| |
| |
| |
| |
| |
Vooraf
De geciteerde teksten zijn voor een belangrijk deel ook te vinden op de cd-rom Middelnederlands en de website dbnl.org. De citaten worden zowel gegeven in hun oorspronkelijke vorm als in moderne aanpassing of vertaling. Dat is niet alleen voor de afwisseling gedaan, maar ook om tegemoet te komen aan de moeilijkheidsgraad van sommige passages. Zo nu en dan wordt een enkele woordverklaring gegeven, terwijl ook wel gekozen is voor (gedeeltelijke) parafraseringen in de onmiddellijke omgeving van het citaat. Via de hierna volgende verwijzingen is altijd de originele vorm terug te vinden.
| |
| |
| |
1
Het literaire omniversum
Stad vol woorden
Over spreuken en andere teksten in het openbaar zie: Brinkman (1997), 114, 118; id. (1994)(a); Mulder (2004); Van Anrooij (1992) en (1997)(a); verg. Honemann (2000), 2-3, 11-5, 21, 22-3, 30, 32; Griese (2000), 181-2, 186, 187-8, 193, 201, 203; tussen andere teksten door bijv. in Cathoen (ed. 1998), 163-9, en infra p. 89. Voor het rijmpje in de Hollandse rekeningen zie Jansen (1966), 36; verg. Pleij (1997)(a), 227-8; Oosterman (2002); infra p. 201 en 229. Reynaert (1999)(a) herkende in het Geraardsbergse hs. een repertoireboek voor zulke overal aan te brengen en te hanteren teksten; het citaat daaruit: Handschrift (ed. 1994), 61. Zie ook de verwijzingen bij hfdst. 18.
| |
Het woord als wapen
Over de akoestische voltooiing van opgeschreven teksten: Pleij (1990)(a), 111-5; id. (1996)(d), 56-9; Ramakers (2004); infra p. 250-4 en 474-80. Voor de ontwikkeling van de stad in het algemeen zie: Blockmans (2002), hfdst. xi en passim; Stabel (1997); Van der Stock (1991); Vandenbroeck (1990); verg. Prevenier (1994); voor het overkoepelende karakter en model van kwaad en goed: Pleij (1998)(a); inwonersaantallen: Blockmans (1997), 15. Antwerpen in de Mariken van Nieumeghen: Pleij (1998)(a), 9-12. Vijftiende-eeuwse geschiedenis van de Lage Landen: Avonds (2000); Blockmans (1997). Het ‘algemeen belang’ bij Avonds (1994). Over de bril: Eis (1962), 39-57.
| |
Opgeschreven teksten
Over Matthijssen zie Huussen (1988); het exempel in Matthijssen (ed. 1880), 24-5. Een overzicht van de schrijvende middenstand in de stad bij Peters (1983), 225-91; Kwakkel (2002), 162-75; Brinkman (2003); voor Leiden: id. (1997), 96-104; voor Brussel: Pleij (1988), 38-40, 154-5, 161-5. Ruusbroec als intermediair: Warnar (2003), 87-8; verg. in Leiden: Brinkman (1997), 26. Informatie over Godevaert de Bloc: Kwakkel (2002), 171-5; Pleij (1988), 163-5. Hendrik van den Damme bij id., 39-40. Over de stedelijke klerken als auteur zie ook infra p. 736-42. Voor Jan van Boendale in het algemeen zie: Van Anrooij (2002); Kinable (1997). Het citaat uit het Boec van der Wraken: Sonnemans (1995), ii, 18-9, r. 8-12; uit Der goeder leiken reghel: id., ii, 65, r. 1-4; uit de Denensage: id., ii, 36, r. 1-5. Voor schrijven tegen de vergetelheid verg. Coigneau (1987/1988).
| |
Leren om te overleven
De Brusselse verssatire: Cuvelier (1928), r. 2-3; zie ook infra p. 96-100. Van den levene Ons Heren in Sonnemans (1995), ii, 91, r. 115-6; voor risico's bij de bijbel in de volkstaal verg. Van Oostrom (1996)(b), 287-91, 485; Maerlants Istory van Troien: Sonnemans (1995), ii, 79, r. 27-9; Der ystorien bloeme: id., 227, r. 1-2; verg. Van Oostrom (2006)(b), 350-2; Boendales Jans teestye: Sonnemans (1995), ii, 80, r. 1-6; verg. slot van zijn proloog bij Van den derden Eduwaert: id., 40, r. 108-9; Boendales Brabantsche yeesten: id., 24, r. 62; verg. Van Anrooij (2002)(b), 12-3; Scaecspel (ed. 1912), resp. 10, 126 en 113. Voor Van den levene Ons Heren als amulet zie (ed. 1968), r. 4904-21; verg. gedrukte teksten als hemelsbrieven en pelgrimsbewijzen, op de huid te dragen: Griese (2000), 195-7, 199, 201. Voor de aandrang om te leren zie bijv. Boendales opening van het Boec van der wraken: Sonnemans (1995), ii, 18-9; Potter: id., 106, r. 36-40. Stadsscholen: Peters (1983), 270-4; te Dordrecht: Willemsen (2005), 139; voor de stedelijke angst voor kerkelijke carrières van de zonen: Huizenga (2002), 47. Bouc van ambachten, ed. 1931, iii, resp. 5, 51, 33, 34 en passim; voor de datering zie Van Uytven (1977). Voor het Dendermondse ‘congres’ zie Broeckaert (1908), 280.
| |
Straatdichters
Over Maerlants en Boendales uitvallen tegen straatdichters zie: Gerritsen (1992), Meder
| |
| |
(1996); verg. Pleij (1995)(b), 161-7, en id. (1997)(a), 96-100; Leven van Sinte Lutgart, ed. 1899, 5-7, 147-8; verg. Mantingh (2000)(a), dl. ii; zie ook infra hfdst. 7. Voor stedelijke betalingen aan sprekers en andere entertainers zie: De Maeyer (1927), 915-8; Reynaert (1999)(b), 31-2; Gilliodts (1881), 101-2; verg. Peters (1983), hfdst. iii. Over Willem van Hildegaersberch in het bijzonder gaat Meder (1991); zijn Leidse opdracht: Brinkman (1997), 37. Over Van der Lore zie Hogenelst (1997), nr. 83. De gemankeerde inburgering en de concurrentie van de rederijkerij bij id., i, 178-200. Over de Gentse stadsspreker zie Meder (1991), 554. Het Deventer gasthuis bij Pleij (1997)(a), 96-7; verg. Hogenelst (1993). De Brugse entertainers bij Gilliodts (1881), 101-2. Voor Haarlem zie Kalff (1907), 129. De Aernoutsbroeders in Dichten (ed. 1899), 99; verg. infra p. 552-9.
| |
Literatuur van pennenlikkers
Over klerken als auteur: Peters (1983), hfdst. iv; Van Anrooij (2006), 6-9; Kwakkel (2002), 163-7; verg. Brinkman (1997), 270. De meiliederen van Wicken bij Mak (1957), 28-33; verg. ook de literaire aspiraties van de Gentse klerk Geeraard van Woelbosch: Brinkman (2001). Over herauten zie Van Anrooij (1990), in het bijzonder 48-9; en speciaal gericht op de stad: Van der Meersch (1842/43), 385; verg. Meder (1991), 59, en Bumke (1986), ii, 612. ‘Willemme den dichter’ bij Duverger (1948); verg. Tybert in het Bouc van ambachten (ed. 1931), iii, 122. Everaert Taybaert: Duverger (1948), 228-9, 231-2; Brinkman (1998), 105-7. Voor een brede opvatting van het dichterschap zie ook Boendale, ed. 2003, 177-83. Over het Dendermondse Verrijzenisspel: Van Bruaene (2003/04), 75. De Ieperse klerikalen bij Van Gassen (1949)(a), 42; verg. De Maeyer (1927), 915-8. De Oudenaardse schutters: Van der Meersch (1842/43), 380; verg. Pleij (1988), 167; id. (1991)(a), 19. Voor de Deventer smeden zie Hollaar (1980), 421.
| |
Wijkvertier
Over het wijkvertier in het alg.: Pleij (1989)(a); verg. id. (1999)(a), 127-9; Brinkman (1997), 33, 75 vlg.; Van Bruaene (2003/04), passim. Dendermonde: Van Puyvelde (1922), 922; De Vlaminck (1863), 13, 39. Voor de ‘wilde joncheyt’ en hun charivari zie: Pleij (1989)(a); id. (1988), 148-50, 174-9; verg. De Vroom (1998); Rey-Flaud (1985); zie ook Van den Abeele (2000), 86: het voorname toernooi-gezelschap De Witte Beer in Brugge blijkt vooral uit jongeren te bestaan. Literatuur tegen melancholie bij Pleij (1990)(a), 79-100; Reynaert (1999)(b), 122-4. Tielt: De Vlaminck (1863), 13, 39; Aalst: De Potter (1875), ii, 153; verg. D'Hondt (1908), 15. De Ieperse spotnamen bij Van Bruaene (2003/04), 76, 78, 84-5 noot 62, 96. Voor de bezwerende ventielfuncties van de vastenavondvieringen zie Pleij (1992)(a). Over het Gilde van de Blauwe Schuit id. (1983). De Bredase zottengezelschappen bij Hermans (1845/67), ii, 195. Voor de Ieperse ‘tytels’ zie Van Bruaene (2003/04), 78-93. De Haagse gezellen bij Peters (1983), 199-200. Geraardsbergse vertoningen als de ‘Batailge’: Batselier (1976), 21-2. Voor Pieter den Brant en zijn gezellen zie: id., 8-11; Vangassen (1959), 32-5; de tekst in De Pauw (1893/97), 577-80.
| |
Brugse chic
Zie over het alg. Oosterman (2005). Over Jan van Hulst en zijn gezellen zie Reynaert (1999)(b), 13-21. Het Gruuthuse-hs., Jan Moritoen en het daarachter schuilende gezelschap: Brinkman (2002)(b); id. (2005): hierin wordt zelfs een concreet gezelschap genoemd, bestaande uit leden van de specifieke ambachtsbroederschap van de bontwerkers, eveneens terug te vinden in de broederschap van Hulsterloo. Voor Brugge als Europees muziekcentrum en Nocquerstocque: Dewitte (1973), 154; Brinkman (2004)(d), 11-3. Over De Witte Beer ook: Van den Abeele (2000). De rederijkerskamer De Heilige Geest: Derycke (2005). Vergelijkbare genootschappen in: Kaetspel (ed. 1915), 110; Purgatoire (1479/84): ilc nr. 1848, fol. [a1]recto-[a2]recto. Een cours d'amour in Brussel en Den Haag, resp. Coigneau (1999/2000) en De Nijs (2002), 200.
| |
Geestelijken als auteur
Over geestelijken en literatuur in de stad in het algemeen zie: Warnar (2002), 37; id. (2003), 87-8. In het bijzonder de bedelmonniken: Pleij (1980/81), 311-32; verg. id.
| |
| |
(1975), 96-8; een vb. in Oudenaarde: Van der Meersch (1842), 382-4; zie verder: Jeffrey (1976); Lerner (1967); Owst (1966); Duby (1973), 299-300. Voor Jan Brugman en Dirk van Munster: Lettinck (1999); Pleij (1988), 315, 400 noot 24; verg. Groenland (2005), 126. De maag en de ledematen bij Pleij (1983), 132-4 en de verwijzingen in noten 21 en 22; Van Autenboer (1962), 134. Voor de standenideologie zie infra p. 183-90. Stedelijke afkeer van bedelmonniken: Pleij (1988), 301-2; Warnar (2002), 32-3; verg. Boendale (ed. 2003), 163; nog hevig in het zestiende-eeuwse Den Bosch: Molius (ed. 2003), 313-7.
| |
Literatuur als publieke zaak
Evocaties van openbaar literair leven in Pleij (1991)(d) en id. (2003)(b). Over privélezen, voordragen en auraliteit zie: id. (2004)(b); id. (2004)(a), 12-3; Mantingh (2000)(a), 124-8, 208-16; Pleij (1997)(b); Gerritsen (1996); Coleman (1996); zie ook in het alg.: Green (1994); Wenzel (1995). De tekeningen van de Meester van Wavrin bij Pleij (1990)(a), 127 en de verwijzingen op 135. Jan de Clercs leesbibliotheek en Everaert Taybaert: Brinkman (1998); Duverger (1948); verg. voor meer leesbibliotheken Pleij (1974), 77. Het citaat uit Boëthius (1485): ilc nr. 420, fol. [b1]verso-[b2]verso. Het Haagse hof naar Dordrecht en elders: Van Dijk (1993); rekeningen bij Jonckbloet (1851/55), iii, 595-652. Voor de referenties aan Amys en Amelis zie: Reynaert (1999)(b), 97; Liederen (ed. 1966), nr. 86, 415-7, r. 31; Gerritsen (1998), 24-6.
| |
| |
| |
2
Nieuwe intenties
Kopiistenwerk
Voor de overlevering van literaire hss. zie: Obbema (1996), 77-102; voor de ridderepiek: Kienhorst (1988); voor de didactische literatuur: id. (2001); de tentoonstellingscatalogus van Deschamps (1972) geeft een goede indruk; de digitaal te raadplegen Bibliotheca Neerlandica Manuscripta in de Leidse Universiteitsbibliotheek beoogt een complete registratie; voor gedrukte werken zie de ilc en nk; een indruk geeft Debaene (1951). Over de zware arbeid van het kopiëren: Boendale (ed. 1844/1848), iii, cap. 14, r. 149-60; verg. Sidrac (ed. 1936), par. 103, 90-1. Kopiistengedrag is gedetailleerd besproken aan de hand van de overlevering van de Karel ende Elegast in Duinhoven (1975), 133-463. Voor de misgrepen bij Bouillon, mozaïek en Maria zie: Pleij (1997)(a), 69, 478; Van Mierlo (1941), 306. Smeekbeden van auteurs: Pleij (1986)(b), 214-5; aan het slot van de Reynaert-ii: Vos (ed, 1952), 342, b r. 7784-91; verg. Reynaert (2002).
| |
Opgeslagen literatuur
Over diversiteit aan hss.: Klein (1995)(a); verg. in het alg. Biemans (1999). Wackers (2002), 5 en Van Anrooij (2006), 5 bepleiten in hun oraties het verzamelhs. als uitgangspunt te nemen; zie verder: Obbema (1996), 77-102; Sonnemans (1996); Van Dijk (1999). Al het nieuws over het Handschrift-Van Hulthem bij Brinkman (2000)(a); zie verder: Schenkel (1997); Jansen-Sieben (1999) en Handschrift (ed. 1999): in beide laatste publicaties gedetailleerde overzichten van de inhoud. Stein (1994), 134-5 noemt nog drie andere hss. met opgaven van aantal versregels per afzonderlijke tekst. Losse passe-partout-prologen: Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), fol. 230verso-231recto; Hummelen (1968), 1 e; verg. De Castelein (ed. 1986), 231-2. Over de Oxfordse Boendale-codex: Kinable (2001); de typering ‘huisboek’ bij Mulder-Bakker (2002), welke zij ook voor de Beatrijs-codex laat gelden. Voor vrouwelijke kopiisten en verluchters zie De Hemptinne (2004). Melibeus: Van Leeuwen (2001); Mulder-Bakker (2002). Over reguliere geestelijken en semireligieuze leken als publiek: Mertens (1993), 16-20; verg. de gebruikssfeer van het Wiesbadense hs. bij Wackers (2002). Voor het Handschrift-Jan Phillipsz. zie Brinkman (1997) en (ed. 1995). Id. (1997), 103-4 en de editeurs van Handschrift-Borgloon (ed. 2000), 19-20 beklemtonen het zelf aanleggen van een (literair) handschrift voor privédoeleinden. Voor auteurshandschriften van De Roovere, De Dene en Everaert zie Brinkman (1997), 193. De overlevering van Hildegaersberchs werk bij Meder (1991), 15-34. Over het Gruuthuse-handschrift (sinds 2007 in het bezit van de kb te Den Haag) gaan Brinkman (2002)(b) en (2005). De Haagse codex Van vrouwen ende van minne bij Pleij (1983), 228-9. Het Venlose Cocagne-handschrift: id. (1997)(a), 69-73. Typeringen van het Geraardsbergse hs. bij Reynaert
(1999)(a) en Brinkman (2004)(d); het citaat: (ed. 1994), 54. Over het Comburgse hs., zie Reynaert (1993); Brinkman (1998); Handschrift (ed. 1997).
| |
Nuttig tijdverdrijf
Veel proloogmateriaal uit de handschrift-periode is verzameld en genanalyseerd in Sonnemans (1995); idem voor voorwoorden en andere aanprijzingen in het gedrukte boek tot 1540 bij Vermeulen (1986); verg. Pleij (1997)(b); id. (1996)(d). Over melancholie: Klibansky (1964); Beek (1969), 90-115; verg. Pleij (1990)(a), 79-100. Lymborch (ed. 1952), 3; Limborch (ed. 1951), ii, r. 102-20. Robrecht (ed. 1980), 42. Voor de citaten uit Boendales Der leken spieghel en Jans teestye en Potters Der minnen loep zie Sonnemans (1995), ii, 86, r. 1-5; 82, r. 64-81; 107, r. 77, r. 85-8. Over melancholie in het Gruuthusehandschrift: Reynaert (1999)(b), 41-56; Willaert (2005). De statuten van De Fonteine bij Van Elslander (1968), 61. Voor het Brusselse rederijkersfeest van 1493 zie Van Eeghem (1935), 432. De wakende dichter in de
| |
| |
Reynaert en de Frenesie: Sonnemans (1995), ii, 221, r. 1-2; Boerden (ed. 1957), 96, r. 1-7. Twispraec (1482): ilc nr. 709, fol. [a1]verso; verg. id., [a2]recto-[q6]recto; verg. Pleij (1980/81), 311-3. Voor de volkspreek en de sermo humilis zie: Owst (1966); Jeffrey (1976); Lettinck (1999). Vincent van Beauvais aangehaald bij Wackers (1986), 28. Boendale (ed. 1844/1848), iii, cap. 7, r. 30-6.
| |
De verleidingen van het rijm
Over de veranderende appreciaties van rijm en proza in verband met de drukpers en privélezen zie: Lie (1994); Pleij (2004)(b), met name 207-8; verg. id. (1974), 61-4. Ons Heren passie: Sonnemans (1995), ii, 124-6; verg. Boendale die in Der leken spieghel (ed. 2003, 103-4) toegeeft uit rijmdwang een bepaald woord te gebruiken. Ruusbroecs Van der xii beghinen aangehaald bij Warnar (1997), 106; uit Van den seven sloten, Ruusbroec (ed. 1989), 101, r. 13-4. Boendales verzet tegen de straatdichters: Gerritsen (1992). Voor Jan Praet zie (ed. 1983), 69, r. 9, en verg. p. 27-31; over ‘nieuw’ zie infra hfdst. 17 par. 3. Van Aken lijkt zich in het bijzonder te laten inspireren door de rijmvorm van Maerlants Clausule van der bible. Over ‘bruggenbouwers’ tussen Latijn en volkstaal in het alg. zie Wackers (1996), 9-42; verg. Warnar (2003), 87-8, die graag Ruusbroec zo typeert. Mogelijk volgt Boendale met zijn genoemde monorijm zijn bewonderde leermeester Maerlant na, die ergens 14 versregels op die manier aaneensnoert: Van Oostrom (2006), 533. Voor het Tweede Egidiuslied zie: Liederen (ed. 1966), nr. 100; Gerritsen (2000), 250-6; verg. Reynaert (1999)(b), 107-26. Voor de Brugse chic zie infra p. 43-7.
| |
Literaire legitimaties
Voor negatieve en positieve benaderingen van stad, burger en koopman zie: Pleij (1997)(a), 224-5, 493; id. (2002)(b), 56-61; Weiler (1988), 32; Resoort (1991). Boendale over stadstaat en koopman (ed. 2003), 183-4; Pleij (2002)(b), 64-5; id. (1995)(c), 176; verg. Prevenier (1989). Standenideologie en corpus mysticum: Duby (1985); verg. Boendale (ed. 2003), 30, 125. Boendale over poorter- en ridderzoon (ed. 1844/48), iii, cap. 26. Brugse rijmtekst: Liederen (ed. 1966), 490-1. Over burgermoraal en lekenethiek: Pleij (1991)(a), 8-51; Reynaert (1994); Pleij (1995)(c); id. (2002)(b), 65-8; verg. ook Warnar (2005), 120 en noot 14. Des conincx summe (ed. 1900), 406, aangehaald en besproken bij Brinkman (1997), 267-8. Het ‘algemeen belang’ bij Avonds (1994); verg. Pleij (1991)(a), 28-30; id. (2002)(b), 62, 64; in het alg.: Kempshall (1999). De balkentekst voor raadhuizen en dergelijke: Van Anrooij (2002)(a); verg. Resoort (1993). Het publiek voor Der leken spieghel: Kinable (1997), 42-73. De negatieve ontwikkelingen op aarde bij Boendale (ed. 1844/1848), i, cap. 34 en 40. Over Boendale in het alg. zie Van Anrooij (2002); Kinable (1997). De rol van adel en ambtenaren: Pleij (2002)(b), 64-5; verg. Boendale (ed. 2003), 65. Verg. bijv. typering van Knuvelder (1970), 245, van Boendale: ‘Met kunst heeft dit alles echter niet veel uitstaans [...]’.
| |
Stadse manieren
Macropedius heeft het in 1543 over typisch ‘stadse manieren’: Desmense (1995), 8. Kaetspel (ed. 1915), resp. 110 en 69-70. Voor Jan de Weert zie Brinkman (1991), 105. Des conincx summe (ed. 1900), 406; verg. Brinkman (1997), 267-8; verg. Pleij (1991)(a), 44-6. Over de omvangrijke artes-literatuur in de Lage Landen: Jansen-Sieben (1983), 7-8; Huizenga (2002). Boendale over carrière door kennis: Warnar (2002), 36. De openbare bibliotheken bij: Derolez (1972); Stein (1994), 158; infra p. 51-2. Tegen mobiliteit ofwel de verplichting om binnen de eigen stand te blijven: Pleij (1991)(a), 45-6; Vos (ed. 1952), b r. 5684-752; Potter (ed. 1904), 59, 61; Vaderlandsch Museum (1855), 76-8; verg. Hogenelst (1997), r-92. Over de koopman: Boendale (ed. 2003), 183-4. Noodzaak van scholing: id., 162-3; verg. Warnar (2002), 36. Soberheid in kleding: Boendale, in Snellaert (1869), 211, r. 2194-9; verg. id., 209, r. 2154; nog in de zestiende eeuw dringen stadsbesturen aan op soberheid in uiterlijk vertoon, tot en met verbodsbepalingen toe: Molius (ed. 2003), 357.
