trojaanse stichting gestalte geven. In Doornik bleek de burgerij de clericale, in het Latijn beleden fantasieën rond oorsprong en geschiedenis van de stad te hebben overgenomen. In Tongeren lijkt zich hetzelfde te hebben voorgedaan. Nog tot ver na de middeleeuwen zal men zich de Trojaanse stichting van de stad blijven herinneren. Aan het eind van de zestiende eeuw breekt er een ruzie uit tussen de twee plaatselijke zwaarddansersgezelschappen, de Michielen en de Gulpen, burgerzonen die hun kunsten tijdens feesten en optochten plachten te vertonen. Het stadsbestuur komt tussenbeide. Om de twist te beslechten zullen de twee clubs worden opgeheven en samengevoegd tot een nieuwe groep, onder een nieuwe naam: ‘Dan, soe die stadt van outs oft oorspronckelyck gefundeert is van den Troyanen, sal men dieselve heyten Gesellekens van Troyen oft Troyanen [...] ende sullen den Sweertdans voeren nae den alden hercomen’ luidt het in het raadsbesluit van 4 juni 1581. Nog in de achttiende eeuw wordt melding gemaakt van de merkwaardige Trojaanse dans die dit gezelschap, in toepasselijke antieke kledij, wist uit te voeren.Ga naar eindnoot27. Ook de Trojaanse oorsprong van Gent werd aangegrepen ter verhoging van het burgerlijk prestige. De Excellente Cronike van Vlaenderen, in 1531 gedrukt door Willem Vorsterman in Antwerpen, maar ook | |
[pagina 273]
| |
overgeleverd in verschillende vijftiende-eeuwse redacties in handschrift, begint met een proloog waarvan het tweede kapittel verklaart ‘hoe dat 't voorseide landt van Vlaendren eerstwarf, [...] naer die destructie van Troyen, by den edelen Troyanen die ghevloden waren betemmert ende bewoont es gheweest wel .vij c. jaer voor dye gheboorte van Julius Cesar.’Ga naar eindnoot28. Wat volgt is een korte versie van het Bavo-verhaal. Van de zorgvuldigheid waarmee De Guise er voor zorgde dat zijn Bavo tot het allerlaatst stand hield in Troje, zodat hem geen lafheid kon worden verweten, is weinig over. Als Bavo ziet dat zijn hulp aan zijn neef vergeefs is en dat verzet tegen de wil van de goden geen zin heeft besluit hij dat het beter is te buigen dan te barsten en verlaat zijn koninkrijk in het Trojaanse land, dat later door de Grieken wordt verwoest. Onder degenen die zich bij hem aansluiten bevinden zich vier machtige hertogen. Zodra Bavo landt ‘in desen [...] lande van herwaerts overe’ - Belgis wordt hier de hoofdstad van het edele land Lottrijcke dat zich over Brabant, Vlaanderen en Henegouwen zou hebben uitgestrekt - geeft hij, ter versterking van zijn positie, de vier hertogen de hand van zijn dochters en toestemming tot het bouwen van eigen steden aan de grenzen van zijn rijk. De vier steden worden hier dus tegelijk met Belgis gebouwd, en niet door tweederangs aanvoerders uit het gevolg van de trouweloze Antenor en Aeneas, maar door Trojaanse hertogen die op geen enkele wijze met verraad kunnen worden geassocieerd. De meeste aandacht gaat uit naar Clarinea, dat zonder spoor van twijfel of alternatief met ‘die machteghe stadt van Ghendt’ gelijk wordt gesteld. En de implicatie van dit alles is dat noch die ingheboren erfachteghe poorters ende borgheren van der stede edel ende van den bloede der edelder Troyanen ghedescendeert sijn, want die gheslachten van der selver stede hebben ten diveerschen stonden hueren here ende sijn landt ontsedt ghedaen yeghen die mogentheyt der Gallen ende andere princhen ende contrarie sijnde den selven hueren here ende sijnen lande. Trojaans bloed verleent adel, en stelt de bezitter ervan in staat tot heldendaden als de Guldensporenslag. Maar ook verleent het soevereiniteit en gelijkwaardigheid ten opzichte van de landsheren, met wie Gent in de late middeleeuwen in een voortdurende machtsstrijd was verwikkeld en die - implicatie die ook al bij Jacques de Guise aanwezig was - niet uit deze Trojaanse tak geboortig waren en het als latere import dus altijd moesten afleggen tegen de nazaten van de eerste Trojaanse bewoners waar het oudste rechten betrof. | |