| |
Antieke wijsheid van de straat
Over ‘hoofse’ omgangsvormen en het Boec van seden zie: Meder (1988); id. (1994); Van
| |
| |
Oostrom (2006), 134-8, ziet een startpunt in het elfde-eeuwse humanisme onder geestelijken die zich baseren op bijbel en klassieken; verg. Janssens (2000). Voor biechtboeken en zondenspiegels: Reynaert (1994); Bange (1986); Pleij (1983), hfdst. iv; zie ook voor de bronnen: Kienhorst (2001). Over neostoïcisme zie: Pleij (1990)(a), 158-91; id. (1988), 144, 188, 210, 226, 327; Buys (2005). Sterke invloed klassieken op lekenethiek: Sprandel (1982), 223; Reynaert (1994), 9-36; Janssens (2000), 142-4; verg. Pleij (2002)(b), 67-9. Bejczy (2000), 135-6, onderstreept de heidens-antieke oorsprong van de vier kardinale deugden. Seneca als vriend van Paulus: Boendale (ed. 2003), 99. Jans teestye van Boendale aangehaald in Reynaert (2002), 150. Over arbeid in de Middelnederlandse literatuur zie Pleij (2003)(a); verg. id. (1991)(a), 30-6; id. (1997)(a), 404-11. Onafhankelijkheid en zelfhandhaving: Pleij (2002)(b), 67-72; verg. Boendale (ed. 2003), 64; verg. een leus als ‘Elc sie voir hem selven wel’: Geraardsbergse-Handschrift (ed. 1994), 78. Voor het debat over wijsheid en de verwijzingen naar teksten zie Pleij (2002)(b), 67-72; Boeck (ed. 1930), 135-6; verg. Wackers (1986), 146-7. Over geld zie: Pleij (1991)(a), resp. 34-6, 185-9, 105, 124-5; verg. Reynaert (1994), 205; Pleij (1995)(c), 177-8; Cathoen (ed. 1998), 169. De boerde over sluwheid: Hogenelst (1997), r-284; verg. Sonnemans (1995), ii, 64.
| |
Pragmatiek als leidraad
Voor arbeid als straf zie Pleij (2003)(a). Het debat over woeker: id. (1988), 324-5. De Dietsche Lucidarius: Klunder (2005), 396, r. 961-5. Over acedia gaat Pleij (1997)(a), 405-11. Armoede-idealen en vrijgeesterij bij id., 343-9; verg. Boendale (ed. 2003), 132, 163, 190; verg. Reynaert (2002), 146. Over de verdediging van het huwelijk: Boendale (ed. 2003), 46-8; verg. eveneens Reynaert (2002), 146. Voor de waarschuwingen voor al te royale vrijgevigheid zie: Pleij (1991)(a), 40-2; verg. id. (1995)(c), 171-2; id. (2002)(b), 67-72. Boec van seden: Meder (1994), 89-90, 95. Privé: Pleij (1991)(a), 37-9; verg. Meder (1994), 99. Gedragsvoorschriften: Boendale (ed. 2003), 129-31; Reynaert (1992); Brinkman (1991). Over de bewaking van het eigenbelang: Boendale (ed. 2003), resp. 169, 157, 130-1. Voor het publiek van de Dietsche doctrinale: Reynaert (1992). Hoe men dat huysghesinne regieren sal: Pleij (2002)(b), 69-70; verg. Scaecspel (ed. 1912), 105, 138-9; verg. Brinkman (1991), 110-2. Over de organisatie van het huishouden in het alg. zie: Carlier (2001), in het bijzonder de bijdrage van Howell; verg. Hoppenbrouwers (1996). Over zwijgen in het alg.: Hogenelst (1991); de vijf sproken uit het Handschrift-Van Hulthem: id. (1997), resp. r-58, r-94, r-124, r-97, r-77; Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), resp. nrs. 57, 122, 177, 127, 136; verg. Twispraec (1482): ilc nr. 709, fol. [d5]verso-[d6]recto; over Van dat niemen verg. Coigneau (1978/79); over Van onderwindene verg. nog Pleij (1991)(a), 38. Vroege stadsscholen bij Willemsen (2005); over Brusselse schoolstrijd zie Warnar (2003), 30-1; Boendale (ed.
2003), 162, voor werelds onderwijs.
| |
Brusselse verssatiren
De tekst van de Brusselse verssatire bij Cuvelier (1928); verg. Pleij (1988), 155-8; id. (2002)(b), 142-3; over het meten van arbeidstijd: Boendale (ed. 2003), 124; een werkklok in Gent anno 1328: Arnade (1996), 49. Strijd om de broek: Pleij (2001)(a); verg. Bleyerveld (2000). Over de aan Jan Dingelsche toegeschreven sproken zie: Van Eeghem (1958/63), iii, 61-96; verg. Pleij (1991)(a), 24; Hogenelst (1997), resp. r-115, r-57, r-56; Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nrs. 153, 56, 55. Leren uit verzonnen verhalen: Boendale (ed. 2003), 182; Esopet (ed. 1955), r. 17-22. Van eenen verwaenden coninc: Hogenelst (1997), r-350; Comburgse Handschrift (ed. 1997), nr. v. 17, r. 1-4. Over de ‘pia fraus’: Van Mierlo (1948), 85-6.
| |
Een samengeharkte burgermoraal
Over het annexeren en adapteren van een adequate burgermoraal zie: Pleij (1988), hfdst. x; verg. id. (1998)(a), met in het voorwoord verwijzing naar de discussie; id. (2002)(b); zie ook de literatuuropgave bij infra hfdst. 2. Creëren van autoriteit: Boendale (ed. 2003), 9; Van Anrooij (1992); Reynaert (1994), 23; verg. Pleij (1991)(a), 48-9. Over wijken en rurale achtergrond: Pleij
| |
| |
(1988), 175-9; id. (1989); verg. Van Bruaene (2003/2004) in het alg. over het sterke wijk-karakter van de georganiseerde rederijkerij. Voor meiboom en meigebruiken: Oosterman (2001)(a); verg. Pleij (1997)(a), 207. Zomer- en winterrituelen: id. (1988), 45-54; verg. infra p. 156-8. Literaire infectie bij verschriftelijking: id. (1997)(a), 74-95. Het dansliedje bij Komrij (1994), 549.
| |
Troje als model
Over het voorbeeld van Troje: Keesman (1987); id. (1991); id. (2007); Pleij (1988), 152, 164, 170, 172; id. (2000)(b), 146-7. Het hemelse Jeruzalem als model: id. (1997)(a), 219-25. Voor negatieve en positieve associaties met steden: infra p. 75-6 en de verwijzingen daarbij. Voor het model van de Trojaanse structuren en mentaliteiten: Keesman (1987); id. (1991); id. (2007); Pleij (1998)(a), 14-5; id. (1997)(a), 218-33; id. (2003)(a); verg. Historien (1479): ilc nr. 608, fol. [c7]verso-[c8]recto; verg. Historie van Jason (ca. 1480), hs. London, British Library, Add. 10.290, fol. 75verso-76recto: ed. in doctoraalscriptie van J.W. Klein, UvA, 1980, 107-9. Voor de gedrukte Troje-teksten zie Keesman (1987): Historien (1479): ilc nr. 608; Vergaderinge (1485): ilc nr. 1421; Distructie (1497/1500): ilc nr. 1197. Historische toneelspelen in de stad: infra hfdst. 9.
| |
Ridders op de markt
Voor de gedrukte Karel ende Elegast zie Pleij (1998)(a), 16 en de verwijzingen daar; verg. Van Oostrom (2006), 234-41. De ridderwereld als model: Pleij (2002)(b), 74-8; Van den Berg (1998), 253-4; Van Oostrom (2006), 227-32, 83-7, 253. Over de Negen Besten: Van Anrooij (1997)(b), met name 9-11. Het glasvenster met kameel en koning Artur hangt in museum The Cloisters in New York, inventarisnummer 32.24.58: ‘King Arthur on a Camel’, Nederlanden ca. 1500, met gegraveerde tekst: ‘coninck / kersten / artus’. Erasmus' spot met ridders in de stad (ed. 2000), 80. Voor Hercules als ondernemer zie: Kattendijke-Kroniek (ed. 2005), 10-3, gebaseerd op Vergaderinge (1485): ilc nr. 1421, fol. [k2]recto-[k4]recto. Riddernamen voor kinderen bij Avonds (1998). Schoenen met afbeeldingen uit de ridderepiek: Brinkman (1997), 34-5. Het Brusselse boekenkwartier als productiecentrum van ridderteksten: Kwakkel (2002), 173. De wandschildering in een Zutphens burgerhuis is afgebeeld bij Zeiler (1997), 15; verg. een Brugs huis uit de veertiende eeuw met muurschilderingen van ridders en helden: Van den Abeele (2000), 43-4, afb. 7. Voor de Doornikse tafelronde zie: Clément (1845), 77-102; verg. Pleij (1983), 31, en in het alg. Van Oostrom (2006), 226-7. Tafelrondes elders: Avonds (1998), 46-8, 289 noot 42. De Pruisenreizen bij Van Anrooij (1990), 37; een ‘Arturs hof’ in Danzig wordt genoemd in Dat bedroch der vrouwen (ca. 1532)(ed. 1983), fol. [h1]recto vlg. Voor stadstoernooien zie: Van Even (1860), 123-8; Verslagen en Mededelingen van de Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde (1888), 368-78; Van den Neste (1996), 127-8, 214; verg. Pleij (1999)(a), 129-30. Over de Witte Beer in Brugge: Van den Abeele (2000). Voor stedelijke spottoernooien:
Pleij (1983), hfdst. ii; verg. id. (1988). Over het ridderlijke gedrag van schutters: Arnade (1996), 31, 69 vlg., 82; de meelopende vorst is hertog Jan zonder Vrees, in 1404 te Oudenaarde; hertog Arnold van Gelre en graaf Floris van Buren deden in Den Bosch ook net alsof ze gewone schutters waren: Molius (ed. 2003), 175. Een algemene typering van stadsleven bij Le Goff (2001), 21. Voor ‘tolerantie’ zie Boendale (ed. 2003), 90.
| |
| |
| |
3
Ommegangen en blijde inkomsten
Instanttheater en eenmanstoneel
Over het toneel in het alg. in deze periode zie de bijdragen in: Schenkeveld-van der Dussen (1993); Erenstein (1996); Van Dijk (2001); Ramakers (2003); verg. Nijsten (1997). Over de bronnen: Hummelen (1968) en Van Dijk (1984) hebben alles in kaart gebracht; verg. Coigneau (2000); Gumbert (2001). Over instanttoneel: Pleij (1977)(a), 38. Voor de gegevens uit rekeningen zie bijvoorbeeld Van Puyvelde (1922); Van der Poel (2001). De Geraardsbergse opvoering in 1423: id., 116; verg. De Vlaminck (1863), 11. De Leuvense opvoering van 1421: Van Even (1860), 7-12; verg. Van der Poel (2001), 116. Over de stedelijke organisatie in het alg.: Van Bruaene (2003/2004). Het spel in Deinze anno 1444: Van der Poel (2001), 116. Voor toernooigezelschappen zie infra p. 105-10 en de verwijzingen daarbij. Voor de opvoeringen in Aken 1412, Zwolle 1549 en 1550, Deinze 1483, Brussel 1493, Breda, Peteghem, Loo, Lier, Hulst en Venlo: De Vlaminck (1863), 11-3; Van der Poel (2001), 116-9; Van Assenede (ed. 1976), 13 noot 4; Brand (1972), 100; Te Winkel (1922), 393; De Vlaminck (1900), 100; Nijsten (1992), 155. De Gentse inventaris van 1532 bij Van der Poel (2001), 122-5. Het Spel van Trazegnies: id., 125-32; Mantingh (2000)(b). Theophilus en Beatrijs als toneelspel resp. bij De Vlaminck (1863), 12; Van der Poel (2001), 122-3, nr. 18. De Frenesie: Hogenelst (1997), r-327; Boerden (ed. 1957), 96-9; verg. infra p. 731-6. De passe-partoutproloog: Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), fol. 230verso-231recto. De Gentse proloog: Hummelen (1968), 1 e. De proloogmodellen bij De Castelein (ed. 1986), 231-2. Voor de Dove Bitster: Hummelen (1968), 1 og 9; (ed. 2000); verg. Pleij (2001)(a), 265-8. Voor proloogspelen zie infra p. 713-5. Bij driekwart van de vermeldingen gaat het om geestelijk toneel: Van Puyvelde (1922). Over de
kerkelijke heruitvinding van het toneel: Erenstein (1996); een ander standpunt bij Hunningher (1955); verg. De Loos (2001); Pleij (1977)(a), 35-6.
| |
Ommegangsspektakel
Zie in het alg. Ramakers (1996)(a); verg. Nijsten (1991). Voor de toenemende bemoeienis van rederijkers zie ook: Roobaert (2001)(b); Van Gassen (1949)(b), 137; Van Uytven (1998), 61; Jensma (1983), 153. Het Rad van Avontuur in Venlo: Nijsten (1991), 231. Over de Hooiwagen en de Wagen met Rapen: Pleij (1983), 195. Het duivelse spektakel in Leuven anno 1466: id. (1991)(d), 174; verg. Roobaert (2001)(b), 435-6. De dolle stier in Brussel: Calvete (ed. 1873/84), i, 198. Vaelbeijert in Venlo: Nijsten (1991), 231. Duivels in Delft 1409: Oosterbaan (1973), 246; verg. Van Gassen (1949)(b), 100. En in Lier: Vermeiren (1911), 234. Over de ridiculisering en bezwering van angsten: Pleij (1992)(a), 28-31; verg. id. (1994). Zotten in Lier en Antwerpen: id. (2003)(b), 25. Over de ommegangen als representatie en inkomstenbron: id. (1988), 171; Brinkman (1997), 77; verg. Van Gassen (1949)(b), 97; Degroote (1962), 154. Over de functie in het alg.: Ramakers (1996)(a), 197-207; Smit (1995), 289-93. Onlusten in Sint-Lievens-Houthem: Arnade (1996), 54, 192. De versobering te Leiden 1481 bij Brinkman (1997), 74.
| |
Wagenspelen
In het alg.: Ramakers (1996)(a), 370-80 en passim; Erné (1931). Onlusten te Leiden anno 1378: Brinkman (1997), 71. Delftse spel van Yesse: id., 259-60. Haagse processiespel: id., 76. Gorcumse spel: id. (1993). Voor Brussel zie Stein (1991)(a) en (b). Leidse spel: Brinkman (1997), 75-7. Over het Dendermondse declamatorium van 1560 zie Penneman (1975), 114. De Oudenaardse wijken in 1412: Lauwe (1962/63), 112-3; verg. voor Mechelen: Autenboer (1962), 73-5; voor Kortrijk: De Potter (1870), 38. Mirakelspelen in Aalst: D'Hondt (1908), 15; Van Puyvelde (1922), 932. Venlo 1490 en vanaf 1459: Nijsten (1991), resp. 232, 227. Ninove vanaf 1483: Van Gassen (1949)(b), 101. Suzannaspel in Venlo: Nijsten (1991), 227. Meester Christoffel in Breda:
| |
| |
Hermans (1845/67), ii, 255. Over Jan Amoers en Leuven zie Van Even (1897); verg. Van Uytven (1998), 90. Over De Roovere en Smeken als ontwerpers van ommegangstoneel zie Waterschoot (1996)(a), 137 en Pleij (1993)(b). Het Middelburgse spel van de barbiers: Hummelen (1968), 2 08; Ramakers (1996)(a), 372-3. De Haarlemse kleermakers: Hummelen (1968), 2 16; Ramakers (1996)(a), 373-5. Over Smekens Spieghel der behoudenessen: Pleij (1988), 205-7; Ramakers (1996)(a), 402-12. Van der siecten der broosscer naturen: Pleij (1990)(a), 192-219; Ramakers (1996)(a), 396-403. Het Wagenspel van Masscheroen: id., 417-20; infra p. 461-4; verg. Van Oostrom (1996)(b). De opvoering in 1475: De Vlaminck (1863), 11-3.
| |
De Bliscappen van Maria
Beide spelen zijn uitgegeven in Bliscap (ed. 1973); een moderne vertaling, tezamen met overzicht van de bronnen en secundaire literatuur in Maria (ed. 1995). Zie in het alg. verder: Pleij (1988), 170-4; Stein (1991)(a); Ramakers (1996)(a), 414-7; id. (1996)(c); Coigneau (2003)(a), 213-7. Voor actuele referenties aan vrouwenangst: Bliscap (ed. 1973), r. 219-25, 249-53; verg. Pleij (1988), 263-5; verg. id., hfdst. viii; id. (1981); id. (1977)(b); zie ook Blockmans (1999); ‘Keren’ als premature vloek ook in de mond van een priester: Bliscap (ed. 1973), r. 1603. Over rolverdelingen in kerngezin en huishouden zie Pleij (1986)(a); verg. id. (1981); id. (2002)(b), 69-70; in het alg.: Carlier (2001). Toegevoegde scène buurlieden over Joachim: Bliscap (ed. 1973), r. 1546-71; verg. Pleij (1988), 173. Afscheid van de kleine Maria: Bliscap (ed. 1973), r. 1669-70, 1689, 1701-8. Het afscheidsrondeel: id., vii, r. 1680-7. Het Limburgse Jozefspel uitgegeven en geanalyseerd door Ampe (1978); verg. Pleij (1981), 72-3, 75-7, 79-80; id. (2005)(b); Brandenbarg (1990), 180-90.
| |
Ander geestelijk toneel
Zie in het alg. de literatuuropgave bij hfdst. 3 par. 1. De Ieperse opvoering van 1307: Van Gassen (1949)(a), 42; verg. Van Oostrom (2006), 346, 458. Het Delftse paasspel: Oosterbaan (1967). Het fragment van het mysteriespel met Sara uitgegeven in Gimberg (1903). Over uitgeschreven rollen zie Gumbert (2001), 81-2. Het Limburgse Antichristspel bij Gessler (1927); voor de duivelskomedie zie verder Schuldes (1974). Het spel van Nyeuwervaert in Sacramente (ed. 1955); verg. Pleij (1996)(a). De Haarlemse hellespelen bij Erné (1934). De plaats in het spel over Jozef in Van der Voort (ed. 1973/74), r. 1060.
| |
Blijde inkomsten
In het alg.: Soly (1984); Arnade (1996); over het aantal: id., 127; verg. Small (2005); vooral over de gebruikte (speel)teksten: Mareel (2005); id. (2006). Voor economische voordelen zie: Pleij (1991)(d), 172; id. (1999)(a), 124. De Brusselse beenhouwers in 1496: Molinet (ed. 1935/37), ii, 418. Mechelen 1494: Spalatin (1851), 226-33; verg. voor Leuven: Lousse (1958); verg. ook voor Brugge 1440: Ramakers (2005). Jan de Cuelnere in Gent 1458: Arnade (1996), 141; verg. Ramakers (1996)(d). Voor de Gentse festiviteiten in 1500 zie: Pleij (1993)(b); id. (1999)(a), 123-4. De zware accenten op vuurspektakel: id., 123; verg. Calvete (ed. 1873/74), iii, 12. De leeuwen in Gent 1458: Kronyk (ed. 1839/40), ii, 219; Pleij (1990)(a), 24; id. (1988), 252-3. Over het huwelijk van Karel de Stoute te Brugge in 1468: Franke (1996); Lievens (1982); Everaert (ed. 2005), 11-3; De Roovere (ed. 1866): het hs. bevindt zich inmiddels in Leuven ub; vertaling van verslag in de Excellente Cronike van 1531 in De Haan (1996), 45-52. Parodie op Paris' oordeel in Rijssel: Lefebvre (1907), i, 54. Voor de Brusselse inkomst in 1496 zie: Blockmans (1994); Pleij (2000)(b), 145-6. De toneelcompetities in Gent 1458: Arnade (1996), 138-41; Kronyk (ed. 1839/40), ii, 212-32. Mechelen 1467: Autenboer (1962), 60. Over Van Menych Sympel: Hummelen (1968), 1 c 2; Mareel (2006), 14-9; Stein (1998); Pleij (2000)(b), 145; id. (1988), 189, 289-90, 292-3. Voor Caillieus presentspel uit 1480 zie id., 189, 347-8; verg. Smekens Spel op hertoge karle ons keyser nu es: ed. in Van Bruggen (2005).
| |
| |
| |
4
Speeltoneel en poppentheater
Wereldlijk toneel
Over professionele acteursgroepen zie: Brinkman (2000)(b); Reynaert (1996); Hummelen (1996). De abele spelen en kluchten: Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nrs. 169, 170, 205.1-2, 206.1-2, 209, [210], 211.1-2. Voor totstandkoming en milieu van dit hs. zie Brinkman (2000)(a). Het voorstellingskarakter van de teksten: Van Dijk (1985). De passe-partoutproloog in Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nr. 207. Over Van minnen zie Reynaert (1997). Over de banieren bij het beroepstoneel: Brinkman (2000)(b); Oosterman (2001)(b), 85; ze komen ook voor in Colijn van Rijsseles Spiegel der minnen: infra p. 408-13. Esbattementen op de Gentse zolder: Vandecasteele (1966), 16. De gegevens over Breda: Hermans (1845/67), ii, 195, 198-9.
| |
De abele spelen als vakwerk
Over het alg.: Van Dijk (1993); Reynaert (1996). Voor spectaculair acteren zie infra p. 448-56. De citaten uit Gloriant resp. r. 604 en 928-9. Over de thema's van de wereldlijke liefde, sociale mobiliteit en omgangsvormen zie in het alg. Van Gijsen (1999); verg. Pleij (1988), 132; zie ook Meder (1996)(b). Literaire oplossingen voor conflicten met de islam: verg. id. (1980/81), 330-2.
| |
Marchanderen met de liefde
Over de Lanseloet van Denemerken in het alg.: Lie (1991); Beckers (1993); Reynaert (1996); verg. Van Gijsen (1999), 239-54. Een everzwijn van goud als vergelijking en jagen om de geliefde te vangen zijn courante beelden in de stad: Liedboek (ed. 2004), nr. 36, strofe v en nr. 110, strofe i; Van Doesborch (ed. 1940), nr. xxix; De Bruin (2001), t-2887; Gruuthuse-lied: Reynaert (1999)(b), 155, 192, 196, 199; verg. Kaetspel (ed. 1915), 46. De sterke hang in de stad naar pragmatiek en de afkeer van nutteloze investeringen c.q. zinloze ondernemingen vindt ook een uitdrukking in de talrijke spreekwoorden die daaraan gewijd zijn, zoals de 27 van dit type in Symon Andriessoon (ed. 2003): ‘Eenen blooten hont villen’. Over stadse ambities vanuit het perspectief van de koopman: Pleij (2002)(b), 74-8.
| |
Seizoenspelen
Over winter-zomerspelen en meivermaak: Oosterman (2001)(a); Van Dijk (1985); Pleij (1988), 45-54. De Hollandse klerken van 1404, de opvoeringen in Arnhem 1404, Zwolle 1517, Den Bosch 1525 en 1539: Brinkman (2001), 178; Pleij (1988), 47-8; Leloux (1975), 348-9. Het Gentse seizoenspel: Brinkman (2001); verg. Pleij (1988), 48-9.
| |
Kluchten als toegift
Kluchten als omgekeerde wereld met exempla contraria: Pleij (1997)(a), 373-403; Vandenbroeck (1987); Hazelzet (2004). Leren van zotheid blijkens passe-partoutproloog: Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nr. 207, r. 49-52. Karikaturale boeren: Pleij (1988), 121-45; id. (1997)(a), 115-9, 318-9, 325-6, 456-7; id. (2001)(a), 273-7; verg. Raupp (1986); Freedman (1999). Over kerngezin: Boendale (ed. 2003), 124; verg. Hoppenbrouwers (1996); Carlier (1997), 90; zie verder in het alg. infra hfdst. 2 par. 5-10. Over thema's als ongelijke liefde, pantoffelheld en zinsbegoocheling zie: Renger (1985); Pleij (1981), 77-8; id. (1997)(a), 266-9; id. (2001); verg. Bleyerveld (2000); zie ook Claassens (2001); ongelijke leeftijd in huwelijken kwam veel voor: Howell in Carlier (2001), 194-5. Over de exempelachtergrond van de Buskenblaser en het thema van de arbeidsdeling daarin: Pleij (1976/77), 346-7; id. (2003)(a). Brusselse rechtspraak over toverij en heksen: id. (1988), 285-6. Truwanten en vrijgeesterij: id. (1997)(a), 344, 348-56, 364-5. Over privé zie id. (1991)(a), 37-9; verg. Carlier (1997).
| |
Acteurs en actrices
Over stedelijke acteurs in het alg. zie Ramakers (1996)(a), 94-5; ver. Van Puyvelde (1922),
| |
| |
916-8. Over Bergen 1501: Ramakers (1996)(e). Maskers voor onsympathieke rollen: Van Gassen (1949)(b), 100. Over Strasengijs en de Gentse inventaris: Mantingh (2000)(b); Van der Poel (2001), 122-3, 125-32. Voor beroepsacteurs en -entertainers: Brinkman (2000)(b), 102-6; Hogenelst (1997); Meder (1996); Pleij (1997)(a), 96-100; verg. id. (1977)(a), 37. De bewaarde rolverdeling van een opvoering van de Eerste Bliscap (ed. 1973), 22-4. De als monnik verklede entertainers: Pleij (1977)(a), 38. De verspreide gegevens over kamerspel en kamerspelers bij Brinkman (2000)(b) en Hummelen (1996); zie ook Oosterman (2001)(b), 85. Het Waalse beroepstoneel in Brugge: Parmentier (1926); verg. Pleij (1977)(a), 38. Over actrices zie: Brinkman (2000)(b), 103-4; verg. Tydeman (1978), 199-200; Van Bruaene (2005), 23-4; Van Boeckel (1928), 6; Van Even (1860), 427. Het proces in 1475 rond de professionele speelgroep: Brinkman (2000)(b). Vrouwenrollen in de Eerste Bliscap (ed. 1973), 22-4. De allegorie van de Witte Vrouw in Gent bij Arnade (1996), 50. Prikkelend naakt van Eva en klassieke godinnen: Pleij (1997)(a), 13-8; verg. id. (1988), 99-110; id. (2003)(b), 36-7. Bedelmonniken als acteur: Vangassen (1960), 21; Pleij (1988), 47-8; verg. Koopmans (1987), 38, 44; Erasmus (ed. 2000), 109-13. Bedelmonniken in ommegangen: Ramakers (1996)(a), 75-6. Een mysteriespel van Augustijnen in Leuven bij Van Uytven (1998), 61. Toneelspelende nonnen: Scheepsma (1997), 224; Brinkman (1997), 80-1. Voor travestie zie: Pleij (2001)(a), 269-71; verg. Van heer Frederick van Jenuen (1531): infra p. 582-6. Verg. voor toneel in het klooster ook Coigneau (1984), 50.
| |
Van poppenkast tot marionettentheater
Voor dummies en automaten zie infra p. 446-8. Over poppenspel in het alg. Meilink (1980). De genoemde vermeldingen en afbeeldingen van poppentheater: Willemsen (1998), 85-91, 95-6, 114, 118-20; Meilink (1980), 10-23; zie ook Van Dijk (1993). Voor Jacke, Beverley, Verloren Zoon en Mariken zie Hummelen (1968), 7.19, 7.18, 7.01, 4.03. De inventaris van 1532 bij Van der Poel (2001), 122-3. Het verbod te Dordrecht: Kist (1838), 506. Het proces te Eppegem bij Meilink (1980), 21-3. Over kamerspel en kamerspelers: Brinkman (2000)(b); Hummelen (1996). Poppen op toneel: infra p. 446-8.
| |
| |
| |
5
De eeuwigheid op orde
Het boek der natuur
Contouren worden getrokken in Pleij (1990)(a), 17-78; verg. id. (1980/81). Over de honger naar lering en instructie zie Mertens (1993), 8-35; verg. Warnar (1993), 36-7, 49. Citaten uit Scaecspel (ed. 1912), 1; Bartholomeus (1485): ilc nr. 349, fol. [a2]recto-verso, [ee6]recto; verg. Parabelen (ed. 1930), 1; Palleys (1520): nk nr. 1667, fol. [a2[recto. Voor het thema van de pelgrimstocht zie Pleij (1990)(a), 198-9; verg. Hildegaersberchs gedicht Van der bedevaert (ed. 1870), 239-40. Citaat uit Spieghel der leken naar Warnar (1993), 49. Summe (ed. 1900), resp. 288, 316, 321, 324 en 556; verg. Pleij (1997), 364-5; verg. Van Oostrom (1996)(a). Sidrac (ed. 1936), 118, 178-9.
| |
Van standenleer tot standensatire
Een eerste vb. van aanpassingen van het standenmodel aan de stedelijke werkelijkheid geeft Boendales bewerking van de Franse Sidrac: De Coene (2006), 492-3. Een indruk van standenleren bij Pleij (1983), 163-9. Over de standenideologie zie Duby (1985). Scaecspel (ed. 1912), 128. Een sproke in het Comburgse handschrift (ed. 1997), ii, v. 19, 1219-21; Hildegaersberchs Van mer (ed. 1870), nr. 19; De Roovere (ed. 1955), 335-8; verg. Pleij (1983), 180.
| |
Voorbeeldige levens
Over typologie en leren uit het verleden zie: Dekeyzer (2003/04); verg. Pleij (1980/81). Voor de Apocalyps: id. (1997)(a), hfdst. vi. Troje als model: infra p. 102-5. Over heiligenlevens en de Legenda Aurea in het alg.: Mulder-Bakker (1997); Zuidweg (1948); de talrijke gedrukte edities: ilc nrs. 1307-1317. De H. Laurentius: Pleij (1997)(a), 151, 317. Maria Magdalena: id. (1990)(a), 42-4. Voor het geconstrueerde in de levens van de noodhelpers zie de bijdragen in Mulder-Bakker (1997); verg. Van Mierlo (1948), 85. Over de H. Erasmus, Apollonia en Nicolaas zie Goosen (1992), 134-6, 43-4, 261-3. Voor de berekenende optelvroomheid verg. Warnar (1993), 37. Sint Anna: ilc nr. 251, fol. [m4]recto; verg. Brandenbarg (1990).
| |
Lidwina van Schiedam
Bronnen en tekst in Leven Liedewij (ed. 1989). Over auteurschap en samenhang der bronnen: Goudriaan (2003). Voor extreem vasten in het alg. zie Walker Bynum (1987).
| |
De zusters van Diepenveen
Over Brinckerinck en zijn klooster zie Scheepsma (1997), 18-20. De zusterboeken: id. in het alg. en beknopt in id. (1996)(a); zie ook Bollmann (2004); verg. Heene (2006), 120-5; Doechden (ed. 1904). Vaderboec (1480): ilc nr. 1194; verg. Bertrand (1997). Over het geconstrueerde in de biografieën zie: Jongen (1993) en in het alg. Scheepsma (1997). Over Katharina van Naaldwijk, Jutte van Ahaus, Liesbeth Gisbers: id., 132, 150; Jongen (1993), 305; verg. Scheepsma (1993), 82-4, 120-2. Schuldkapittel en competities: id., 31-2; Van Kempen (ed. 2000), 35; verg. Scheepsma (1997), 55, 70; Jongen (1993), 306-7. Over de prior te Mariënborn: Scheepsma (1993), 120. De stervende zuster Alijt Cromhaer: Jongen (1993), 308-9. Pisans Stede der vrauwen: hs. London bl, Add. 20698; verg. Lievens (1959). Boccaccio's vrouwenboek: nk nr. 2521. Over catalogi van deugdzame en kwaadaardige vrouwen zie Bleyerveld (2000); verg. Keesman (1982/83); Raue (1996).
| |
Vrouwelijke vergezichten
Over visioenenliteratuur zie Stuip (1986). Het vagevuur in Le Goff (1981). Middelnederlandse visioenenteksten in Europees verband bij Palmer (1982). Voor het pragmatisch hanteren van visioenen en het uiten van kritiek: Van Run (1986), 123, 142. Lidwina in het paradijs in Leven (ed. 1989), 90-1. Brugman (ed. 1948), 132-3, over het hemelse paradijs. De vraatzucht in het Boeck
| |
| |
van der voirsienicheit (ed. 1930), 168. De heilige die in de hel mag kijken: De Vooys (1953), 23, 72-3. Over schrijvende vrouwen in de mystiek verg. Van Oostrom (2006), 401-61. Hadewijch en Bloemaerdinne bij Pleij (1997)(a), 363-4; zie ook Warnar (2003), 69-80. Jacomijne Costers en haar Visioen ende exempel: Scheepsma (1996)(b); id. (2003). Het hemelproces, Belial en Masscheroen: Pleij (1990)(a), 195-8; verg. Van Oostrom (1996)(b).
| |
Leerzame verhalen
Over exempelen in het alg. zie De Vooys (1926); verg. Owst (1966). Onderbreken van de preek met Artur en zijn tafelronde: Gurjewitsch (1987), 26. Dionysius van Holland in 1474: Verjans (1936), 41. Voor de exempelachtergrond van de Buskenblaser en Jan Splinters testament zie resp.: Pleij (1975), 97-8; Byen Boeck (ed. 1990), nr. 65; nk 1998; Dichten (ed. 1899), 199-208. Die gesten van Romen: ilc nrs. 1931-1938; verg. Deschamps (1963). Voor parallellen van lichaam en samenleving: infra p. 49 en 83-4. Het exempel over de dieren op de boerderij bij Smith (1892), 31-2. Exempla over simpele godsdienstoefening: Bange (2000), 89, 95-6. Over Sybilla: De Vooys (1953), 52-3. De monnik met zijn neus in de resten van een mooie vrouw in Byen Boeck (ed. 1990), nr. 145. Exempelen over voorbeeldige zelfverminkingen: De Vooys (1953), 60; Byen Boeck (ed. 1990), nrs. 144, 147, 255; verg. Pleij (1990)(c), 271.
| |
De duivel in bedrijf
In het alg. over de duivel: Rooijakkers (1994). Afzichtelijk voorkomen aangehaald bij Van der Vet (1902), 218. Over binnendringen van het lichaam verg. Pleij (1997)(a), 267-8. De maagd Machteld: De Vooys (1953), 58-9. Goede duivels: Pleij (1994), 100-1 plus verwijzingen. Gezin als bedding naar vb. van Jozef en Maria: id. (1981). Verontwaardigde Christus over begrafenis in gewijde grond: De Vooys (1953), 44. Voor de jaloerse, agressieve Maria zie id. (1926), 84-5, 89, 92; verg. voor agressieve Christus en heiligen Gurevich (1999), 75.
| |
Verantwoord genieten
Over de Artes moriendi in de volkstaal: ilc nrs. 281-285; verg. Pleij (1990)(a), 38-41. De schaapherderkalender en de ideale leeftijd: id., 25; id. (1991)(e). Ene figure: Handschrift-Van Hulthem (ed, 1999), nr. 204; verg. Pleij (1990)(a), 41. Van drie doden konyngen: Hogenelst (1997), r-12. Over genieten verg. Pleij (1990)(a), 17-78. Niemand wil dood: Scaecspel (ed. 1912), 4. Over de dood als vijand en de ontzetting over Maria van Bourgondië: Pleij (1990)(a), 41-51, 21-2. Dat ander lant: id., 50-1.
| |
| |
| |
6
Geallegoriseerde lering en mystieke uitvluchten
Morele instructie bij wijze van raadsel
Over oplossen van raadsels bij receptie van literatuur en houvasten voor het geheugen: Pleij (2002)(c), 40-4; Biesheuvel (2005), 15; Camille (1991), 259-91; verg. Van Anrooij (1990), 185. De virtuele bedevaart bij Koldeweij (2000). De Pelgherym naar Deguileville: Deschamps (1972), nrs. 78-79; ilc nrs. 1136-1137; nk nr. 693; Biesheuvel (2005); verg. Pleij (2002)(c), 43-4; id. (1990)(a), 44-6; Demuynck (1996); Tuve (1977), Ch. iii; zie ook enkele bijdragen in De Wilde (2004). Penitentie en Avaritia resp. Boeck van den pelgherym (1486), fol. [b7]verso; hs. Berlin sb, ms. germ. fol. 624, fol. 43verso vlg.; verg. Pleij (2002)(c), 43; ilc nr. 1136, ex: Washington Libr. of Congress, Rosenwald-Coll., incun. 1486 g 9 (copy 1) is het ex. met de contemporaine aant.; het Haagse hs. 76 e 5 identificeert eveneens de miniaturen met een bijschrift: het zou wel eens een ‘onderwijzersexemplaar’ kunnen zijn - de voorlezer weet alles, de luisteraars moeten raden. Over het Ridderboec zie Warnar (1995) en (ed. 1991). Voor het lichaam als drekzak zie id., 25-6; verg. Boek van de wraak Gods (ed. 1994), 107-8; verg. Pleij (1990)(a), 36. De beide bewerkingen van La Marches Chevalier: Pertcheval (ed. 1948); nk 3358: compleet ex. Wien önb, 66 e 41.
| |
Geallegoriseerde maatschappijleer
Die gesten van Romen: ilc nrs. 1101-1103; nk nr. 996; verg. De Bree (1993), 74-5. Over de zaakallegorie zie Pleij (1990)(c), 269-70; verg. id. (2002)(c), 40-3. Voor de Triumphe: Raue (1996). Over het Scaecspel zie (ed. 1912); Deschamps (1972), nr. 89; ilc nrs. 552-554; Van Herwaarden (1994); De Bree (1993), 72-3; Pleij (2002)(c), 44-5. Over het beroep op de antieken bij de lekenethiek: Van Herwaarden (1994), 304; verg. infra p. 85-9. Stedelijke ambities in het alg.: infra hfdst. 2 par. 5-12. Over meer geven dan men zich kan veroorloven: Scaecspel (ed. 1912), 32, 139-46; verg. Van Herwaarden (1994), 310. Een excerpt van het Scaecspel bij Dirc van Delf (ed. 1937/39), iiib, 567-92; ook in druk: ilc nr. 555. Bronnen van het Kaetspel: (ed. 1915), xcviii-cv; Deschamps (1972), nr. 89; verg. ilc nrs. 371-372; nk nr. 0713. Over het Scaecspel als inspiratiebron: Kaetspel (ed. 1915), 10. Naakt kaatsen: id., 17. Over de ‘democratie’ in het Leenhof der ghilden: Van den Berghe (ed. 1950); verg. Pleij (1997)(a), 329, 453. Exempel over de strenge wetten: Kaetspel (ed. 1915), 69-71. Soberheid en afkeer van de wereld bij moderne devoten: Goudriaan (2003), 4; zie ook infra hfdst. 6 par. 4. Over de Triumphe gaat Raue (1996). Drie blinde danssen: Michault (ed. 1955).
| |
Gedemocratiseerde mystiek
Mystiek en Moderne Devotie: De Baere (1997); verg. Warnar (2003), 298. Derivaten van te moeilijk bevonden werk van Ruusbroec in zijn geheel: Scheepsma (1997), 28-30; Warnar (2003), 295, 282, 298; Mertens (1993), 18; Caron (1982). Over geestelijke dronkenschap zie: Verdeyen (1996), 118-20; Pleij (1997)(a), 378-9; verg. id., 227-8; Van Oostrom (2006), 388; Een sproke up den wijn: Comburgse handschrift (ed. 1997), ii, 1225-6; andere teksten: Bruning (1963), nr. 18; Meertens (1931), 31; Komrij (1994), 164-5. Brugman over de eucharistie: verg. Pleij (1997)(a), 148-50 en de verwijzingen daar. Ruusbroecs horror met bloed: id. (2002)(a), 45. Ruusbroec als brug naar leken: De Vreese (1895), 18-20; verg. Warnar (2003) in het alg.; Van Herne: Brussel kb, hs. 3416-24, fol. 2recto. Voor Ruusbroecs strijd tegen Brabantse ketterijen verg. Pleij (1997)(a), 366. Thoofkijn van devotien: ilc nrs. 217-218; verg. Die rose: Van der Poel (1989). Van den dochtere van Syon: ilc nr. 733; Dochtere (ed. 1941). Van der siecten: Pleij (1990)(a), 192-219; Ramakers (1996)(a), 396-403.
| |
Moderne devoten
In het alg.: Van Dijk (1996); Mertens (1994); Van Kempen (ed. 2000), inleiding; zie ook
| |
| |
Goudriaan (2003). Over tekstenhonger, ‘lezen met de pen’, herkauwen en rapiaria: Scheepsma (1997), 24-5, 82-3; Van Kempen (ed. 2000), 16, 42; Mertens (1994), 229; Pleij (1990)(a), 110; Caron (1982). De bescheiden Florens Radewijns bij Van Kempen (ed. 2000), 129. Het rapiarium van Katharina van Naaldwijk: Scheepsma (1998), 226-8. De Navolghinghe van Christus: De Bruin (1954); verg. Mertens (1993), 19. Anti-intellectualisme, docta ignorantia, afkeer van de wereld: Le Goff (1989), 198-201; De Bruin (1954), 59, 60, 62, 63; zie ook Caron (1982) en verg. Gregorius (ed. 2001), 239. Simpele woorden, citaat uit de Navolghinghe: De Bruin (1954), 63, cap. 5; Summe (ed. 1900), 287-8. De pia fraus: Van Mierlo (1948), 85. De heilige Alena in druk: nk nr. 3372, fol. [a2]verso; verg. Pleij (1982), 43. Over Belial zie Pleij (1980/81), 316. Pomerius' verkleining van Ruusbroec: Janssens (2003), 37-8. Afkeer van de wereld onder de moderne devoten: De Bruin (1954), 62; verg. Goudriaan (2003). De stichting van het huis te Diepenveen in Scheepsma (1993), 16.
| |
Aanzien doet gedenken
Kopiistenwerk om te verdienen onder de moderne devoten: Meinsma (1903), 139-40, 147; Lourdaux (1974); Van Kempen (ed. 2000), 16; Frensweger handschrift (ed. 1958), 37, 39-40; Doechden (ed. 1904), 107-8, 168, 261, 302; De Voecht (ed. 1908), 252-5. Aanzien doet gedenken: Caron (1984); in het alg. Veelenturf (2000); verg. Duggan (1989). Emotionerend realisme: Mak (1948), 135-55 (citaat: 142); verg. Pleij (2004)(c), 77-8. Getijdenboek van kort na 1515: Kiel ub, hs. kb. 70, fol. 2recto-verso. Ons Heren passie, in: Sint-Geertruihandschrift (ed. 1996), 62, r. 524-6. De vij. ghetiden: Pleij (1991/92), 171-2. Berch van calvarien (ca. 1520), fol. [c1]verso; nk nr. 2394.
| |
Zusterliteratuur
Over verdachtmakingen van vrouwelijke auteurs zie Van der Poel (1997), 212-3. Sterke vrouwenangst bij Brinckerinck en Zegers: Scheepsma (1997), 212; verg. Naber (1927), 27. Alijt Bake: Scheepsma (1997), 175-201 (citaat: 183-4); zie ook Dresen (1990), deel i. De verwijzing naar Ruusbroecs uitval tegen de ketterij: Pleij (1997)(a), 357, 364-6.
| |
Zingen om te troosten
‘Troost’ op titelpagina's van gedrukt werk, resp.: ilc 1932, 2109, 1355-1356; nk 2148; ilc nrs. 420, 1304; verg. Cornelissen (1926), 166-8; Pleij (1990)(a), 158-9; Mertens (1997). Boëthius en gelatenheid: Willeumier-Schalij (1990), 227-8; verg. Buys (2005); over Boëthius in het Mnl.: Goris (1997). Hendrik Mande: Mertens (1993), 21; Scheepsma (1997), 28-9. Voor het geestelijk lied in het alg. zie De Bruin (2001). De speciale betrokkenheid van vrouwen: Joldersma (2000); id. (2001); Van der Poel (1997), 217. De klacht over al dat zingen in het onderwijs bij Fortgens (1956), 75. Het zingen van Geertruid van Oosten: Brinkman (1997), 260. Dirk van Herxen: Joldersma (2001); Hascher-Burger (2001). Over inwendig zingen: Van Buuren (1992); verg. Mulder (2001), 165-6. Vb. van inkeerlied: Van Duyse (1903/07), iii, 2387-9.
| |
Suster Bertken
Over leven en werken gaan Van Aelst (1998); id. (1995); Van Buuren (2000); id. (2005).
| |
Leven om te sterven?