[pagina 274]
| |
Er waren meer steden in de Nederlanden die door Trojanen zouden zijn gesticht. Het noorden is slecht vertegenwoordigd. Johannes Beke liet in zijn Chronographia (ca. 1350) Utrecht stichten door de Romein Antonius, samen met zijn tweelingbroer Granus, stichter van Aken, door Nero verbannen en naar deze streken getrokken. De oudste bisschopsstad van het Noorden kreeg daarmee als eerste een antieke oorsprong, en een centrale plaats in de vroegste geschiedenis van Holland. Vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw ontstonden er meer verhalen over de oorsprong van Hollandse steden, maar hoewel zij een hoge ouderdom krijgen toegeschreven is de relatie met Troje indirect of slechts vaag-suggestief. Buiten Holland waren er maar weinig steden die antieke wortels claimden. Nijmegen gold als zeer oude stad, en figureert dan ook vaak in de verhalen rond Caesars omzwervingen in de Nederlanden. In de uitgebreide literatuur over de herkomst van de Friezen werd de Trojaan Grunius wel als stichter van Groningen genoemd.Ga naar eindnoot29. In het zuiden is de oogst - volledigheid wordt overigens niet gepretendeerd - rijker. Kampioen lijkt Jean d'Outremeuse, die zoals De Guise een heel gewest tot held van zijn geschiedenis maakt en vertelt hoe de Tongerse koningen die op Tongris volgden tweeënnegentig steden en dorpen ‘et pluseurs aultres dont je ne say les noms’ in het land van Luik en de directe omgeving ervan stichtten.Ga naar eindnoot30. Ook in Brabant waren dit soort oorsprongsverhalen rond steden in omloop. In Die alderexcellenste cronike van Brabant (Antwerpen, Roland van den Dorpe, 1497) wordt verteld hoe Brabon en Julius Caesar, uit hetzelfde Trojaanse geslacht geboren en samen opgegroeid, door de Nederlanden trekken en allerlei avonturen beleven. Ergens onderweg schiet Caesar een arend, ‘ende noch heet dair af die plaetse Aerschot’. Op vergelijkbare wijze worden plaatsnamen als Kassel, Torhout, Gent, Kamerijk, Valenciennes en Nijmegen uitgelegd. Speciale aandacht is er voor de belangrijke Brabantse steden Leuven en Antwerpen. Bij Leuven stond een tempel waarin men de afgod Mars placht te ‘lovene’. ‘Maer eenige boecken orconden dat Brabon Julius daer ghelofte ende eedt dede van des rijcs van Romen weghen doen hij dlant van hem ontfinck. Ende Lovene is noch die hooftstadt van Brabant.’ Later sticht Caesar er een burcht. Tijdens een van zijn tochten komt Brabon bij een doorwaadbare plaats in de Schelde, waar een kwaadaardige reus woont die van passanten hun rechterhand als tol eist. Brabon verslaat de reus, na een verschrikkelijk gevecht. Hij hakt hem zijn hand, en vervolgens zijn hoofd af, en gooit de hand ‘omtrent der halver Scelden. Ende also verre als Brabon die hant werp, alsoe verre behoort die Schelde aen Brabant. Ende van dien hantwerpe heeft | |
[pagina 275]
| |
Brabon en de reus, in episodes: reus op wacht voor zijn kasteel, aankomst Brabon en de zijnen, gevecht, overwinning, hand-werpen. Uit: Die alderexcellenste cronike van Brabant, Antwerpen, Roland van den Dorpe, 1497, [A5]v.
| |
[pagina 276]
| |
Antwerpen noch den name behouden.’ Wanneer Caesar er later komt bevalt de plek hem zo goed, dat hij ook hier een burcht laat bouwen. Hij geeft rechten en privileges, en een stadswapen: ‘een borch van zelvere in een velt van kelen, ende oeck twee handen, omdat Brabon die hant werp’. Brabon wordt om zijn overwinning tot markgraaf van het Heilig Rijk verheven: ‘Ende noch voeren die hertoghen van Brabant den titel van den marcgraefscape des heylichs rijcs van des keyserijcx van Rome weghen’. De typering van Brussel als ‘prieel van Troyen’ wordt in de vijftiende eeuw een geliefde gemeenplaats in de stedelijke propaganda, en wordt bij voorbeeld benut ter verdediging van actuele stedelijke belangen wanneer Jan Smeken in zijn spel op de geboorte van Karel V (1500) het belang van de aanwezigheid van het hof voor Brussel vergelijkt met het belang van de aanwezigheid van het Palladium, een heilig beeld dat de stad bescherming bood, voor Troje.Ga naar eindnoot31. Altijd verleent de verondersteld hoge ouderdom status aan de behandelde stad, maar verder geven de genoemde voorbeelden een grote variatie in invulling en betekenis van de verhalen te zien. Een belangrijke functie ligt in het definiëren van externe relaties. In lijn met het traditionele gebruik van de Troje-mythe verklaart men zich soeverein, gelijkwaardig, superieur - tegenover de landsheer, tegenover andere bisschopssteden of de overige steden in het gewest. Of men onderstreept nauwe historische banden, tussen Brabant en het Rijk, Brussel en het hof bij voorbeeld. Daarbij worden verworven rechten - positie, privileges, machtsbereik - vast verankerd in het verleden. Soms ook worden interne verhoudingen van een historische basis voorzien. Zo zijn het bij Jean Lemaire de ‘zeven Schaken’, stamvaders van belangrijke Antwerpse patriciërsfamilies, die de reus verslaan terwijl Brabon toekijkt. Daarnaast is er vaak sprake van een poging om het eigen verleden te verklaren, door uitleg van plaatsnamen of van materiële overblijfselen uit een vroegere tijd, waarvan de betekenis niet werd begrepen. En altijd zijn stedenstichters brengers van beschaving, die bij hun aankomst veelal een woestenij aantreffen waarin eerst wilde beesten, reuzen, dieven en moordenaars moeten worden overwonnen. Uitweiding over de stad die ze bouwen en de beschaving die ze vestigen is zeldzaam. De Guise maakt het oude Belgis tot model van een naar zijn mening in principe ideale samenleving, met het oppergezag bij de hoogste priester, gesteund door adel en wet.Ga naar eindnoot32. De meeste van deze verhalen zijn te vinden in gewestelijke kronieken: stadskronieken werden nog niet of nauwelijks geschreven. Of het om bestaande lokale tradities gaat blijft steeds de vraag. Opname in een gewestelijke kroniek kan, in dat geval, weliswaar redding van de | |
[pagina 277]
| |
vergetelheid hebben betekend maar tegelijk ook - door inpassing in een groter dan strikt lokaal verband - aanpassing van vorm en betekenis hebben gebracht. Speciaal de drukpers zou een conserverende maar ook neutraliserende rol kunnen hebben gespeeld: informatie over de oude, eerbiedwaardige oorsprong van een gewest en zijn steden was in principe commercieel interessant, eventueel aanwezige toespelingen op strijdende belangen en concurrentie tussen die steden onderling echter veel minder.Ga naar eindnoot33. Geluiden van twijfel waren al lang vóór de komst van het humanisme te horen. Zo stelt de auteur van de Gesta episcoporum Cameracensium (elfde eeuw) dat het geen wonder is dat hij over de stichting van Kamerijk en Arras niets zinnigs weet te melden, als er over het ontstaan van Rome al zoveel verschil van mening bestaat.Ga naar eindnoot34. Misschien kan de keuze voor een Romeinse oorsprong ook langs deze weg worden verklaard: een dergelijke stichting - liefst door Caesar, eerste keizer, wereldveroveraar, en een van de Negen Besten - had het voordeel van grotere waarschijnlijkheid. Die alderexcellenste Cronike van Brabant is desondanks sceptisch, en laat het verhaal over de tochten van Brabon en Caesar voorafgaan door de mededeling ‘dat niet seer autentijck en is 't gene dat hier na volcht’. De humanist Aurelius geeft in zijn Divisiekroniek (Leiden, Jan Seversz, 1517) wel de gangbare verhalen over de oorsprong van bepaalde Hollandse steden door, maar stelt uitdrukkelijk dat er hier naar zijn mening geen steden