Over het pact tussen neostoïcisme en verstervingsdrift verg. Pleij (1990)(a), 37.
| |
| |
| |
7
Literatuur van de straat
Stemmen op schrift
Over de effecten van verschriftelijking, geheugen en akoestische voltooiing zie: Pleij (1991/92); id. (2004)(a); De Wilde (2004). Voor het leveren van een afschrift door sprooksprekers: Peters (1983), 187. Over lezen en mediteren in het alg.: Pleij (2004)(b). Orale kenmerken en het ontbreken daarvan: id. (1997)(a), 74-95; id. (2004)(b), 207-8. Over artes poeticae en artes predicandi: Murphy (1981). Reynaert-ii: Vos (ed. 1952), b-675. Voor het prestige van een genoteerde tekst en ‘verba volant...’: infra [xviii/37-8]. Ruusbroec aangehaald bij Warnar (2003), 54. Woedende auteurs over kopiisten: Pleij (1986)(b), 214-5; id. (2004)(a), 5. Reynaert-ii: Vos (ed. 1952), b-7790-1.
| |
Uitvliegende woorden
Over auraliteit zie Coleman (1996). Voor rederijkers en actio zie Ramakers (2004)(b); verg. Pleij (2003)(b), 26-31. Discussies over een tekst in diverse kringen: Willaert (1992), 112, 116, 117, 351 noot 26; Lassche (1994); Pleij (2004)(b), 209-10. Literatuur als raadsel: Van Anrooij (1990), 185; infra p. 218-21. Het Gruuthuse-lied: Liederen (ed. 1966), 415-7; verg. Komrij (1994), 224-6. Voor het potentieel aan performers: Pleij (1997)(a), 96-100; Peters (1983), 172-206; Hogenelst (1993); Meder (1996)(a).
| |
Schimpliederen
Zie over het alg. Van Gent (1996). Verbodsbepalingen in Brussel: Brussel, Stadsarchief, ms. xi, fol. 55 recto-verso: vriendelijke mededeling van dr. R. Stein. Voor de Leuvense bescherming van Roelof Roelofs zie Vaderlandsch Museum 3 (1859/60), 38-9. De Leidse schimpliederen: Van Gent (1996), 421-8; Brinkman (1997), 54-7. Over het lied met de kat en de lever, de Hoornse opschudding en Jan van Egmond: Van Gent (1996), 422-4. Zie ook Foncke (1928). Voor Poederoijen zie Pleij (1973); de afgang heeft zelfs aanleiding gegeven tot een populair spreekwoord: Andriessoon, ed. 2003, 42, 46. Voor de betekenis van het Kerelslied opent Brinkman (2002)(a) en (2004)(a) geheel nieuwe perspectieven.
| |
Het jongerengericht
Over charivari: Pleij (1989)(a); id. (1988), 148-50, 174-9; De Vroom (1998); verg. Rey-Flaud (1985); verg. voor Duitsland: Zotz (1991). Voor Leidse jongeren: Brinkman (1997), 49-54. Van den boonkens: Liedboek (ed. 2005), nr. 54; over de verdwazende bonengeur zie ook Ryckaert (2005), 307-8. Een bispel van .ij. clerken: Hogenelst (1997), r-102; Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nr. 133; Verhalen (ed. 2002), 106-19.
| |
Onthouden of opschrijven?
Oraal is onbetrouwbaar, opgeschreven is waar: Pleij (1997)(a), 97-9. Rare verzinsels in Jezus' levensbeschrijving: Levene (ed. 1968), r. 24, 193-4. Van den ix besten: Hogenelst (1997), r-33; Geraardsbergse handschrift (ed. 1994), 146-64, r. 1-3, 14, 23; Van Anrooij (1997)(b) over auteurschap Maerlant. ‘Oral composition’: Pleij (1997)(a), 82-4.
| |
Cocagne en Luilekkerland
In het alg.: id. Bronnen en ed. teksten: id., hfdst. ii. Elias en Enoch: id., 199. Chaucers variaties: id., 76; verg. Van Anrooij (2006). Venlose hs. en morele lering: Pleij (1997)(a), 69-73, 373-6. Brants Narrenscep: nk 2555. Prozaversie Luilekkerland: Pleij (1997)(a), 101-10. Herkomst van het platteland: id., 456-67, 404-11. Millennarisme en vrijgeesterij: id., hfdst. vi en de verwijzingen daarbij.
| |
Feestrepertoire
Omgekeerde wereld: id., 378-87. Over vastenavondvieringen, spotrijken en spotnamen: id. (1983), hfdst. ii; id. (1988), 50-3; id. (1992)(a), 29. Tekstenmateriaal: id. (1976); id. (1977)(a); id. (1983), hfdst. iii.
| |
| |
| |
Het Gilde van de Blauwe Schuit
In het alg. Pleij (1983); tekst id., 257-64; verg. id. (1997)(a), 398-400; id. (1992)(a), 21-4. Over de kleur blauw zie id. (2002)(a), 134-7. Schip van boete: id. (1983), 187-97. Het feestprogramma van Jutfaas: id. (1992)(a), 16-8; id. (1983), 253-4. Voor strontfolklore: id. (1988), 110-8; verg. Lust (1986). Over liedjes met noten als eten verg. Pleij (1997)(a), 181-3.
| |
Van spotsermoenen en schijnheiligenlevens
In het alg.: Kayser (1983/84); Pleij (1983), 59-61, 67-70; id. (1976), 59-63. Scijtstoel: Hogenelst (1997), r-4; Handschrift-Borgloon (ed. 2000), nr. 19; verg. Pleij (1991)(c). Sint Niemand: Hogenelst (1997), r-260; Dichten (ed. 1899), 150-6; verg. Pleij (1997)(a), 398-400; ed. in Pleij (1983), 276-80, r. 16-7, p. 59-61, 68. De voorname Bourgondische edelman Filips van Kleef bezat aan het eind van de vijftiende eeuw een portret van ‘Niemand’: De Coene (2006), 741-2. Naar aanleiding van het gepersonifieerde voedsel: de afstand tot werkelijke naamgevingen is kleiner dan nu; heel wat mensen dragen familie- of toenamen ontleend aan vogels, dieren en voedsel: Van Oostrom (2006), 75; die krijgen dan een dubbele lading in de omgekeerde wereld van de vastenavondvieringen. Spotsermoenen met (schijn)heiligenlevens bij Pleij (1997)(a), 175-7; id. (1976), 57-9; id. (1992)(a), 25-6. Voor de gebraden zwaan zie Carmina (ed. 1959), 98-101. Alijt de Gans: Hogenelst (1997), r-3; Handschrift Borgloon (ed. 2000), nr. 18. Haryngus: Hogenelst (1997), r-265; De Vreese (1922), 299-304; Resoort (1975/76), 653. De zotte gebedsteksten: Dichten (ed. 1899), 186-8; verg. Pleij (1997)(a), 188. Spotrecepten: id. (1983), 70; id. (1997)(a), 66-7, 69, 71-3, 106, 396, 398. Zottenbisschop in Veurne en ezelpaus in Ghistele: id. (1983), 26-7, 65. Vastenavondteksten van De Castelein, De Dene en Van Hout: id. (1997)(a), 168, 175; id. (1996)(c), 116-8; id. (1999)(a), 127; id. (1983), 65, 196. Over de onderdrukking van de volkscultuur in het alg.: id. (1982), 59-64; id. (1983); id. (1988); id. (1997)(a). De Gentse feestcultuur: id. (1999)(a), 127-9 + cat. nr. 28; id. (1993)(d); verg. Brinkman (1992), 287-91.
| |
Literaire verslaglegging
In het alg.: Pleij (1988), hfdst. vi; Van der siecten: Pleij (1990)(a), 192-219; Ramakers (1996)(a), 396-403. Elckerlijc aangehaald in Pleij (1976), 56-7. Van der Noots pelgrimsteksten: id. (1982), 39-44. De Gentse opdracht van 1509: id. (1999)(a), 129. Gedrukt verslag van de strenge winter van 1564/65: id. (1988), 63. Over het sneeuwpoppenfestival in 1511: id.; ed. van de tekst in id., 357-69; zie ook Smeken (ed. 1946). ‘Manneken Pis’: Pleij (1988), 117-8. De maagd met eenhoorn: id., 291-4.
| |
Boerden en sproken
Over de sproken zie Hogenelst (1997). De boerden: Lodder (1996); ed. in Verhalen (ed. 2002). Hildegaersberch: Sonnemans (1995), ii, 9, r. 4-5. Over sprekers en straatdichters: infra p. 31-4; Pleij (1997)(a), 96-100; id. (1995). Achte persone wenschen: Hogenelst (1997), r-43; Kuiper (1992), met ed., r. 13-4; verg. Pleij (1983), 211. Heilen van Beersele: Hogenelst (1997), r-48; Verhalen (ed. 2002), 88-99. Een bispel van ij. clerken: Hogenelst (1997), r-102; Verhalen (ed. 2002), 106-19. Dmeisken metten sconen vlechtken: Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nr. 21.
| |
De kerk als doelwit
Van den monick: Hogenelst (1997), r-223; Verhalen (ed. 2002), 186-99. De begijnenteksten: Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nrs. 132, 164; verg. Pleij (1988), 157-60; de agressie tegen begijnen begint al in de dertiende eeuw: Van Oostrom (2006), 418; verder: Van Luijk (2003), 120-2; Simons (2007). Brusselse Adamieten: Pleij (1988), 241-2; verg. id. (1997)(a), 350-6. Verzet tegen bedelmonniken: id. (1983), 203-5. Van den covente: Hogenelst (1997), r-59; Handschrift- Van Hulthem (ed. 1999), nr. 66; verg. Pleij (1983), 99. Tegen vrouwen: id. (1988), hfdst. viii. Des conincx summe aangehaald bij id. (1983), 224. Van den vesscher van Parijs: Hogenelst (1997), r-275; Verhalen (ed. 2002), 32-47; verg. Pleij (1995)(c), 173. Tibeerts verminking van de pastoor: Vos (ed. 1952), a-1260-9. Van Lacarise den katijf: Hogenelst (1997), r-120; Verhalen (ed. 2002),
| |
| |
142-7; verg. Pleij (1997)(a), 387-8. De boerde over lichtzinnige huisvrouwen: Hogenelst (1997), r-101; Verhalen (ed. 2002), 100-5; verg. Pleij (1988), 260-1; id. (1983), 214; zie ook Leven Laudaten (ca. 1550); Dichten (ed. 1899), 115-22.
| |
Realisme als schrijftechniek
Verg. Pleij (1997)(a), 378-87.
| |
| |
| |
8
Rederijkerskunst
Georganiseerde literatuur
Aantrekkelijke nieuwe openingen in: Van Bruaene (2003/04); Van Dixhoorn (2004); zie verder: Van Boheemen (1999); Van der Heijden (1999). Overzichten van tekstmateriaal: Van Elslander (1953); Coigneau (1980/83); Hummelen (1968); Van Dijk (1984). Over dorpsrederijkerij: Van Bruaene (2003/04), 223, 232, 236; Van der Straeten (1881); verg. Braekman (1999/2000). Over het stedelijk feestvertier zie: Ramakers (1996)(a). 93-104; Nijsten (1997). Het Latijnse schooltoneel: infra [xvii/26-9]. Rederijkerij als voordrachtskunst: Pleij (2003)(b), 26-31. Over onderscheid en overeenkomst van de kamers met de puys en de Ieperse contacten zie Van Bruaene (2003/04), 120-1.
| |
Rederijkerskamers
Aantallen kamers bij id., 359; verg. Coigneau (2000), 130. Voor de reglementen van De Fonteine zie id. (1996)(b). Het reglement van de Gentse Balsemblomme: Van Bruaene (2003/04), 169-70. Het Brusselse optreden van Smeken: Pleij (1993)(b). Over de organisatie binnen de kamers in het alg.: Van Bruaene (2003/04); Coigneau (1994)(a); Ramakers (1996)(a), 93-131. Voor het reglement van de Antwerpse Goudsblom, de beveiliging van het repertoire, de Hoogstratense Eglentierkens, de Leuvense Roos en de verhouding met de drukpers: Oosterman (2001)(b), 42-4; Van Bruaene (2003/04), 435-6; Brinkman (2004)(c). Over de rederijkerij in de steden van het noorden: Van Dixhoorn (2004); Van Boheemen (1999); Van der Heijden (1999); id. (2001/02); Moser (1999/2000). De Leidse wedstrijd in 1493, de Amsterdammers in Mechelen en de Rotterdammers naar Leiden: id.; Brinkman (1997), 257.
| |
Het voorbeeld van de schutters
Herkomst uit ommegangsgezelschappen zoals te Zoutleeuw: Van Bruaene (2003/04), 382; Van Autenboer (1985), 251-2. Literaire activiteiten onder de schutters en hun ridderlijke vertoon: Arnade (1996), 68-87; Coigneau (1996)(a); id. (2000), 131; verg. infra p. 105-10. Het verslag van Vincent Steurbaut over het Gentse feest van 1498: Moulin-Coppens (1982), 125, 128, 138, 143. De Haagse rederijkerskamer annex muziekgenootschap en de situatie te Bergen op Zoom en Mechelen 1534: Vandecasteele (1985/86); Slootmans (1974), 55. De Brugse Witte Beer, Jan van Hulst en de kamer van de Heilige Geest: Van den Abeele (2000); Reynaert (1999)(b), 13-21; Brinkman (2005); Derycke (2005); verg. Oosterman (2001)(b), 25-6. Over de Brusselse kamer Den Boeck: in de ‘liefdeskringen’ spreekt men graag over lezen in het ‘boek der minnen’: verg. Stijevoort (ed. 1930), nr. clxxvii, r. 1-3; met de kamernaam Den Boeck kan men alle kanten op: Coigneau (1999/2000); Van Bruaene (2003); verg. Sleiderink (2003), 148-9.
| |
Broederschappen en wijkverenigingen
Herkomst uit geestelijke broederschappen in Vlaanderen: Van Bruaene (2003/04); Oosterman (2003), 150; verg. Roobaert (2003), 267. De Bredase Vreugdendal: Van Dijk (1986), 61. Marien Theeren uit Gent: Arnade (1996), 173; Van Bruaene (2003/04), 199. Over wijkgezelschappen, ‘tytels’ en charivari: id., 76-85; Pleij (1989)(a). Het jongerenkarakter van veel kamers: Ramakers (1996)(a), 113-4, 136; verg. infra p. 258-60. Jongelingen te Tielt en Dendermonde: Pleij (1989)(a), 307-8. Ghybe en de Keikoppen in Poperinge: id., 309; verg. Braekman (1992), 13-55. Wervik, Diksmuide en de droge jonker: Pleij (1989)(a), 309-10; Van Bruaene (2003/04), 80-1. Over de kamers in Lo, Diksmuide, Brussel, Leuven, Antwerpen, Oudenaarde en Den Bosch: id., 80-1, 94, 258, 427; Keersmaekers (1980), 273; id. (1978), 177; Van der Sluijs (1978), 191-2. De Antwerpse Melkmarkt anno 1539: Bertrijn (ed. 1879), 83. De Antwerpse papgilden, Axel en Jan van Male: Vandecasteele (1966), 35; Keersmaekers (1978), 175-6; Van Bruaene (2003/04), 237-8.
| |
| |
| |
Scholing in woordkunst
Beroemen op eenvoud en het voorbeeld van De Roovere als ‘metselaar’: Oosterman (1995/96), 30; De Navorscher (1860), 129; Van Uytven (1998), 113; verg. Bouc van ambachten (ed. 1931), 35, 51. Voor Everaerts beroep(en) zie (ed. 2005). Over de nederige namen van rederijkerskamers, openbaringskennis en ‘docta ignorantia’: Moser (2001), 85-6; Van Bruaene (2003/04), 84-5; id. (2005), 17; verg. Gregorius (ed. 2001), 239. De Roovere als leek bij De Dene aangehaald bij Moser (2001), 90. Het ‘boeckgheblaet’ te Rotterdam: Hollaar (2006), ed. Spelen 1561, Schiedam, r. 136. Voor de sociale positie van de rederijkers en de stedelijke schrijvende middenstand zie infra verwijzingen bij hfdst. 8 par. 1. Voorwaarden voor het lidmaatschap in Gent, Diest, Leuven en Den Haag: Van Bruaene (2003/04), 121; Weddingen (1927), 333; Meulemans (1970), 217-9; Vandecasteele (1985/86). Het Eglentierken te Hoogstraten en de Kersauwieren te Pamele: Belgisch Museum 7 (1843), 383; id., 256. Gezellen en broeders in de Brabantse kamers, gildezusters bij Marien Theeren en Haaslet anno 1482: Van Bruaene (2003/04), 178-81, 250; id. (2005), 21-2, 27; Keersmaekers (1978), 178; Willems (1840), 418-23; Arnade (1996), 173.
| |
Het aanzien van de dichter
Gevierde rederijkers en factors: Pleij (1988), 183-6; Van Bruaene (2003/04), 134-7; Hogenelst (1997), 197; Ramakers (1996)(a), 125. Stedelijke kunstenaars in Brussel, Mechelen en Dendermonde: Pleij (1988), 24, 153; Van Aerde (1923), 14; Foncke (1955), 3. Over Smeken en Pertcheval zie Pleij (1993)(b); id. (1990), 178. Stadsspektakel in druk bij Van der Noot: nk nrs. 3057-3058, 3327, 4280 en verg. de nrs. 1903 en 1929; verg. Pleij (1988), 205-9. Factors in Zoutleeuw, Aalst en het Antwerpse contract van 1524: Van Bruaene (2003/04), 132-3; Waite (2000), 34-5; Oosterman (2001)(b), 42-4. Elitisering in kamers te Gent, Tielt en Bergen op Zoom: Van Bruaene (2003/04), 41, 121, 176, 181; id. (1999/2000), 80; Pleij (1998)(a), 20-1; Van der Sluijs (1978), 195; Pleij (1990)(a), 178. Over de Heilige Geest in Brugge en Den Boeck in Brussel: Derycke (2005); Coigneau (1999/2000); Van Bruaene (2003). De bemoeienissen van Karel de Stoute, Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone: id. (2003/04), 138-50, 170-1. De antihouding van Karel v: infra [xvi/5-9]. Over de relaties met de beeldende kunst en de opvattingen over ingenium zie Moser (2001), 90-2. Over rederijkers/beeldende kunstenaars: Roobaert (2003/04), 198; Van Bruaene (1999/2000); Keersmaekers (1978), 177; Pleij (1988), 220; De Vooys (1947), 9; en in het alg.: Ramakers (1996)(b); beeldende kunstenaars in Brussel waren veelvuldig lid van een rederijkerskamer: Roobaert (2001)(b), 440.
| |
De bezoedeling van ‘retorike’
In het alg.: Pleij (1995)(b); verg. Mak (1944), 130-4. Oudste vermeldingen van termen: Van Bruaene (2003/04), 120-1. De dichter als ziener en taalkunstenaar: Moser (2001), hfdst. iii. De aanprijzing bij Pertcheval (ed. 1948), 5. Bijns aanvallen op de vijanden van ‘retorike’: (ed. 1886), nr. 77. Jan Cauweel en De Castelein: (ed. 1986), voorwoord en strofe 29. Stijevoort: (ed. 1930), nr. 199, strofe 1, r. 21-2. De aanvallen van de humanisten op de rederijkers: Pleij (1995)(b), 164-5. De gespeelde proloog van het zinnenspel Eliseus: Hummelen (1968), 1 ob 5; Trou (ed. 1992), fol. 62recto-64recto. Het personage Siecke stadt: Hummelen (1968), 1 i 1; Spul (ed. 1917), r. 646-53. Het spel Van musycke ende rhetorycke: Hummelen (1968), 1 d 7; verg. Kalff (1907), 128. Bijns: (ed. 1886), nr. 77, strofe b, r. 11-3. Everaert, De Roovere, het ingenium en Marikens refrein: Moser (2001), resp. 75, 191, 90-2. Over klassieke inspiratietheorieën, Mercurialisten en De Denes Negen Muzen: id., 92-7.
| |
Retorica in het geweer
Wapen tegen melancholie bij De Fonteine: Coigneau (1993). De bedreigingen van acedia: Pleij (1997)(a), 405-11. Melancholie-bestrijding als aanbeveling: id. (1990)(a), 79-100. Van eenen comen: Hummelen (1968), 1 oi 22; Trou (ed. 1998), fol. 162verso-165verso. Melancholie bij Van Bingen en in het Gruuthuse-handschrift: Reynaert (1999)(b), resp. 124, 51; Willaert (2005). Den Boeck, het Brusselse feest van 1493 en Caillieu: Pleij
| |
| |
(1988), 188. De kamer als opvoedingsinstituut, Aalst en Ophasselt: Van Bruaene (2003/04), 426; Van de Casteele (1873), 412; Willems (1840), 418-23; verg. Moser (2001), 39. De kamers als instituut voor stedelijke representatie: Van Bruaene (2003/04), 133, 135; verg. Pleij (1993)(b). Antwerpen 1494 en Brugge 1478: Van Bruaene (2003/04), 135, 140.
| |
Vernieuwing
In het alg.: Pleij (2007)(b); verg. Van Oostrom (2006), 188. Voor rederijkerij als vernieuwingsbeweging verg. Coigneau (2000); Zumthor (1978), 12. De antihouding tegen vernieuwing, in het bijzonder die van Bijns: Pleij (2000)(a). Boendales vernieuwingspraktijk: Reynaert (1994), 23. Augustinus' curiositas: Pleij (2007)(b). Nyeuvont: Hummelen (1968), 4.01; (ed. 1910). Charon: Hummelen (1968), 1 d 13; (ed. 1896). De Aluta van Macropedius: (ed. 1995), 42-3. Van den Berghes Kaetspel: (ed. 1915), 110. Over Filips de Goedes inkomst in 1458, Hulst 1483 en De Violieren in 1496: Coigneau (2000), 131.
| |
| |
| |
9
De grote rederijkers en hun lyriek
Woordkunst is klank
Over akoestische voltooiingen, ‘performance’ en privélezen: Pleij (2004)(b); verg. id. (2003)(b), 26-31; Ramakers (2004). Het citaat van Van Ghistele aangehaald bij Hollaar (2006), 97. De citaten uit De Castelein, De Roovere en Bijns: De Castelein (ed. 1986), strofe 101 en 127; Moser (2001), 99. De prijs in Antwerpen voor het minst verspreken: Pleij (2003)(b), 26-7. Het refrein in de Mariken (ed. 1982), 96-8. Over refreinen in prozaromans zie Resoort (1988), hfdst. iv. Over opbouw en succes van Van den Dales Uure van der doot: Waterschoot (2003)(a).
| |
Het refrein
In het alg.: Van Elslander (1953); Coigneau (1980/83); zie ook Moser (2003). De refreinwedstrijden binnen de kamers: Van Bruaene (2003/04), 116; Geirnaert (1996). Dichten op de knie: Refereynen (1574), fol. 26recto. Over refreinbundels en de drukpers zie Brinkman (2004)(c). De structuur van het refrein en de verwantschap met de Franse ballade: Oosterman (1999/2000), 13-4; Hogenelst (1997), i, 71-4. Over de vroegste refreindichters zie: Brinkman (1997), 167-8, 173. De typering van het refrein bij De Castelein (ed. 1986), strofe 157; verg. Iansen (1971), 145-6.
| |
Voordragen, rappen of zingzeggen
In het alg.: Van Elslander (1953), 8 noot 18. Refreyn van den ghelasman van Gent: Brussel kb, hs. 10.898-10.952, fol. 206verso-208verso. Stijevoorts refreinen: (ed. 1930), nrs. 118 en 106. Over het werk van Stoc zie Oosterman (2000); het citaat in id., 248. De Maria-teksten van Stoc en De Roovere: id., 246, 247; De Roovere (ed. 1955), 186-95. De Rooveres Van der mollenfeeste: id., 294-9. Over het Brusselse feest van 1512 zie Kronenberg (1943), 237; verg. Pleij (1995)(a), 146. Broer Cornelis: Historie (1569), fol. [b4]verso; verg. Bostoen (1984). De uitnodiging voor het Brugse refreinfeest van 1572: Gent, Stadsarchief, 200.3.1.135. Voor Boëthius zie Goris (2000), 180, 220. Het liedje over zingzeggen: Antwerps liedboek (ed. 2004), nr. 104. Plautus, Stijevoort en Vaernewijck, resp. (ed. 1992), 18; (ed. 1930), nr. 21; Waterschoot (1996)(c), 520-1. De hysterische minderbroeders in Geillyaerts vertaling van Erasmus' Lof der sotheyt aangehaald bij Hollaar (2006). Over de band tussen retorica en musica: Moser (2001), hfdst. iv; verg. Coigneau (1992), 255; id. (2002); Ramakers (1997). Voor de Haagse kamer, het reglement van Den Boeck en Frans van Brederode zie: Vandecasteele (1985/86); Van Bruaene (2003/04), 101; Coigneau (1992) over zulke kamers in het alg.; Unger (1895), r. 89-92. Het esbattement over muziek en De Casteleins ‘musiciene’: Hummelen (1968), 1 o 7 en 1 p 2; De Castelein (ed. 1986), strofe 127. Over het ophangen van teksten en de voorbeelden van Brussel, Antwerpen en Mechelen: Coigneau (2001), 206-7; id. (2000), 135; Honemann (2000), 2-3, 11-5, 21, 22-3, 30, 32; Dewitte (1997)(c); Oosterman (1995/96), 46-8; Brinkman (2004)(c), 162, 165. De Rooveres Lof, het Geraardsbergse handschrift en De Denes Testament rhetoricael:
ilc nrs. 2070, 1429; Reynaert (1999)(a); De Dene (ed. 1975/79); voorbeelden in particuliere huizen: Kren (2003), figs. 5 + 6, p. 25.
| |
Anthonis de Roovere
In het alg. over leven en werken: Oosterman (1995/96); id. (1997/98); id. (1999/2000); De Roovere (ed. 1955). Vaernewijcks typering: Oosterman (1995/96), 47. De samenstelling van de rw van 1562: id. (1997/98), 13-6; Waterschoot (2002)(a); Marots voorbeeld: Coigneau (2003)(b), 201-2. Het losse drukwerk van De Roovere: ilc nrs. 2070, 1429; Hinnentastere (ca. 1555); De Roovere (1557); id. (1578). Leeu in Brugge: Gnirrep (1993). Over de bronnen van de rw zie Oosterman (1995/96), 72-5. Opdrachten van elders: id., 39-40. Het verslag van Karels huwelijk en de Excellente cronike: De Roovere (ed. 1866): het hs. is inmiddels in Leuven ub;
| |
| |
Oosterman (2002)(b). Over zijn biografie: id. (1995/96); id. (1999/2000), 23; id. (2001)(b), 35-6; Waterschoot (1996)(a), 137: noemt hem ‘bouwondernemer’. Van der mollenfeeste: De Roovere (ed. 1955), 294-9; hs. (fragment): Handschrift-Borgloon (ed. 2000), nr. 17. Waterschoot (1996)(b); Oosterman (1999/ 2000), 22.
| |
Leren genieten
Vier gheestelike leeringhen, Erasmus en Stijevoort: De Roovere (ed. 1955), 256-8; verg. Pleij (1990)(a), 28-31; Nissen (1995), 173; Stijevoort (ed. 1930), nr. 98. Over positivering van arbeid en de ledigheid van bedelmonniken: Pleij (1997)(a), 404-11; De Roovere (ed. 1955), 341-3.
| |
Orde in het huwelijk
Voor de bundel met de Hinnentastere (ca. 1555) zie verder Oosterman (1995/96), 66-8; ed. in id. (1997/98), 40-60. Voor Van pays en oorloghe zie De Roovere (1557) en id. (1578). Over de inhoud van de Hinnentastere: Pleij (1986)(a), 66-8. Het minnedebat: id. (1974/75), 396-9. Huwelijk en gezin in de stad: id. (1988), hfdst. viii; Hoppenbrouwers (1996); Carlier (2001).
| |
Refreinenbundels
De bundel van 1528: Bijns (ed. 1987)(a). Over Bacs bundel van 1495: ilc nr. 1235; Oosterman (1996); Brinkman (2004)(c), 159-60. Verspreiding op losse bladen: Pleij (2000)(c), 199-200. Het citaat uit Everaert (ed. 2005), 879, r. 55-6. Het muziekboek van 1539: nk nr. 1370; Decavele (1975), 221. Oorspronck onser salicheyt (1517): nk nr. 1628, fol. [nn4]recto. Over Doesborchs bundel: Franssen (1990), 83-5; Coigneau (1980/83), i, 109-16. Stijevoorts bundel en de inbreng van Leuvens materiaal: (ed. 1930); Coigneau (1980/83), i, 37-43; Moser (2003), 188. De rijtjes van mannen en vrouwen: Stijevoort (ed. 1930), nr. 5; verg. id., nr. 101, r. 44-5. Wereldlijke teksten in priesterbibliotheken: Pleij (1993)(a); verg. Roobaert (2001)(a), 50-1.
| |
Favoriete thema's
Jan de Bruyne: Coigneau (1980/83), 89-95. De dood: Pleij (1990)(a), 17-78; Komrij (1994), 725-7, 745-8. Het beperkte lidmaatschap van vrouwen en vrouwelijke entertainers: Van Bruaene (2005), 21-2, 27; infra p. 200-6; verg. Foncke (1923)(b), 178-9. Het citaat met erotiek aangehaald bij Degroote (1952), 181. Pantoffelhelden, heksen en de duivel: Pleij (1988), 259-87; Caron (1988); Heks (1985); Dresen-Coenders (1983); Bleyerveld (2000). Het refrein over de ‘Jannen’: Komrij (1994), 1073-5. De verliefde Jan Hen en ongelijke liefde: Pleij (1988), 138-41; id. (1977)(b); id. (2002)(a), 83-4; Stewart (1977).
| |
Anna Bijns
In het alg. over leven en werk: Roose (1963); Pleij (1993)(c); id. (1999)(b); id. (2000)(a); id. (2000)(c); Oosterman (1996); id. (2000). De bundel uit 1528: (ed. 1987)(a). Over schrijvende vrouwen in de mystiek zie infra p. 200-6. De Pisans Stede der vrauwen van 1475: Hs. Londen British Library, Add. 20698; verg. Lievens (1959). Brusselse refreinfeest van 1512: Kronenberg (1943), 237. Over de Brabantse vrijgeesterij zie Pleij (1997)(a), 363-9. Het refrein over de dood: Bijns (ed. 1875), 233-7, met name strofe d.
| |
Anna en de wereld
Pantoffelheldrefreinen: Bijns (ed. 1987)(b), 7-25. Kloostervermaak: Pleij (1992)(a), 32-5; id. (1997)(a), 404-11. De refreinen over noodzakelijke ontspanning en scatologie: Bijns (ed. 1886), 1-4; Bijns (ed. 1900/02), 356-9; id. (ed. 1987)(b), 30-2. Over de verzorging van de baby bij Boendale en Filips van Leiden: Pleij (1988), 133. De Antwerpse minderbroeders: id. (2000)(c), 198-207. Het refrein over de beide Maartens: id. Over het lied van Anna Bijns zie Oosterman (2000). De betrokkenheid bij prozaromans: Van Mierlo's beweringen uitvoerig weerlegd door Roose (1963), 142-59.
| |
Rechtlijnig conservatisme
Over de vernieuwingen in de vijftiende eeuw zie Pleij (2007)(b); Bijns' verzet tegen ‘nieuw’: id. (2000)(a); id. (1988), 106.
| |
Andere genres
Het ‘argument’: id. (2000)(c), 189-91. Van den Dales Uure van der doot: nk nr. 2744; verg.
| |
| |
Waterschoot (2003)(a); Pleij (1988), 212. Over Smekens Spieghel en de sneeuwpoppentekst zie: id., 205-7; Ramakers (1996)(a), 372-3. Voor Smeken in het alg.: Van Bruggen (2005), 10-11; Waterschoot (1996)(a), 138-9; Roobaert (2001)(b), 441-6. De loose vossen der werelt: nk nr. 2553. Van der Meulens Ketyvigheyt: Van der Meulen (1543); verg. Pleij (1990)(a), 36-7 (citaat); Ramakers (1996)(a), 124-5. Van den Berghes Leenhof: Pleij (1997)(a), 329.
| |
Eduard de Dene
In het alg. leven en werk: De Dene (ed. 1975/79); Van Elslander (1969/70); Geirnaert (1997). Over het Testament rhetoricael: Coigneau (2003)(b); Van Elslander (1969/70), 131-211. Over literaire testamenten zie Mertens (1994), 234-5. Het adieurefrein: De Dene (ed. 1975/79), iii, 208-15. Voor de teksten over visser en boer zie Geirnaert (1996). Het Liedeken van benauthe: Coigneau (1992), 256. Het refrein tegen de vijanden van retorica: De Dene (ed. 1975/79), ii, 50-2. De graanwoeker: id., 143-5. Verwantschap met Bijns en de mogelijke rol van Stevin van der Gheenste: Erné (1968); Devliegher (1999), 124-5. Over erotische eisen van de vrouw: Pleij (1986)(a), 70. De Denes leugenrefreinen: Coigneau (1979), 32, nrs. 3-9 en passim; verg. Pleij (1997)(a), 324.
| |
De dichter als bohemien
Het lange adieurefrein: De Dene (ed. 1975/79), iii, 208-15. De lofdichten in het pestboekje: Pelsers (1569). De Warachtighe Fabulen: Smith (2006), 11-26; Pleij (2003)(c).
| |
| |
| |
10
Rederijkerstoneel
Van de straat naar het podium
Zie voor de bronnen in het alg.: Hummelen (1968); Van Dijk (1984); Hüsken (1987); Pikhaus (1988/89). Voor recente openingen zie de bijdragen in Van Dijk (2001) en Ramakers (2003); verg. voor het noorden Nijsten (1997). Het accent op de actio bij het Antwerpse feest van 1496: Oosterman (2001)(b), 81-7. Voor esbattementen bij de schutters zie Moulin-Coppens (1982), 94-106. Over het onderscheid met professionele acteurs zie infra hfdst. 4. De Lanseloet in Aken: Reynaert (1996). De rederijkers in Hulst, de Grave van Dangiers en het spel Griseldis: Brand (1972), 100; Te Winkel (1922/27), ii, 100. Voor de continuïteit in de kluchten zie Pleij (2001)(a). Herkomst uit de ommegangen: infra p. 120-4 en 306-10. De Bliscappen van Maria: infra p. 130-5. Het politieke theater bij de blijde inkomsten, de slagers in Brussel 1496 en Filips de Schone en zijn bruid: Molinet (ed. 1935/37), ii, 418; Van Boeckel (1928), 20. De reconstructie van een veldslag in 1549: Eynzug (1549), fol. [a2]recto. Geld verdienen aan toneelspektakel in Brussel en Gent: Pleij (1988), 170-4; Degroote (1962), 154. Over landjuwelen zie Steenbergen (1950); Coigneau (1994)(a). Over tweetaligheid te Gent 1539 en de beknottingen nadien zie infra [xvi/2-3]. Antwerpen 1496: Van Autenboer (1978/79); Oosterman (2001)(b), 81-8.
| |
Het spel van zinne
Voor het eerst genoemd in Deinze anno 1448: Renders (1975), 59. Voor thematiek en structuur zie: Moser (2001), 131-61; Ramakers (2001); Spies (1990). Hulst 1483: Coigneau (2000), 131. Spelen te Gent 1539: Hummelen (1968), 3 b 13; verg. id., 1 of 11; De Vooys (1930), 21-2. Van Houts spel uit 1552: Hummelen (1968), 1 d 15; Meertens (1967), r. 210, r. 510-1; Pleij (1999)(a), cat. nr. 90. Het reglement van Ophasselt aangehaald in Coigneau (1995), 124. De Elckerlijc: ilc nrs. 900-901; nk nr. 755; Spiegel (ed. 1979), 18. Hummelen (1968), 4.04, 1 x 1; ed. in Mariken (ed. 1998), r. 1-47; verg. Keersmakers (1978), 175. Het principe van het do-ut-des, Boendale en de beroepsbedelarij: infra [lit. bij ii/par. 5, 6, 8, 10]; verg. Brinkman (1997), 274. Identieke houtsnede: ilc nr. 726 (jongeling, hoed met pluimen, verbeeldt de zondaar). Van Nyeuvont: Hummelen (1968), 4.01; verg. Pleij (1991)(a), cat. nr. 328. De contacten tussen Snellaert, Leeu, Casus, Bac en Jan Bijns: Brinkman (2004)(c); Oosterman (1996).
| |
Op weg naar de eeuwigheid
Het kernthema van de pelgrimage: Helmich (1976), 164-81, 201-3, 321-2, 330-2; verg. Pleij (1990)(a), 198-9. Het meispel uit 1551, de meiboom en Gheurtsz: Hummelen (1968), 1 d 9; verg. Oosterman (2001)(a). Deguileville en de pelgrimsteksten: Biesheuvel (2005); De Wilde (2004); Hummelen (1968), 1 q 2; Van Gijsen in De Wilde (2004). Van den Berghes Wellustige Mensch: Hummelen (1968), 1 oa 6; Van den Berghe (ed. 1950), 89-144, r. 1, r. 56-7, r. 176-9. Over de ‘sinnekens’ zie Hummelen (1958). Het thema van het hemelproces: Mak (1957); verg. Pleij (1990)(a), 195-8. Naakt en erotiek: Van den Berghe (ed. 1950), r. 677-8; verg. Pleij (2001)(a), 274-5.
| |
Spiegel der minnen
In het alg.: Hummelen (1968), 4.07; Van Rijssele (ed. 1913); Van Gijsen (1989). De auteur Colijn van Rijssele annex Caillieu annex Keyaert: Coigneau (2003)(a), 218-9. Verwantschap met de Terentius-vertalingen van Van Ghistele: Hollaar (2006), 44-5. Beroepstoneel en banieren: Brinkman (2000)(b); verg. Autenboer (1978/79); Coigneau (2003)(a), 221-2; Endepols (1903), 66. Neostoïcisme en wittebroodskinderen: Pleij (1988), 144, 188, 210; verg. Buys (2005); Leander en Hero is voor ‘schoon Dochters en Ionghelinghen’ die zich moeten leren beheersen: Van de Sype (2001/02), 82, 84; Hummelen (1968), 3 s 10. Voor standsverschil in de liefde zie infra p. 153-6; de Lanseloet in druk: ilc nrs. 1405-1406; Besamusca (2003).
| |
| |
Tghevecht van minnen: (ed. 1964); nk nr. 2115. De verwijzing naar de Spiegel bij Van Doesborch (ed. 1940), nr. 68, r. 36. Erasmus' ergernis over kritiek op Terentius op school: (ed. 2004), 80-1. Van Ghisteles aanbevelingen van zijn eigen Terentius-vertalingen: Hollaar (2006), 44-5. Het ‘croonspel’ en de opstandige Brusselse jongeren: Pleij (1989)(a), 24-7, 28; verg. id. (1988), 179. De erkenning van vrouwelijke seksualiteit: id., 102; id. (1986)(a), 70; id. (1990)(a), 28-30.
| |
Esbattementen
Over het alg.: Hüsken (1987). Bij de schutters: Moulin-Coppens (1982), 94-106. Het esbattement van den appelboom: Hummelen (1968), 1 ob 9; Esbatement (ed. 1979); verg. Pleij (2001)(b). Het bezweren van de duivel: id. (1994), 90-9. Tielebuys en Hanneken Leckertant: Hummelen (1968), 1 og 14, 2.05, 2.10, 1 og 17; Esbatementen (ed. 1934), (Tielebuys) r. 16-8; verg. Hüsken (1996); Van den Berghe (ed. 1950). Voor begijnen als mikpunt zie infra p. 289-94. Mees van Hout en het esbattement van 1552: Hummelen (1968), 1 d 15; Meertens (1967); Pleij (1999)(a), cat. nr. 90.
| |
Tafelspelen en ander gelegenheidswerk
In het alg.: Pikhaus (1988/89). Lambrecht de Vults bruiloftsspel: Hummelen (1968), 1 oi 23; verg. Pleij (1989)(a), 298-302. Het vastenavondspel met ‘Hansken van Spangien’ en anderen: Hummelen (1968), 1 n 8, fol. 149verso; verg. Pleij (1997)(a), 296. Dramatische monoloog en spotsermoen: infra [vii/19-25]. Cruls Cluchte: Hummelen (1968), 3 x 1. Het Spel van de lansknecht: id., 1 a 2; Stutterheim (1946), 21-38, r. 210-1. Het tafelspel over de heilige Lasant: Hummelen (1968), 3 w 3; Eenlingen (1597), fol. [b3]recto-[b6]recto. Dit es de frenesie: Hogenelst (1997), r-327.
| |
Kluchten
In het alg.: Hüsken (1987); infra p. 158-64. Belangstelling van Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Schone en Karel de Stoute: Autenboer (1962), 60; Van Boeckel (1928), 20; het instorten van een brug gebeurde nogal eens: Roobaert (2001)(b), 448; verg. Pleij (2001)(a), 279-80. Brussel anno 1549: id., 277-80; Eynzug (1549), fol. [b4]recto. Jan van Hulst in Brugge: Reynaert (1999)(b), 13-21. Voor Breda zie Hermans (1845/67), ii, 195. Bazige huisvrouwen, de strijd om de broek en de klucht van Haestbedroghen: Pleij (2001)(a), met name 264-5; Hummelen (1968), 1 u 9. Dove Bitster: id., 1 og 9; Bitster (ed. 2000); verg. Pleij (2001)(a), 265-6. Travestie is zeer geliefd in stedelijke spelvormen: id., 269-71; verg. Molius (ed. 2003), 71. De Brusselse kluchten in 1549: Pleij (2001)(a), 277-80; Hummelen (2003). Lippijn en Playerwater: Van Dijk (1984), oa 2; Hummelen (1968), 2.29. Over vrouwenangst en de gevolgen daarvan zie: Bleyerveld (2000); Pleij (1988), hfdst. viii; verg. Molius (ed. 2003), 91. Voor de Gentse klucht zie: Braekman (1976/77), 76-95; verg. Pleij (1994)(a), 96-8 en citaten daar; id. (1991)(d), cat. nr. 327; Gumbert (2001), 80-2.
| |
Cornelis Everaert en Louris Jansz
Leven en werken van Everaert: (ed. 2005); Geirnaert (1995), 243-4. Het tafelspel van Everaert in de bundel van 1580: id. (1987/88). Tspel van Maria Hoedeken: Hummelen (1968), 1 b 2; Everaert (ed. 2005), nr. i. De Denes grafschrift van Everaert: (ed. 2005), 19-20. Tspel van den crijch: Hummelen (1968), 1 b 14; Everaert (ed. 2005), nr. xiii. Spel van den nyeuwen priestere: Hummelen (1968), 1 b 27; Everaert (ed. 2005), nr. xxvi. Wellecome van den Predicaren: Hummelen (1968), 1 b 10; Everaert (ed. 2005), nr. ix. Louris Janszoons O.L.H. Minnevaer: Hummelen (1968), 1 ok 2; verg. Pleij (1975), 85-8; id. (1997)(a), 419. Twee bedelaers: Hummelen (1968), 1 r 5; verg. Pleij (1997)(a), 325, 417-9.
| |
| |
| |
11
Spektakel op de planken
Overrompelende ensceneringen
Over voorstellingen met muziek, zang en dans zie in het alg. Pleij (2003)(b) en de verwijzingen aldaar. Marnix van Sint-Aldegonde drijft hier de spot mee: Hollaar (2006), 100. Technische hulpmiddelen: Spelen (ed. 1982), i, 33-4; verg. Pleij (2003)(b), 34-7; id. (1997)(a), 262, 466. Ook (heerlijke) geuren verspreid in de kerk: Tripps (1998), 16. Togen in het Spel van den hoecksteen: Hummelen (1968), 1 oc 8; De Vooys (1928), 196-9; verg. Spelen (ed. 1982), i, 32-5: daar ook over klacht van Everaert over het missen van de tweede prijs. Het ‘poëtelyck punt’: Hummelen (1970), 89. Willem van Haechts zinnespel van 1561, met Midas: id. (1968), 3 c 2. Over de ‘sinnekens’ zie id. (1958). De ‘duvelrieën’ in Nyeuwervaert: Pleij (1996)(a). De inkomst van de kamers in Antwerpen anno 1496: Oosterman (2001)(b), 81-8; Autenboer (1978/79). Retorica en musica, liederen op het toneel, gezongen tekstpassages: Moser (2001), hfdst. iv; Coigneau (1992), 255; Van Dijk (2001), 12, 17, 24; Pleij (2003)(b), 26-31. Leidse esbattement van 1552 met vraag en antwoord: Meertens (1967), r. 46-63. Citaten uit Elckerlijc en Tspel van Sinte Trudo: resp. in Mariken (ed. 1998), 220; Pleij (2003)(b), 35. Over dummies en automaten gaan: Franke (1996); Hogenelst (1995), 214; Pleij (2003)(b), 35. De tournooipop in 1394: Viaene (1961). Sterk verwant is de cultuur van bewegende en beweegbare beelden bij het kerkelijk ritueel, bekend vanaf de tiende eeuw; verg. ook de poppen bij mechanische uurwerken vanaf de twaalfde eeuw: Tripps (1998), 9-29; Roobaert (2002), 65. Bewegende blaadjes en quasi-echte mensen en dieren: Pleij (2003)(b), 35; id. (1988), 252-3. Blijde inkomsten te Antwerpen 1494 en Leuven 1515: Van Bruaene (2003/04), 156;
Lousse (1958), 441. Over Cornelis Boerman in Ieper gaat Braekman (1997). De ten hemel stijgende Maria aldaar: Alvarez (ed. 1964), 84. Batement van den Preecker: Pleij (2003)(b), 35-6.