bestonden vóór de tijd van Caesar. Immers ‘Soe is alle outheit, oft gesten ende gheschienissen der outheit ghemenghet mit fabulen, want die coninghen, vorsten, ende steden lichtlijck gheloven alle dinghen ende gesten die men van haer scrivet, als si luyden ende spreken tot horen lof ende eerlicheit’. Maar het Bataafse verleden dat hij, op basis van enkele gegevens bij Caesar, Plinius en Tacitus, uitwerkt tot nieuwe nationale Hollandse mythe voldoet weer aan de gebruikelijke regels. De Romeinse keizers zijn volstrekt afhankelijk van de dappere Bataafse krijgers. Schatplichtig waren deze natuurlijk nooit. En ook de etymologiserende stedenstichtingen ontbreken niet. Battus of Bato, hun aanvoerder, sticht Battavoduren: Wijk bij Duurstede. Zijn broer Salandus trekt verder naar het gebied dat, naar hem, Zeeland zal heten en richt er een burcht op die hij, naar zijn vader Mitellus, Mitelburch noemt. De Divisiekroniek had succes: het werk werd een aantal keren herdrukt en zou in verkorte vorm nog tot het begin van de negentiende eeuw als schoolboek voor vaderlandse geschiedenis dienen. In het Zuiden verscheen in 1568 Den Spieghel der Nederlandscher audtheyt (Gent, Gerard van Salenson). De auteur, Marcus van Vaernewijck, kondigt aan de nog niet eerder in het Vlaams behandelde vroegste | |
[pagina 278]
| |
geschiedenis van de Nederlanden te zullen geven. Daarbij baseert hij zich vooral op een tot nu toe onbekend gebleven ‘oudt gheschreven boucxken, uut een oude librarie, van de welcke Erasmus van Rotterdamme plach lof te zegghen’. Wat volgt is de geschiedenis van Belgis, met als voornaamste bronnen ‘Lucius Tongrensis, Hugo Tullensis, ende Jacobus de Swysia [sic]’, waar nodig voorzien van aanvulling of commentaar. Ook deze tekst bleef langdurig in de belangstelling: hij werd nog verschillende malen, tot in de achttiende eeuw, herdrukt als Die historie van Belgis.Ga naar eindnoot35. Door dit soort uitgaven zouden Bavo, Bato en andere ‘antieke’ helden voor velen het beeld van het eigen verleden blijven bepalen.
Terug naar het uitgangspunt: de vraag naar het specifiek stedelijke karakter van mythische stichtingsverhalen. Het is duidelijk dat er ten aanzien van verspreiding en betekenis van dergelijke verhalen in Europa en in de Nederlanden meer onderzoek nodig is. Enige algemene uitspraken zijn echter wel te doen. Het bleken niet alleen lokale belangen en preoccupaties te zijn die in een stichtingsmythe tot uitdrukking konden komen. De oudste voorbeelden hielden verband met de ontplooiing van de Frankische monarchie, en ook in latere geschiedschrijving kan de stichting van een stad de vestiging van een dynastie of een volk symboliseren. Lokale belangen en preoccupaties hoeven, vervolgens, nog geen burgerlijke belangen en preoccupaties te zijn. De oudste stichtingsverhalen in en rond de Nederlanden betroffen bisschopssteden die ter verhoging van hun status, in soms directe concurrentie met andere bisschopssteden, een prestigieuze antieke geschiedenis kregen aangemeten. Auteurs en publiek van deze teksten moeten, gezien het gebruik van Latijn en gezien de intenties, de kennis en de wetenschappelijke pretentie waarvan ze getuigen, in eerste instantie in een beperkte kring van direct betrokkenen, van geestelijken en geleerden worden gezocht.
In tweede instantie konden verhalen uit de Latijnse kerkelijke en gewestelijke, dynastieke historiografie echter ook een ruimer stedelijk zelfbewustzijn dienen. Ze werden overgenomen, omgevormd, aangevuld en nagevolgd: op lokaal niveau, in stedelijk ceremonieel en feestvertoon bij voorbeeld, maar ook, in groter verband en voor een door de drukpers steeds breder publiek, in gewestelijke kronieken in de volkstaal. Het gedroomde verleden liet zich probleemloos voegen naar de wisselende behoeften van het algemeen stedelijk belang, het burgerlijk prestige en de groeiende belangstelling voor de eigen geschiedenis. Stedenstichtingsverhalen zijn dus niet noodzakelijk uitingen van bur- | |
[pagina 279]
| |
gen van burgerlijk zelfbewustzijn, maar dat zelfbewustzijn heeft zich zeker in deze vorm geuit. Ook de nieuwe macht, de stad, voert positie en aanzien nog graag terug op het verleden. Zij kiest daartoe bij voorkeur dezelfde historische wortels die de oude machthebbers, adel en clerus, zich hadden gekozen: een keuze die soevereiniteit en - op zijn minst - gelijkwaardigheid impliceerde. |
|