| |
Acteren
Voor De Castelein en De Dene over acteren zie id. (2001)(a), 280-1. De Rotterdamse kaart met ‘naer 't leven’: Hollaar (2006), 36. Franse regieaanwijzingen: Pleij (2001)(a), 268. Het schilderij van Pieter Balten is eigendom van het Rijksmuseum te Amsterdam maar bevindt zich in permanente bruikleen van het Theater Instituut Nederland aldaar: id., 267. Verg. over het belang van gelaatsuitdrukkingen en gebaren voor het herkennen van personages en hun gemoedsaandoeningen ook Biesheuvel (2005), 158-60. Erasmus' typering van de acteur en de tekening van Holbein jr. in een ex. van de Laus-editie van 1515: Pleij (2003)(b), 29; Hollaar (2006), 97; Erasmus (ed. 2000), 132. Voor Coornherts vertaling van Cicero zie Hollaar (2006), 97. Marnix over predikers en acteurs: id., 100. Calvetes bewondering in Leuven anno 1549 aangehaald bij Pleij (2003)(b), 29-30. Regieaanwijzingen bij Everaert en in Antwerpen 1561: Endepols (1903), 105. Het schilderij met kluchtfiguren: De Bruyn (2003), 108-13, cat. nr. 8. Nyeuvont en Charon: Hummelen (1968), 4.01 en 1 d 13; Nyeuvont (ed. 1910), r. 13, 58, 196, 518; verg. Pleij (2005)(c), 255. Over naakt bij Charon, sneeuwpoppen, Filips van Kleef en Bijns: id. (1988), 99-109; id. (2003)(b), 36-7; De Coene (2006), 741-2; verg. Arnade (1996), 50. Blote Adam en Eva: Pleij (1997)(a), 13-7. Naakt in Antwerpen 1494 en het regieboek van Gillis Leemans: Van Bruaene (2003/04), 156; De Keijser (1953). Voor karikaturale boeren zie Pleij (2001)(a), 273-7. Jouberts komische basissituaties: id. (2005)(c), 246. Mostaerts jaarmarkt, Antwerpse haagspel en Heijn Leechderm: id. (2001)(a), 275. De ‘duvelrieën’ in Nyeuwervaert: id. (1996)(a); verg. id. (2003)(b), 33. Wouters optreden tegen de Pruisen: id., 33-4. Over de opening van het Esbattement van den appelboom, Van den Berghes spel en
het Batement van den Preecker zie id., resp. 31-2, 30, 32-3.
| |
| |
| |
De rol van het publiek
Publieksparticipatie bij de heilige Lasant en de Eedt van Meester Oom: id. (2001)(a), 268-9; soms wordt met zo veel woorden gevraagd om applaus: Hollaar (2006), 57. Over Eliseus, Van smenschen sin, Van den siecke stadt en Everaert zie Pleij (1995)(b), 159-60. Over opkomen uit het publiek, het Spel van donghelycke munte, Tspel van Maria en het Berchemse spel uit 1561 zie Endepols (1903), 101. Nieuloop en Clappage in de Charon (ed. 1896), resp. r. 453, 455, 19, 43, 37-8.
| |
De werking van het theater
Profeet Eliseus en het Tafelspel van drie sotten: Hummelen (1968), 1 ob 5 en 1 h 3; Pleij (1995)(b). Over reformatorische gezindheid en vervolging zie infra p. 626-41. Voor het conflict tussen de Brugse kamers zie Van Bruaene (2003/04), 161. Waarschuwingen bij Antwerpen 1496 en Antwerpen 1561: Oosterman (2001)(b), 81-8; Ryckaert (2005), 301. Het Brugse wagenspel van 1478: Van Bruaene (2003/04), 140. Over gekrakeel onder acteurs en moeilijk te vervullen rollen zie Pleij (2003)(b), 24. Literatuur om liefje te winnen: Boendale (ed. 2003), 182; Van Rijssele (ed. 1913), 177-80. Schateren om klucht: Stijevoort (ed. 1930), nr. 189, r. 52-4. Tranen in Mechelen anno 1494: Van Bruaene (2003/04), 154-5. Het Wagenspel van Masscheroen: Pleij (2003)(b), 15-6; opvoeringen in Mechelen: Autenboer (1948), 158; verg. Van Oostrom (1996)(b).
| |
| |
| |
12
Literatuur en drukpers
Experimenten met gedrukte literatuur
In het alg.: Pleij (1992)(b); id. (2004)(a). Over rederijkers en drukpers zie Brinkman (2004)(c). De productie van De Leempt: Verjaring (1973), 90-4, 240-7; Pleij (1998)(a), 16. Voor getallen, dateringen en lokaliseringen zie de overzichten en het statistisch materiaal bij Cuijpers (1998) en de ilc. Literatuur als product en de overgangssituatie van handschrift naar druk: Pleij (2004)(a), 4-9; een streven naar een oplage van handgeschreven aflaatbrieven: Honemann (2000), 8-9; verg. Pleij (1992)(b), 233. Wolter de Hoge en Godevaert de Bloc: id., 229, 233. Over wervende teksten op de titelpagina zie Schlusemann (1999) en infra p. 480-6. Economische bedrijfsvoering: Pleij (1992)(b), 248. Een goed voorbeeld van een gemengd bedrijf met het oog op grote winstkansen met literatuur is dat van Gerard Leeu te Gouda en Antwerpen: zie overzichten in de ilc. Succesteksten: Pleij (1992)(b), 240-1, 246; verg. id. (2004)(a), 4; overzichten in de ilc. Het kroniekbericht van 1562: Pleij (1992)(b), 246.
| |
Revolutionaire veranderingen?
Voor het debat over de invloed van de drukpers in het alg. zie Pleij (2004)(a) en de verwijzingen daar; verg. Biemans (2004). Aantal oorspronkelijke Middelnederlandse literaire teksten in druk beperkt: Schlusemann (1995), 199-200. Eigentijdse waarderingen en jammerklachten over kopiisten: Pleij (1992)(b), 230; id. (2004)(a), 4-8. Caxtons uitspraak: Hittmair (1934), 8; verg. Pleij (2004)(a), 5-6. Eckert in Olivier van Castillen: nk nr. 3170; Pleij (1992)(b), 230. Over de auteur als ondernemer zie id. (2004)(a), 10. Hoogte oplagen en (voor)lezen: Cuijpers (1998), 50-3; verg. Pleij (2004)(a), 7-8; id. (2004)(b). Rederijkers en drukpers: Brinkman (2004)(c). Voorbeelden van prozaromans naar oudere versies in handschrift: Schlusemann (1995). Internationale netwerken en agentschappen: Brinkman (2004)(c); Gnirrep (1993).
| |
Leren lezen en blijven luisteren
Privélezen: Pleij (2004)(b); id. (1990)(a), 106-7; verg. Brinkman (1997), 222. Over Gerard Leeu zie Goudriaan (1993); overzicht van zijn productie in Gouda en Antwerpen in de ilc. De Historie des Alexanders: id., nr. 81. Over de Reynaert van 1479 zie Pleij (2004)(b). De leugenachtigheid van rijm, de Sidrac en de Historien van Troyen: Lie (1994); Pleij (1974), 63-4; verg. id. (2004)(b), 207. Dikwijls overlezen, herkauwen en Zerbolt van Zutphen: Mertens (1989); Pleij (2004)(b), 214, 221-4. Voragines Passionael in 1478: ilc nr. 1307, fol. [a1]recto. Privélezen verdacht: Pleij (2004)(b), 216-7. Opslaan in geheugen door drukpers vergemakkelijkt en aanbevelingen om meermalen over te lezen: ilc nr. 56, fol. [a4]recto; verg. Mulder-Bakker (2002). Spieghel der leken: Warnar (1993), 49. Het citaat uit de Reynaert van 1479: Vos (ed. 1952), p-6230-5. De Malegijs aangehaald in Pleij (2000)(a), 12-3. Over auraliteit zie Coleman (1996). Over participeren en recipiëren in groepsverband, Boendale en Paulinus van Nola: Pleij (1990)(a), 126-9; verg. id. (2004)(a), 12-3; Van Oostrom (2006), 457; Boendale (ed. 2003), 206; Duggan (1989), 229. Gespreksgroepen onder reformatorisch gezinden en de situatie in Leuven: Van Bruaene (2000), 272.
| |
De lokroep van de titel
Betekenis van een titel: Sonnemans (1996); Van Aken (ed. 1868), r. 33; Pleij (2004)(a), 9; id. (1995)(a), 142-3; Vermeulen (1982/83). Lanseloet van Denemerken: ilc nrs. 1405-1406; Besamusca (2003), 289: druk bij Eckert [1503-1520], ex: Den Haag kb. Gedrukte boeken en plaatjes voor analfabeten: Pleij (2000)(a), 12; Gregorius (ed. 2001), 268; Duggan (1989). Houtsneden: Cuijpers (1998), 218-20. Breydenbachs motivering voor houtsneden: (1488), fol. [a7]recto; Niehr (2001), 274-5. Over het geheugensysteem zie De Wilde (2005). Voor aanprijzingsformules zie: Vermeulen (1986); Cuijpers (1998); verg. Resoort
| |
| |
(2004). Buevijn van Austoen: nk nr. 1085; verg. Pleij (1992)(b), 250. Leeus Melusine plus folder: ilc nrs. 1322 en 1414; verg. Pleij (1992)(b), 248. Topistiek aan begin en slot: id. (1974), 68-71.
| |
Spirituele verpakkingen
In het alg.: id. (1995)(c), 174; id. (1974), 67-8. Buevijn (1511): nk nr. 3159, fol. [a2]recto; Melusine (1510): nk nr. 4352; Seghelijn (1511): nk nr. 1322, ex: Den Haag kb, fol. [a2]recto, [m6]recto; verg. ook [Dbedroch der mannen](1543), fol. [c1]recto. Over de geestelijke uitleg in Die gesten van Romen zie Pleij (1991)(d), 177. Typologische perspectieven in Esmoreit en Buevijn: Pleij (1980/81); Buevijn (1511): nk 3159 (titelhsn.). Verwijzingen in opening naar Paulus en Sallustius: nk nr. 3160; Pleij (1974), 67; id. (1992), 239. Leeus opwaarderingen van de fabel: id. (2004)(b), 217-9; Brants Narrenscip van 1500 krijgt de aanbeveling mee van genoeglijke lessen zoals Aesopus ‘sijn bijspelen ende saghen oft fabulen vertelt’: Brant (ed. 1981: naar de ed. 1548), fol. [a2]recto.
| |
Bestrijding van melancholie
In het alg.: infra hfdst. 8 en 9; verg. Pleij (1991)(d), 177-8. Tregement der ghesontheyt (1514) en Maerlant: nk nr. 1453, fol. [h3]recto; verg. Pleij (1990)(a), 90. Boccaccio over de beroemde vrouwen in druk van 1525: nk nr. 2521. Maastrichts liedboek van 1554: De Bruin (2001), ii, 820, p-Baethennd 1554/31. Aanpassingen aan stedelijke mentaliteiten zoals in Lanseloet en de Troje-stof: infra [ii/39-40, 42-43; iv/5-8]. Historie van Jason, hs. London bl, Add. 10.290, fol. 75verso-76recto; ed. in doctoraalscriptie UvA van J.W. Klein (1980), 107-9. Over arbeidsdeling zie Pleij (2003)(a). Troje als voorbeeld van ideale stadstaat: id. (1990)(a), 146-8; id. (1998)(a), 13-5. Over veranderend fatsoensbegrip zie id. (1988), 112. Ulenspieghel en stront: id. (1988), 110-8; verg. Lust (1986). Vrouwelijke erotiek bij De Roovere, De Dene en Van Rijssele: Pleij (1986)(a), 70; id., 102; id. (1990)(a), 28-30. Badscène in Jason: (ed. doctoraalscriptie UvA, J.W. Klein, 1980), 163-4: drukkerskopij voor ilc nr. 1417; verg. Hellinga-Querido (1974). Seks in Peeter van Provencen: Pleij (1997)(a), 28-9.
| |
Op zoek naar een publiek
Zie in het alg. Pleij (2004)(a) en id. (1992)(b). Voor publiek in het bijzonder zie id. (1996)(d) en id. (1997)(b). Twispraec (1481): ilc nr. 708, fol. [a1]verso; verg. De Bree (1993), 73. Over semireligieuze kringen als publiek zie Mertens (1993) en Pleij (1993)(a). Spieghel der duecht (1515): nk nr. 4404; verg. Keesman (1982/83); Pleij (1988), 211, 213-4; zie ook De Gendt (1999). Mariken van Nieumeghen en andere prozaromans in Beieren zie Resoort (1976/77); verg. Pleij (1993)(a); Roobaert (2001)(a). Paris ende Vienna (1487) en (1491): ilc nrs. 1692-1693. Twispraec (1481): ilc nr. 708, fol. [a1]verso. Der sielen troest (1479): ilc nr. 1932, fol. [a1]recto; deze aanbeveling lijkt te ontbreken in de hss.: Deschamps (1963). Belial (1484): ilc nr. 1304, fol. [a2]recto-[r4]verso. De spot in Van den Berghes Leenhof: Pleij (2004)(a), 11. Brillen voor een ouder publiek: id. (1992)(b), 247.
| |
De jongerenmarkt
In het alg. id. (2005)(b). Destrucyen van Troyen: ilc nr. 1197; verg. Pleij (1998)(b), 29-31. [Dbedroch der mannen], schelmenverhalen en de Reynaert van 1479: id. (1974), 66-7; id. (2004)(b), 219-20. Zwenking naar tweetalig schoolboek: id. (1998)(b), 29-32, 38; id. (1992)(b), 252. Erasmus en Vives tegen lichtzinnige verhalen: id., 246-7; de Leuvense arts en humanist Gerardus Gosemius wijst in Het cieraet der vrouwen ook op verwerpelijke prozaromans voor meisjes: Gosemius (ed. 1983), 30-1.
| |
| |
| |
13
Voorleesboeken
Wat wel en niet gedrukt wordt
Over de literaire productie in het noorden zie: Pleij (1992)(b), 235-6, 237, 239; verg. ilc via de drukkers; zie ook Verjaring (1973); Vermeulen (1986); Cuijpers (1998). Godevaert van Boloen en Sallustius in het voorwoord: ilc nr. 1110; nk nr. 4439; Pleij (1992)(b), 239. Vaderboec (1480): ilc nr. 1194, fol. [a1]recto-[a2]recto, [f6]recto; verg. Bertrand (1997). Het Sterfboeck (1488) en de artes moriendi: ilc nrs. 281-285; verg. Pleij (1990)(a), 38-41; id. (1997)(a), 23, 206, 222. Vrouwen inferieur: id. (1988), 280. Vertalen eerder dan Middelnederlands voorbeeld: id. (2004)(a), 10-1. Geen aristocratisch publiek van betekenis: id. (1992)(b), 240, 242; verg. id. (1990)(a), 266. Over economische malaise in Holland zie Brinkman (1997), 114. Literatuur en liefde, Brugge en Brussel: Reynaert (1999)(b), 13-21; Coigneau (1999/2000); verg. De Nijs (2002), 200. Van den drie blinde danssen (1482): Michault (ed. 1955); verg. Pleij (1990)(a), 163-9; id. (1990)(c), 267. Doctrinael des tijts (1486) en drukker Bellaert: ilc nr. 1589; Pleij (1983), 178, 137; Keesman (1993). Over geëmancipeerde vrouwen in de Lage Landen zie Pleij (1988), 278-87.
| |
Het succes van de prozaroman
In het alg.: Debaene (1951); Resoort (1988), 7-10, 180-240; aanvullingen bij Vermeulen (1986); Franssen (1990); Cuijpers (1998); verg. Pleij (1974); id. (1992)(b), 256; zie ook Van Anrooij (2004). Van der Noot in Brussel: Pleij (1982); id. (1988), hfdst. vi. Refreinen in prozaromans: Resoort (1988), hfdst. iv. De edities van Parijs ende Vienna: ilc nrs. 1691-1696; Debaene (1951), 133-40; Pleij (1991)(d), cat. nr. 30. De koopman-avonturier en ridders in de stad: id. (2002)(b), 73; infra [ii/40-45]; Tilmans (1998), 188, 194; Pleij (1992)(b), 254. Liefde mondt uit in huwelijk: id. (1990)(a), 178-81; verg. id. (c), 267. ‘Wijsheid’ is listigheid: id. (2002)(b), 67-74. Ontmoeting tussen Leeu en Erasmus: (ed. 2004), 83. Contacten Nederlandse en Engelse boekenmarkt, Caxton en Leeu: Franssen (1990), 21-7, 39-47, 198-204. Reynard the Fox uit het Nederlands: Schlusemann (1991); verg. Vriesema (1980). Over Doesborchs doubletten zie Franssen (1990), 21-7. Everyman / Elckerlyc: id., 198-9 + noot 145. Over kritiek op drukkers zie Pleij (1992)(b), 246-7; id. (1986)(b), 214-7. Eckert van Homberch en de Olivier van Castillen: nk nr. 3170; Pleij (1992)(b), 252-4; Verjaring (1973), 267-8.
| |
De waarheid van kronieken
Historie en kroniek: Pleij (1992)(b), 251-2; synoniem: ilc nr. 560, fol. [a2]recto; verg. Müller (1984), 253. De Cronike van Hollant (1478): ilc nr. 560, fol. [a3]verso, [a6]recto, [a8]recto-[b1]recto; verg. Keesman (2007). Historien van Troyen (1479): ilc nr. 608; verg. Pleij (1974), 63-4. Onbetrouwbare Grieken: id. (1988), 122-3. Cronike van Brabant (1497): ilc nr. 558, fol. [a2]recto-verso; verg. id., [d3]recto; Pleij (1991)(d), cat. nr. 24. Roncevaux, Roelant en drukkersmerk: ilc nr. 558, fol. [k1]recto; verg. Resoort (1988), hfdst. iv. Uitbreiding met Theuerdanck: Franssen (1989). De Wonderlijcke oorloghen (1531) en Maria van Bourgondië: Pleij (1988), 237-40. Vives tegen de prozaroman bij Resoort (1988), 193-8. Boeck van den pelgherym (1486): ilc nr. 1136, fol. [f3]recto; in het alg. Biesheuvel (2005). De Joetsche oorloghe: Vanderheijden (1979), 225, 227, 231, 232, 239; verg. Resoort (1988), 198-201. De verwording van de prozaroman: id., 209-40.
| |
Op maat gesneden ridders
Margarieta van Limborch: Schlusemann (1995), 207; verg. infra [ii/10]; Pleij (1990)(a), 21, 93; id. (1991)(d), 179; over de verstekst zie Van Oostrom (2006), 295-302. Ridders als model: Pleij (2002)(b), 74-8; infra [ii/40-5]. Individu, moderne devotie en schelm: Pleij (2002)(b), 67-74. De streken van de duivel: id. (1997)(a), 268. De Borchgravinne van Vergi: id. (1974), 65-6; verg. Resoort (1988). Huyge van Bourdeus: nk nr. 3163; Debaene
| |
| |
(1951), 82-8; Pleij (1980/81), 318-9. Sibilla: (ed. 1988); nk nr. 3173; Debaene (1951), 161-4; Pleij (1980/81), 325. Over rijmdrukken zie Resoort (1998); verg. Pleij (1992)(b), 241-2.
| |
De Mariken van Nieumeghen als leesboek
Loose vossen (1517): nk nr. 2553: ex. teruggevonden in de ub van Wroclaw (Polen); Pleij (1991/92), 174. Slordige druk van Mariken: id. (1996)(b). Het negatieve van Antwerpen: id. (1993)(e), 83 + cat.nr. 37; verg. id. (1975), 81-2. Citaat uit de Mariken: (ed. 1998), r. 561-6. Mary of Nemmegen: (ed. 1991). De parallel met Maria en Jozef: Pleij (1980/81), 328-9. Parallel met Truwanten, Die rose en Margarieta van Lymborch: id. (1976/77), 348; id. (1980/81), 328-9. Acteursechtpaar en pastoor Munters: id. (1996)(b). Jan van Beverley: nk nr. 1088; Coigneau (2003)(a), 226-7; verg. een refrein bij Stijevoort (ed. 1930), nr. 239, op de stok: ‘dus is dronckenscap moeder van allen quade’.
| |
Rederijkers en drukpers
In het alg.: Coigneau (2001); Brinkman (2004); Pleij (1992)(b), 234-5. Van Nyeuvont: ilc nr. 1654; (ed. 1910). Joos Lambrechts Refreinen (1539): Pleij (1999)(a), 125. Over repertoire als kapitaal zie Waterschoot (2003)(b), 261-3. Jan Cauweel, Frans Fraet: Pleij (1992)(b), 235. Smeken in opdracht van Van der Noot: id. (1988), 205-14. Rol drukkers bij ontwikkeling van een Algemeen Beschaafd: vb. Jan ii van Ghelen die van De Rooveres Brugs iets algemeners maakt: Waterschoot (2002)(a), 24. Het refreinen-bundeltje van 1495 en het netwerk van drukkers en auteurs: Brinkman (2004); Oosterman (1996). Van der Noot: Pleij (1988), hfdst. vi. Jan van Doesborch: Franssen (1990), met name 83-5 = nr. 61. Tilleghem (1510) en Van eenen coomen: Pleij (1992)(b), 250. De Berchemse proloog in Antwerpen anno 1561: id., 250-1.
| |
| |
| |
14
Nieuws uit andere werelden
Schelmenteksten
Succes Leven Liedewij: (ed. 1989), 123-36. Publiek van vrouwen en jongeren: Pleij (2005)(b); verg. id. (1997)(b). Reynaert als schelmentekst en slimme individuen in het alg.: id. (1995/96); id. (2002)(b), 72-4. Niet bedoeld om na te volgen: id. (2004)(b), 219-20. Voor de genoemde teksten zie id. (2002)(b), 72-4 en de verwijzingen daar; zie ook nog in het negatieve: Broeder Russche (ed. 1950). Voor rijmspreuken en autonomie burger zie Brinkman (1994)(a).
| |
Aesopus en Marcolphus
Esopus (1485) en herdrukken: ilc nrs. 24-25; nk nr. 2247; Van Heurck (1944), 77-8; Pleij (1993)(e), cat. nr. 67. Herkomst Leeus bewerking en de hsn.: Esopus (ed. 1990), 108-10; alleen zijn leven vertaald in id.; zie verder id., 7, 11, 37-40. Albertanus van Brescia's zwijgkunst in het Nederlands: ilc nrs. 49-55. Cruls Mont toe, borse toe: (ed. 1950). Salomon ende Marcolphus (1501): nk nr. 4216; Dyalogus (ed. 1941), 2-4, 5, 13; in het Latijn: ilc nrs. 1917-1925; verg. Esopus (ed. 1990), 7. De vieze, oude vrouw: Pleij (1977)(b).
| |
Uilenspiegel en zijn nazaten
Basisinformatie: nk nr. 2088; Franssen (1987/88); id. (1990), 59, 129-30; Ulenspieghel (ed. 1986); Ulenspiegel (ed. 1987). Anekdoten: (ed. 1986), nrs. 26, 18, 9. Uilenspiegel als anarchist: Pastoor (ed. 1981), 27-38. Humor rond het letterlijk opvatten van figuurlijk taalgebruik ook in humanistenkringen: Verberckmoes (1998), 110; zie ook Cluchtboeck (ed. 1983), nrs. 46 en 57. Pastoor: (ed. 1981), 7-9; verg. Ulenspieghel (ed. 1986), nr. 10. Over strontfolklore zie: Lust (1986); Pleij (1988), 110-8; verg. id. (1983), 58-61, 111. Voor het fatsoensoffensief verg. id. (1988), 90-9. De quasi-ondergescheten hovelingen: Pastoor (ed. 1981), 32-3. Jacke (ed. 1905), 6, 7, 8 en 15. Voor Heynken de luyere zie Pleij (1993), cat. nr. 40; verg. Coigneau (2005).
| |
Aernoutsbroeders en andere zwervers
In het alg. over Aernouts- en Everaerts-broeders en de aan hen gewijde teksten: Enklaar (1956); id. (1940); Pleij (1983), 99-100 en passim; id. (1977)(c); id. (1985); Dichten (ed. 1899), 72-109; De Meyere (1914). Verwantschap met bedelmonniken en vrijgeesterij: Pleij (1997)(a), 364. Naamgeving: id., 188; Schelmen (ed. 1985), 120-1; Truwanten (ed. 1978). Het ‘rapen’-refrein bij Stijevoort (ed. 1930), nr. 164. De Dordtse wijsaanduiding: Joldersma (2000), 124. De Aernoutteksten en de eindbestemmingen: Dichten (ed. 1899), 72-109; Frantzen (1920); Pleij (1983), 97-108 en in het alg.; id. (1997)(a), 187-8. De dialoog tussen de oude en de jonge Aernout: Dichten (ed. 1899), 72-87; Schelmen (ed. 1985), 57-65. Van den covente: Hogenelst (1997), r-59; Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nr. 66; verg. Pleij (1983), 99. Hongernamen: id. (1997)(a), 187-8. De quasi-Villon: Schelmen (ed. 1985), 75-105, 121-5. Der fielen vocabulaer, bronnen, de Index van 1570 en herdrukken: De Meyere (1914); Schelmen (ed. 1985), 9-54. 114-9; id. (1997), 64-5; Dupont (1998), 238-9; Simon-Muscheid (1992); Pleij (1999), cat. nr. 111. De Gasthuys-tekst en bronnen: Dichten (ed. 1899), 126-41; Schelmen (ed. 1985), 44-54, 118-9, 124; id. (1983), 161-3, 219. Van den langhen waghen: Dichten (ed. 1899), 156-60; verg. Pleij (1983), 183-4.
| |
Reizen met Jan van Mandeville
Over werkelijke en gedroomde reizen in het alg. zie Pleij (1997)(a), hfdst. v. Lucianus in Engelse vert.: Lucian (ed. 1968). Over Columbus en de oertijden zie Pleij (1997)(a), 243-56, 285. Cocagne: id. Bronnen voor Cocagne: id., 281-2. Kleine boekjes met reisverslagen: id. (1999)(a), cat. nr. 208; id. (1993)(e), cat. nr. 74; verg. id. (1997)(a), 291-309, 498-9. Mandeville (ca. 1477) en id. (1494): ilc nrs. 1525-1526; Mandeville: (ed. 1908). Aardrijkskundeboek: Pleij (1997)(a), 275-6. Drijfveren van Mandeville en Columbus, en wilden als dieren dan wel
| |
| |
onnozelen: id., 276-7, 285, 296-8. Gratis voedsel: id., 172-3. Adamieten in Sumatra: id., 350-1. Omgekeerde blijheid en droefenis: id., 403. Aardse paradijs potdicht: id., 203. Over de didactiek van de omgekeerde wereld zie id., hfdst. vii. Omgekeerd gezin, vies etende Aziaten, de aardbol en zwarte engelen: id., 401, 408-9, 421-2. Pape Jan: id., 286-7, 303, 214, 277-81; verg. Bejczy (1994); nk nrs. 1675 en 1311. Franssen (1990), 53, nr. 8 en 57, nr. 16. De profetie Epitome (1544) doet voorspellingen met betrekking tot ‘Van Pape Jan ende van den Coninck van Nubien’.
| |
Andere werelden
Van der nieuwer werelt: nk nrs. 2154 en 1311; Franssen (1990), 55, nr. 11 en 57, nr. 16. Hitsigheid en fatsoen: Pleij (1997)(a), 304-6. Ook in Calcoen: nk nr. 514; Pleij (1997)(a), 306-7. Lissebone en Balthasar Springer: nk nr. 1800; Pleij (1999)(a), cat. nr. 201; id. (1997)(a), 304, 309. Breydenbach in druk: ilc nr. 1026. Ghisteles Tvoyage: Zeebout (ed. 1998), xviii-xlviii. Exacte plaats van de bron uit het Hooglied: id., 286; over het verifiëren van beweringen van lokale bewoners: id., 211. Op zoek naar Pape Jan: id., 48, 236, 253, 254. Blanchefloers gevangentoren: id., 214. Hero en Leander: id., 380.
| |
Verdraaide nieuwstijdingen
Luilekkerland-presentatie als nieuwstijding: Pleij (1997)(a), 273-4. De tijding over de wilde Ieren: Tijdinghe (1544). Handelsbrieven en een volwaardige nieuwstijdingenpers: Pleij (2000)(c), 208-9. Bijns' refrein over de beide Maartens als nieuwstijding: id. Voor Venegien (ca. 1514) zie nk nr. 2114; de Franse bron volgens vriendelijke mededeling van Susy Speakman Sutch te Gent. Een nieu gedichte (1531) en de Triumphe (voor 1540): nk nrs. 965 en 2077; zie verder Credo (1544); verg. Kronenberg (1924). Voor de rijmpjes om de beeldenstorm te onthouden zie Verhalinghe (1566), fol. [a2]recto. De hype rond Maarten van Rossem: Pleij (2000)(c), 188, 195, 207-17.
| |
Het nieuws van de novelle
Over de novelle in het alg. zie Clements (1977). De Seven Wijse Mannen (1479): ilc nrs. 1955-1959; De Bree (1993), 63-9; over de hs.-traditie: Van Oostrom (2006), 110-1. De Gesten (1481): ilc nrs. 1101-1103; De Bree (1993), 74-5. Teghen die strael der minnen (tussen 1480-1485): ilc nr. 1736; verg. Mertens (1997); Novellen (ed. 1965); Pleij (1990), 179. Drie blinde danssen, Tghevecht van minnen en Van Rijssele: ilc nr. 1587; Michault (ed. 1955); nk nr. 2115; Tghevecht (ed. 1964); Van Rijssele (ed. 1913); verg. infra [x/11-15]. Griseldis: ilc nrs. 1738-1739; Novellen (ed. 1965, naar hs.); verg. Stijevoort (ed. 1930), nr. xv. Frederick van Jenuen (1531): nk nr. 1086; ed. in Raith (1936); zie verder Heerspink Scholz (1999). Saladine: ilc nr. 1199, fol. [b5]verso. Travestieën en verkleedpartijen behoren in deze tijd tot het geliefde hofvermaak en zijn evenmin vreemd aan een klucht als de Dove Bitster: Alvarez (ed. 1964), 81; infra p. 426-7; verg. [Dbedroch] (1543), fol. [c3]verso. Poppenkast: Pleij (2005)(b), 385-9. Van den hinnentastere (ca. 1550): infra p. 355-7.
| |
| |
| |
15
De populaire pers
Waarschuwingen voor vrouwen
Coornherts vertaling van Boccaccio: (ed. 1903). Voor navolgingen van Chaucer zie Hogenelst (1997), 124-5. Dat bedroch der vrouwen (ca. 1532): nk nr. 4422; Franssen (1990), 79-81, nrs. 58-59; id. (1982/83) en (1983/84); Pleij (1977)(d); Bedroch (ed. 1983). Over Jan Berntsz.: Franssen (1990), 27-39. Boeken over en canon van slechte vrouwen: Pleij (1977)(d), 149-50; verg. id. (1977)(b); Stijevoort (ed. 1930), nr. xlvi. Goede vrouwen bij Boccaccio en De Pisan: nk nr. 2521; verg. Pleij (1993)(e), cat. nr. 75; Lievens (1959). De opzet van het Bedroch: voor correspondenties met de cnn, bijbel en mythologie zie resp. Bedroch (ed. 1983), 9; Franssen (1982/83), 270-1; Pleij (1977)(d), 152; zie verder Boone (2002), 23-4. Der fielen vocabulaer: infra [xiv/15-17]. De auteur als verslaggever: Bedroch (ed. 1983), fol. [f3]verso; verg. id., fol. [i3]recto. Over de stedelijke obsessies met orde in het huwelijk: Pleij (1988), hfdst. viii; Triest (2000). De verhalen over Eva, Hercules en Iole: Bedroch (ed. 1983), fol. [b1]recto-[b2]verso, [i3]recto-[i4]recto; verg. Pleij (1988), 269-73. [Dat bedroch der mannen] (1543): Kruyskamp (1961); Pleij (1977)(d), 145. Zie verder: Bandello (1598); Loockmans (1589); Tijtcortinghe (1591); verg. Te Winkel (1922/27), iv, 319-31.
| |
Literaire lijstjes
Boze vrouwen en mannen: Bleyerveld (2000); Pleij (1982/83). Van den x. esels, pantoffelhelden, vrouwenangst en Dat bedroch der vrouwen: Esels (ed. 1946), 9-13; Franssen (1990), 86-7, nr. 64; verg. id., 117-8; Triest (2000); Caron (1988); Heks (1985). Voor Brussel als erotisch centrum zie Pleij (2000)(b). De Negen Besten en varianten: Van Anrooij (1997)(b); Quaesten (ed. 1980), inleiding; zie verder nk nr. 1774; Franssen (1990), 76-8, nr. 56; verg. id., 116-7.
| |
Anekdoten
Kluchten (anekdoten) in het alg. en Een nyeuwe cluchtboeck: (ed. 1983); id., nrs. 180 en 5; verg. ilc nr. 708, fol. [e6]recto.
| |
Gedrukte liederen
Zie in het alg. het repertorium: De Bruin (2001). Antwerps liedboek: (ed. 2004), nrs. 17 en 21. Vastenavondlied: Komrij (1994), 548; Pleij (1992)(a). Spiegel der minnen: Van Rijssele (ed. 1913), r. 3970-5, 4047-54, 4598-4742; verg. Pleij (1989)(b), 24-8. Over charivari zie id. (1989)(a). Voor de samenstelling van Een devoot boecxken (1539) zie id. (2000)(c), 204-5. Problemen rond De Casteleins Diversche Liedekens: (ed. 1943), 2. Zanggroepen rond Maria Magdalena: Pleij (1990)(a), 43-4, 127-9. De liedboeken van Maastricht en Zutphen: Komrij (1994), 547; De Bruin (2001), ii, 820, p-Baethennd 1554/31; Bonda (1996), 491-2; Zutphens liedboek (ed. 1985), nr. 42. Liederen op toneel: Coigneau (1992); Ramakers (1997). De zingende leeuw bij Franke (1996), 125.
| |
Het lied als wapen
Schimp- en partijliederen in het alg.: infra p. 255-8. Stijevoort (ed. 1930), nr. cic, met name ii, 135. Over Lenaert Jansz. zie Foncke (1928). Edities van historieliederen: Fredericq (1894); Van de Graft (1904); Van 't Hooft (1948); ook Komrij (1994) neemt er heel wat op.
| |
Het Antwerps liedboek
In het alg.: (ed. 2004); zie ook de bijdragen in Nederlandse letterkunde 10 (2005), 77-128. Lied van Dendermondse rederijkerskamer en lied van De Castelein: id., 19-20. Liederen over pantoffelhelden en ongelijke liefde: id., bijv. nrs. 5, 85, 208. Tielman Susato: De Bruin (2001), ii, 826; Bonda (1996), 504-6; Komrij (1994), 1003.
| |
| |
| |
Literatuur voor thuis
Almanakken en prognosticaties: Water (ed. 1980), inleiding. Der Scaepherders Calengier: nk nr. 0717: ex. thans Paris bn; Pleij (1991)(e); verg. id. (1990)(a), 53-5; id. (1991)(d), cat. nr. 311; Kalengier (ed. 1985), naar nk nr. 1258. Spotprognosticaties: gegevens en editie in Water (ed. 1980), ook via register; langere citaat: id., 109, r. 36-8; Pleij (1991)(d), nr. 38; verg. id. (1976), 59-63; id. (1983), 73-80. De spotordonnantie van de winter en Van Ghelens explicatie: Water (ed. 1980), 208; Pleij (1983), 64. Lotboeken: nk nrs. 1150, 3222, 1151, 4243; Pleij (1993)(e), cat. nr. 315; Tboeck (1546); Clucht Boecxken (ca. 1600), fol. [b1]recto-[c8]verso; verg. Pleij (1974), 54. Int Paradijs van Venus en de Recreative devisen: resp. (ed. 1981) en (1599).
| |
Het evangelie van de vrouw
Evangelien van den spinrocke: (ed. 1910), met name cap. 11. Herkomst en bronnen: Pleij (1993)(a); id. (1977)(b), 41; Koopmans (2005).
| |
Literatuur aan de muur
In het alg.: infra p. 16-7 en 344-5; De Meyer (1962); id. (1970); Van der Stock (1998). De reeksen van Cornelis Anthonisz.: De Jong (1977/78); Dubiez (1969). Vrouwe Aelwaria: De Jong (1975/76); verg. Pleij (1983), 104-6. Het schip van Sint Reynuyt: Burger (1931); verg. Pleij (1983), 185-6, 193; Enklaar (1940), 47-65. De spin-offs van Luilekkerland: Pleij (1997)(a), 445-7 en verwijzingen op 509-10.
| |
Scheiding der wegen
Vermaaksliteratuur tussen volks- en elitecultuur: id., 445-67; verg. id. (1988), 349-56. Rosemondts Boecxken van der Biechten (1517): nk nr. 1814.
| |
| |
| |
16
In het spoor van Luther, Erasmus en de zot
Hervormingsgezinde neigingen en ketterse sympathieën
Verboden tegen schimpliederen, speelverbod Everaert en opstelling antigeestelijkheid: resp. infra p. 255-8, 604-6, 432-5 en 289-94. Over pelgrimstochten en persoonlijke verantwoordelijkheid zie infra hfdst. 6. Voor zelfredzaamheid zie Pleij (2002)(b), 67-72. Het Gentse toneelfestival van 1539: nk nr. 1926; Spelen (ed. 1982); Van Bruaene (2000), 266-9; id. (2003/04), 247-8; Waterschoot (1995/96), 145-6; Pleij (1999)(a), cat. nr. 29; voor de niet-gebundelde liederen zie Erné (1975). Het Gentse refreinfeest van 1539: nk nr. 1785; Refereynen (ed. 2000): zot refrein van Tienen, fol. [g6]verso-[g8]recto; Coigneau (2001), 207; Van Elslander (1944); Pleij (1999)(a), 125. Van Nyeuvont: nk nr. 3612; Hummelen (1968), 4.01; Hüsken (2002), 1. Dissidente geluiden en voorvallen in Gent, Amsterdam, Hoorn, Holland, Friesland, Kortrijk en Ieper en het optreden van Sonnius en Titelmans: Waterschoot (1995/96), 142-3, 149-50, 151, 152; verg. Decavele (1989/90), 1; in het alg.: Decavele (1975); Waite (2000); Marnef (2003). Vaernewijck over kramers, Poelgiers wagenspel, Semmerzale en Schuddemate: Decavele (1989/90), 101. De Leidse minderbroeders, Joris Pietersz en Jan Beuckelsz: Brinkman (1997), 90-2.
| |
Censuur en vervolging
De evangelische leeraer: Hummelen (1968), 4.09; Waterschoot (1995/96), 150. Dwerck der apostelen: nk nrs. 1924-1925; Hummelen (1968), 3 a 1. Richard Clough over het Gentse feest van 1539 bij Oosterman (2001)(b), 90. Den boom der schriftueren: nk nrs. 427, 2549; Hummelen (1968), 1 g 2, 3 a 3; Boom (ed. 1870), 41; zie ook Waterschoot (1995/96), 146-7. Over opvoering te Roborst en Utenhove zie id., 150. Leven en werk van Frans Fraet bij Hofman (2000). De Gentse en landelijke verbodsbepalingen: Waterschoot (1995/96), 147-8; Van Bruaene (2000), 273; overzicht met teksten bij Van Boheemen (1999), 10-4. Van der Moedere ende kindren Zebedei: Hummelen (1968), 1 y 1; Van Bruaene (2000), 273. Het Brusselse refreinfeest van 1561 en de teksten: Waterschoot (1995/96), 152-3. Het citaat uit het plakkaat van 1559: Van Boheemen (1999), 14. De Antwerpse papgilden: Van Bruaene (2003/04), 237-8; Oosterman (2001)(b), 63-6; verg. De Maeyer (1959), 28; Waite (2000), 71. Titelmans, Van Mussem, Petegem, Leupegem, Deinze, Dendermonde, Dranouter, Oudenaarde, het Spel van de bruyt: Waterschoot (1995/96), 148-9. Brussel 1559 en Ieper 1545: Hummelen (1968), 1 h 2; Van Eeghem (1937); Waterschoot (1995/96), 151-3.
| |
Opstandige teksten
De Brugse Ruetelaers: Dewitte (1997)(a), 119; verg. Burke (1999), 90; verg. ook de spot met de Palmzondagprocessie, geïnspireerd door de ezel: Roobaert (2002), 60-2. Everaert tegen ‘ketterye’: (ed. 2005), 926-7. Broer Cornelis: Bostoen (1984), met name 257. Bervoete Broers: Hummelen (1968), 1 h 1; Van Eeghem (1937); Oosterman (2001)(b), 67-70; Van Bruaene (2003), 131-4. Menswerdinge Christi: Hummelen (1968), 1 ob 2; (ed. 1983).
| |
Erasmus
Erasmianisme in de rederijkerij: Pleij (2005)(a), 65-77; verg. Mout (1997); Erasmus gebruikte zijn kennis van de Nederlandse taal en cultuur veel meer dan men geneigd is aan te nemen: Wesseling (1994); id. (2002). Erasmus en het onderwijs van de moderne devoten: Bange (1988); Weiler (1995), 197; Augustijn (1988), 71-80. Erasmus' biografie in het alg.: id. (1986); Rummel (2004). Verouderde literatuuropvattingen: Erasmus (ed. 2000), 112 en 54-5; id. (ed. 1989), 81; verg. id. (ed. 2001)(a), 158-9. Antiminderbroeders: id., 47. Voor de verspreiding van zijn werk in de Lage Landen zie nk en Bijl (1978). De jonge moeder (1528) uit de Colloquia: Erasmus (ed. 2001)(b), 284-308. Over de aard van de samenspraken zie Jensma (1996), 54.
| |
| |
| |
Rederijkers in Erasmus' voetspoor
In het alg.: Degroote (1962); Pleij (2005)(a), 65-77. Het begrip ‘erasmiaans’ bij Broer Cornelis: Historie (1569), fol. [c5]verso. Tafelspel van drie personagien: Hummelen (1968), 4.08; ed. in Van Dis (1937), 150-229, met name r. 64 en r. 53. Het Leidse spel: Hummelen (1968), 1 d 15; Meertens (1967). De verwekking volgens Erasmus' zot: (ed. 2000), 37. Spot met de aanbidding van heiligen: Pleij (1971/72); id. (1974/75), 403-4. Het Tieltse refrein van 1539: Refereynen (ed. 2000), fol. [g5]recto-verso. Van den Berghes Leenhof: (ed. 1950). Crul en Erasmus: Erasmus (1611); Degroote (1962), 134-44; Crul (ed. 1950), 55-65; zie ook id., xiv-xvi; Hummelen (1968), 1 d 13; verg. Hazelzet (2004), 85-8. Erasmus op Reynuyt-prent: Enklaar (1940), 64-5. Hollands eerbetoon aan Erasmus: Kooiman (1922), 163; Blom (1969), 26, 34. Contacten in Anderlecht: Roobaert (2003); zie ook Waterschoot (2002)(b).
| |
De zottencultuur
De zot in massa- en elitecultuur in het alg.: Coigneau (1980/83); Ryckaert (2005), 303-9; Pleij (1990)(b); id. (2007)(a). Kamerzotten en Antwerpse competitie: Roobaert (2003/04), 61-3; Oosterman (2001), 83-4, 87-8. Zotten bij Gentse schutters en de zot van Nijvel: Moulin-Coppens (1982), 124, 136. Over het Brusselse zottenfeest van 1551 zie Pleij (1996)(c); Roobaert (2003/04), 63-84. Over meerstemmigheid in de kerk zie Wegman (2005), 3-5. Filips' eed in Leuven: Calvete (ed. 1873/74), iii, 29. De redeloze zot bij Pleij (1990)(b). Tafelspel van drie personages: Hummelen (1968), 1 oi 23. Sotslach: id., 2.09. Tafelspel van een personage: id., 3 u 3; komt ook voor in Refereynboeck (1590), 154-6. Everaerts Nyeuwen Priestere: Hummelen (1968), 1 b 27; (ed. 2005), 803-27; Van Nyeuvont: nk nr. 3612; Hummelen (1968), 4.01.
| |
Der zotten ende der narren scip
Brants Narrenschiff en de Nederlandse vertalingen: nk nrs. 2555-2556; Brant (ed. 1981). Over zotten als corrigeerbare overtreders zie Pleij (1983), 152-8, 218. Ongeneeslijke zotten: id., 217-25. Verg. zotte refrein van Menen: Refereynen (ed. 2000), fol. [h4]recto; Brant (1981), fol. [b2]verso en [b4]recto-verso; [q1]verso-[q2]recto; [z2]verso. Testament van Jan Splinter: Dichten (ed. 1899), 199-208. Brants pragmatiek: Brant (1504), fol. [k7]verso-[k8]recto.
| |
Dwaze teksten
Over zotte refreinen zie Coigneau (1980/83). Voor de inspiratie door het ‘sotte chanson’ zie Reynaert (1999)(b), 95. Stijevoort (ed. 1930), nr. 118. De Gentse zotte refreinen van 1539: Refereynen (ed. 2000), fol. [f1]recto-[i8]verso. Over Erasmus, Crul en de Charon zie Pleij (2005)(a), 74-5. De vissenstrijd: Dichten (ed. 1899), 191-5. Over leugenteksten gaat Coigneau (1979). Voor de ‘fatras(ie)’ zie Pleij (1988), 119. Leugenrefreinen: De Dene (ed. 1976/77), ii, 122-3; id. (ed. 1978/79), ii, 87-8; verg. Coigneau (1980/83), ii, 330-1, 364-5. Smekens Dwonder en Sardanapolus: Pleij (1988), 118-20, 269-72.
| |
Gevatheid als levenskunst
Spreekwoord: Zegers (1563), fol. [b8]verso. Zotten aan het hof: Pleij (1990)(b), 2. Over Ghijs uit Kortrijk zie Braekman (1992), 296. De binnentredende zotten in 1561: Spelen (1562), fol. [b2]verso-[b4]recto. Over ‘ingenium’ en het voorbeeld van de ossenkop zie Schouten (1988); Cluchtboeck (ed. 1983), nr. 90. Erasmus over de training van het geheugen: Weiler (1995), 197. Gevatheid van Marcolphus, Esopus en Heynken: Dyalogus (ed. 1941), 13; Crul (ed. 1950); verg. Coigneau (2005). Tielebuys: Hummelen (1968), 1 og 14, 2.05, 2.10; ed. in Esbatementen (ed. 1934), r. 149. De Dene en Vaernewijck over rederijkers: (ed. 1976/77), ii, 194; Waterschoot (1996)(c).
| |
| |
| |
17
Humanisme in de volkstaal
‘Bourgondische’ rederijkersteksten
Over humanisme in de volkstaal in het alg. zie Pleij (1990)(a), 158-91. Neostoïcisme: id. (1988), 144-5; verg. Buys (2005). Tghevecht van minnen, Rijsseles Spiegel der minnen en de Elckerlijc: nk nr. 2115; Tghevecht (ed. 1964); Hummelen (1968), 4.07; Spiegel (ed. 1979), 2-7. Brusselse c.q. ‘Bourgondische’ rederijkers: Pleij (1988), 183-91; id. (1990)(a), 158-91; de bijdragen in Janssens (2003); verg. Brinkman (1994)(b). Over Smeken zie verder nog Van Bruggen (2005), 10-1; en over Van den Dale: Waterschoot (2003)(a). Over de melancholieke dichter zie Pleij (1990)(a), 159 vlg. Colijn Caillieus Dal sonder wederkeeren: nk nr. 1519; Franssen (1990), 78-9, nr. 57; Pleij (1991)(d), cat. nr. 316; verg. id. (1988), 189-91; Speakman Sutch (2003), 142-6. Van den drie blinde danssen: ilc nr. 1587; Michault (ed. 1955), met name 18-9, 47; verg. Pleij (1990)(a), 163-9. Pertchevals Camp van der doot: nk nr. 1308; verg. id. nr. 3358, ex. thans Wien önb; Pertcheval (ed. 1948); Speakman Sutch (2003), 150-4.
| |
Literatuur op zoek naar een elite
Der foertuynen troest: nk nr. 4343; Pleij (1988), 210-2, 339. Van den Dales Uure van der doot: nk nr. 2744; Pleij (1988), 212, 342-3; citaat naar Komrij (1994), 626; zie ook Waterschoot (2003)(a); Speakman Sutch (2003), 155-9. De loose vossen der werelt: nk nr. 2553, ex. thans Wroclaw bu; Pleij (1988), 343; verg. id. (1991/92), 174. De Roovere (ed. 1955), 288-90; verg. Pleij (1988), 256. Over pelgrimage-teksten zie infra p. 218-21. De biografie van Van der Noot bij Pleij (1988), 197-221. Spieghel der duecht: nk nr. 4404; Pleij (1982/83); id. (1988), 211-4. Triumphe: nk nr. 1309; Raue (1996); Pleij (1990)(c), 271, 272. Boeck van de pelgherym: nk nr. 693.
| |
Troost en vernieuwing
Over de kloof tussen werkelijkheid en werkelijkheidservaring naar aanleiding van vrouwenangst: Pleij (1986)(a); Blockmans (1999): hierin wordt geen rekening gehouden met het inspelen van literaire teksten op werkelijkheidservaring in plaats van werkelijkheid; de vrees voor vrouwen is nog sterk aanwezig al blijkt daar in de praktijk weinig voedingsbodem voor te zijn; verg. de overtuiging thans dat openbaar geweld sterk is toegenomen, in weerwil van de cijfers die op het tegendeel wijzen. Troostliteratuur: Pleij (1990)(a), 158-9, 184 noot 1; verg. Mertens (1997). Boëthius (1485): Goris (1996); id. (2000), Inleiding; ilc nr. 420, fol. [a2]verso; Pleij (1997)(a), 425-7, 250-4. De positivering van ‘nieuw’, Erasmus en Gruuthuse-handschrift: id. (2000)(a), met name 125-6; id. (2007)(b); Grapheus vermeldt nog in 1529 dat de aankondiging van iets nieuws de nodige irritaties kan opwekken: Hollaar (2006), 46.
| |
De emancipatie van de volkstaal
Exclusief gebruik van de volkstaal, Caxton, Theuerdanck, Parzival en Titurel: Pleij (1988), 346-8, 189. Van Ruijven en Cats als sponsors: Speakman Sutch (2004). Voor Van Haechts proloog zie Oosterman (2001)(b), 54-9. Gymnicks voorwoord: Besamusca (1999), 123-4. Over de activiteiten van Joos Lambrecht zie Waterschoot (1992); Pleij (1999)(a), 125-7, cat. nr. 25. De Casteleins Const van rhetoriken en vernieuwing: Waterschoot (1992), 30-1; id. (1985/86); Coigneau (1985); Pleij (2007)(b). Apianus' Cosmographie, Lier en de heilige Gommarus: nk nr. 127, titelpagina, [a2]recto-verso, [k1]recto. Cornelis van Ghistele: Vinck-Van Caekenberghe (1996); Strietman (2000). Van Ghistele in nalatenschap van Johan van Hogelande: Burgers (1989), 65 nr. 48. De Terentius-vertaling, De Castelein, Van Mussem, Haecht en de Antwerpse spelen van 1561: Terentius (1555), fol. 2recto; verg. Vanderheyden (1981), 126; Coigneau (1985); Waterschoot (1995/96), 148; Oosterman (2001)(b), 54-9; verg. Ryckaert (2004). Antiek theater en eigentijds toneel bij de Boëthius-commentator: Goris (2000), 210. Coornherts komedie voor esbattement: Hollaar (2006), 45. Over Jan van Mussem zie verder Waterschoot (1995/96), 148.
| |
| |
| |
Leerschool voor beschaving
Rederijkerskamers en schutterijen als beschavingsinstituten: Pleij (1988), 183-91; Arnade (1996), 68-70; Autenboer (1993/94), i, 499-501 en ii, 577-635. Seks- en strontfolklore ook onder hooggeplaatsten: Lust (1986); Pleij (1988), 110-8. Anonimiseren van geweld: id. (1991)(a), 27-8. Toegangseisen rederijkerskamers: infra p. 310-20. Voor de statuten van De Fonteine zie Van Elslander (1948/49). Calvetes typering van rederijkers: (ed. 1873/84), iii, 24. Van Haechts proloog: Oosterman (2001)(b), 59. De Sotslach: Hummelen (1968), 2.09; (ed. 1932), r. 65-7, 05, 172-3. Battement van twee peersonagien: Hummelen (1968), 1 n 7; Pleij (1985)(b); ed. in Van Eeghem (1943). Smekens Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden: Hummelen (1968), 1 d 11; ed. in Van de Wijer (1984); ed. met vert. in Gosman (1991), 229-302; verg. Pleij (1988), 102-3, 108, 141-3; id. (1993)(b), 124-5.
| |
Het Latijnse schooldrama
In het alg.: Bloemendal (2003); De Vroomen (1996); Heesakkers (1993). Coornhert en Erasmus: Van Rijssele (ed. 1913), 220; Erasmus (ed. 2004), 80-1; verg. De Vroomen (1996), 80-2. Macropedius' Andrisca en Aluta: id., 84; (ed. 1995), 49. Schonaeus, Macropedius en de bronnen: Bloemendal (2003), 46. Het thema van de Verloren Zoon, Gnapheus, Macropedius en Cocagne-fantasieën: id., 49-52, 53-7; Macropedius (ed. 1995), 49; Pleij (1998)(a), 17. Over de Neolatijnse literatuur in de Lage Landen zie verder Heesakkers (1993).
| |
Antieke voorbeelden
Klassieke Oudheid in de Middeleeuwen in het alg.: Curtius (1963); Seznec (1961). Dietsche Cathoen (ed. 1998). Vergilius en Van Ghistele: Vergilius (1556), fol. [*5]verso; Sophocles (ed. 1922), 5. Vergilius als middeleeuwse tovenaar: Franssen (1994), id. (1995)(a) en (b); Vergilius vereerd in 1486: Willems (1845), 149, r. 1-2. Goden bij Van Rijssele en Smeken: Coigneau (2003)(a), 217-23; overzicht van antieke goden in rederijkersspelen bij Colleman (1999/2000), 129-31. Lierse gezellen te Antwerpen: id., 97. Gossaert en Hercules: Pleij (1988), 25-9, 99-109. Het regieboek van Gillis Leemans: Hummelen (1968), 1 c; De Keijser (1953); verg. Pleij (2003)(b), 36-7. Symon Andriessoons Adagia: (ed. 2003), met name 80. Elckerlijc, Van den Berghe, Charon, Leander en Hero en Masscheroen: Colleman (1999/2000), 117-20; Pleij (2003)(b), 37-8; vier spelen van Leander en Hero geëditeerd in Van de Sype (2001/02); verg. Van Bentum (2001/02). Kapelles Priapus: Hummelen (2003); meer in het alg. raakt de feestcultuur doordrenkt van antieke toespelingen: Ryckaert (2005), 309-12.
| |
Het Antwerpse landjuweel van 1561
In het alg.: Hummelen (1968), 3 c; Coigneau (1994)(a). Rederijkers in het noorden: Van Dixhoorn (2004); Van Boheemen (1999); Van der Heijden (1999); Moser (1999/2000). Moeizame toestemming voor het feest: Coigneau (1994)(a), 26. Podium voor vernieuwingen: Ryckaert (2004); zie verder bijv. Kruyskamp (1962), xi. Van Haechts voorwoord: Ryckaert (2004), 26. De Brabantse landjuwelen: Autenboer (1981); Coigneau (1994)(a), 115-6. Protserige inkomst: Oosterman (2001)(b), 89-96. Over interne bewondering gaat Marnef (2003), 176. Liedjes: Coigneau (1992), 260. Het belang van de koopman: Bostoen (1991). Van Haechts Wellecome: Hummelen (1968), 3 c 1; Spelen (1562), fol. [c2]recto-[d3]recto. Proloog van De Goudsbloem: Hummelen (1968), 3 c 6; Spelen (1562), fol. [n3]verso-[n4]verso; verg. Pleij (1993)(e), 82. Schetz en Van Stralen: Van Bruaene (2003/04), 238-9, 367. Interne refreinwedstrijd: Marnef (2003), 177. De antwoorden van Diest, Mechelen en Den Bosch: Pleij (1993)(e), 83; Hummelen (1968), 3 c 9; Spelen (1562), fol. [x1]recto-[x3]verso. Elitair spektakel en zich vergapend publiek: Pleij (1988), 349-56. Het Haagspel van 1561: Hummelen (1968), 3 c 44-57; Van Bruaene (2003/04), 212; Coigneau (1994)(b), 122-32. De Turnhoutse factie: Hummelen (1968), 3 c 51; over de factie in het alg. en deze in het bijzonder gaat Ryckaert (2005), 324-5; verg. Pleij (1997), 186-8. Coornhert, Van Mussem, Van Hout en Bredero tegen de traditionele rederijkerij: id. (1995)(b), 165-7; Bredero (ed. 1974), r. 207-21.
| |
| |
| |
18
Het gevleugelde woord
De erkenning van fictie
Boendales poëtica: (ed. 1844/48), iii, cap. 15; verg. Gerritsen (1992). Over de pia fraus zie Van Mierlo (1948), 85; Thomas van Zerklaere lijkt een zeker begrip te tonen voor verzonnen avonturenverhalen, waaruit vroom leven te leren valt: (ed. 1965), r. 1131-4. Over straatdichters zie Pleij (1995)(b), 161-4. Voor het begrip ‘fictie’ in 1497 zie Willems (1845), 152-5; zie verder cd-rom Middelnederlands; verg. ook in Brusselse spel van 1539: Moser (2001), 159; zie verder Pleij (1974), 75-7. Theuerdanck en de Cronike van 1530: nk nrs. 0882, 654-656; ilc nr. 558; Franssen (1989); id. (1990), 85, nr. 62; Pleij (1991)(d), cat. nr. 24. Boëthius met neutraal begrip ‘fictie’: Goris (2000), 195.
| |
Projectie van moderne literatuuropvattingen
Maerlant-waardering in de late Middeleeuwen: Van Oostrom (2006), 543-5. De Denes bewondering voor De Roovere, Bijns nagevolgd tot in de zeventiende eeuw, Coornherts bewondering voor Van Rijssele: De Roovere (ed. 1562), fol. [a1]verso-[a3]recto; Roose (1963), 159-70; Van Rijssele (ed. 1913), 218-21, lviii-lx. Over naamgevingen en verzamelhandschriften zie in het alg. Sonnemans (1996). Hs. Van vrouwen ende van minne: (ed. 1871); verg. Pleij (1983), 228-9. Beatrijs' naam aan het slot: (ed. 1995), r. 1029. Die hexe: Handschrift-Van Hulthem (ed. 1999), nr. 206.2. Weinig coherentie en voortdurende tegenspraken (naar huidig begrip) ook in het imposante Liber Floridus van Lambert van St.-Omaars: De Coene (2006), 12. Voor meerduidige interpretaties van Die rose en de Reynaert zie Van der Poel (1994); verg. Pleij (1995)(c), 178-9; Reynaert (1999)(c); verg. Schenkeveld-van der Dussen (1985), 230.
| |
Diachrone verkenningen
Voor de artes-literatuur zie Jansen-Sieben (1989); voor de bloei in de Lage Landen: Huizenga (2002) in het alg.; verg. Reynaert (2004)(a). Boendales lof voor dichters: (ed. 2003), 182. De incidentele belangstelling voor literatuur als volkskunst blijkt bijvoorbeeld uit de bijdragen in Populaire literatuur (Amsterdam, 1974). Volkstaal en ridderepiek voor leken en kinderen: Pleij (2005)(b), met name 389-93; zie ook Van Oostrom (1989); Resoort (1989). Latijn, Frans en Hoogduits voor elites in de Lage Landen: Van Oostrom (2006), 197, 204, 218, 224. Voor poppenkast zie Pleij (2005)(b), 385-9. Zerklaeres aanbeveling van ridderepiek voor de jeugd: Zirclaria (ed. 1965), r. 1131-4. Boendales Der leken spieghel vooral voor jongeren: Kinable (1997), 48. Voor Maerlants uitval tegen infantiele volwassenen zie Willemsen (1998), 57. Humanistenopvattingen over het onderwijs: Resoort (1989); Pleij (1998)(b), 29-32, 38. De positie van vrouwen in het literaire leven: Hogenelst (1982); De Hemptinne (2004). Marginaal lidmaatschap van vrouwen bij rederijkerskamers: Van Bruaene (2005).
| |
Inspiratie en expiratie
Valse drukkersadressen: Kronenberg (1948). Houtsneden als aanwijzing voor datering van incunabelen: Kok (1994); ilc, xii-xiii. Opdoemen van de auteur als individu: Reynaert (2000). Gave van de Heilige Geest staat loon in de weg: Post (1954), 285. Dat boeck van den oorspronck: (ed. 1882), 146-7. Het exempel Van dat kint Herman: De Vooys (1903), 248-9. Over Suso zie Van Aelst (2000), 89. Erkenning van talent bij de rederijkers: Moser (2001), 90-7. Erasmus' spot met inblazing door de Heilige Geest: (ed. 2001) (a), 158-63. Inspiratie en expiratie: Pleij (1983), 117-25; verg. Hollaar (2006), 22; Bot (1997), 21; Freedman (1999), 149; Maerlant juist in de vijftiende eeuw zeer vereerd: Van Oostrom (2006), 544.
| |
Sprooksprekers
Klachten over straatdichters vanaf de twaalfde eeuw: Pleij (1995)(b). Sprooksprekers en
| |
| |
shownamen: Hogenelst (1997), met name i, 175; verg. Meder (1991), 445-6; Pleij (1997)(a), 37; id. (1983), 119-20. Sprekersnamen aan het Gelderse hof: Hogenelst (1997), i, 175. Namen in het Handschrift-Van Hulthem: (ed. 1999), nrs. 49, 129, 179, 23, 100, 195, 67, 99, 153, 24, 130, 139, 135, 212, 30, 171; verreweg de meeste teksten zijn anoniem; de meeste namen maken de indruk eerder de sprookspreker te benoemen, bode of heraut tot wiens repertoire de bewuste tekst(en) behoorde(n).
| |
Wie zijn de auteurs?
Zie in het alg. Reynaert (2000); verg. Brinkman (1997), 270. De klerk als auteur: Van Anrooij (2006), 6-9; verg. infra p. 34-7. Tybert in het Bouc van ambachten (ca. 1370 en 1501): (ed. 1931), iii, 44 en vi, 35-6. Van den levene Ons Heren: (ed. 1968), r. 115-6. Auteursportretten: Pleij (2002)(c), 38-9; pas vanaf ca. 1360 zouden de eerste betrouwbare voorstellingen van individuele personen gemaakt worden: Legner (1978). Evangelien van den spinrocke: (ed. 1910). Auteur als tegenstribbelende secretaris ook in ilc nr. 1848, Purgatoire des mauvais maris, tussen 1479 en 1484 gedrukt te Brugge door Colard Mansion. Peeter van Provencen: nk nr. 3171; (ed. 1982), fol. [d4]recto-[o4]verso. Over de honger naar kennis verg. Pleij (2002)(c), 35-6. De arts als auteur, Pertcheval: id. (1988), 283; verg. Van Oostrom (2006)(b), 404; ander voorbeeld is Gerard Goossens te Leuven in de zestiende eeuw: Gosemius (ed. 1983). Vrouwen als auteur: Van der Poel (1997); Joldersma (2001); Heene (2006); Christine de Pisans Stede der vrauwen: Lievens (1959). Over Anna Bijns: (ed. 1987), 113-4; Pleij (2000)(c); Roose (1963). De jonge vrouw bij Jan van den Berghe: Kaetspel (ed. 1915), 110. Jan Thönisz en kopiist Gheurtsz: Hummelen (1968), 1 d 4.
| |
De beroepsschrijver
Volgens Van Oostrom (2006), 523, is Maerlant de eerste auteur die van schrijven zijn beroep maakte. De aanduiding ‘facteur’ kan ook staan voor de ‘maker’ van een lied: Boecxken (ed. 1889), 287. Literaire activiteiten van boekbinders: Reynaert (2004)(b). De ‘auteur’ van de Cronike van Brabant: ilc nr. 558, fol. [a3]recto, [dd3]recto. Geestelijken als lid van rederijkerskamers: infra hfdst. 8. Jan van den Berghe en Francois Ballaer: Van Bruaene (2003/04), 215, 284. Over humanistenbemoeienis met de drukpers zie Pleij (1986)(b). De Castelein: Coigneau (1985); De Casteleyn (1573), fol. [c7]verso; Hummelen (1968), 4.05. Het portret van de literaire kunstenaar in het Gruuthuse-handschrift, melancholie en Dirc Potter: Willaert (2005); Reynaert (1999)(b), 41-56; Pleij (1990)(a), 91-3; verg. Stijevoort (ed. 1930), nrs. 164 en 188 met een melancholieke dichter onder de rederijkers. Opsomming Vlaamse auteurs bij Meyerus: (ed. 1842), 81 vlg. Pertcheval: (ed. 1948), fol. [a2]verso, r. 35-7. Professionele auteurs bij Guicciardini: (ed. 1987), 108.
| |
Spelen met taal
Motivering van De Dene: Oosterman (1997/98), 13-7. Latijn ongeschikt voor emoties: Le Goff (1999), 58. Typering van De Rooveres ed. 1562 als ‘hantboecxken’: Oosterman (1997/98), 16. Ruusbroecs zuivere taal: Pleij (1988), 154. Ontwikkeling van een literatuurtaal: Warnar (2004). Maerlant over ‘sconen worden’ en Van Akens verwijzing: Besamusca (1999), 31, 39; Van Aken (ed. 1958), r. 1-3. Boendales proloog op één rijmklank en de ‘nieuwe rime’ bij Jan Praet: (ed. 1844/48), ii, 14-6: 34 x op -int; Pleij (1991)(a), 20. Rijmdwang en waarheid bij Boendale, de Sidrac in proza, de proloog bij Ons Heren passie: Sint-Geertruihandschrift (ed. 1996), 49-51; Besamusca (1999), 50, 105-8; verg. Pleij (1974), 61-4; Lie (1994). Dichterschap in het Gruuthuse-handschrift, het milieu rond de Graaf van Vlaanderen en het Kerelslied: Willaert (2005); verg. Pleij (1991)(a), 22; Reynaert (1999)(b), 13-21, 41-56; Brinkman (2004)(a). Simpele taal in Vaderboec en bij Boëthius: ilc nr. 1194, fol. [f6]recto, kol. a; Besamusca (1999), 111. Kamer De Roos van Jericho: Van Bruaene (2003/04), 427. Klachten vertalers, Bartholomeus Anglicus: ilc nr. 349; Bogaart (2004), 11; Besamusca (1999), 110-1. De bijbelvertaler van 1360, Scutken en Van Winghe: id., 57, 71, 131, 133. De Vlaamse chirurg Jan Bertrand kan echter rond 1400 naar zijn zeggen uitstekend overweg met de volkstaal in zijn verhandeling over de chirurgie: Huizenga (2002), 17. Aanduiding ‘Nederlands’
| |
| |
in de Blinde danssen van 1482: Michault (ed. 1955), 12. Jan Phillipsz' genrebesef, het Gentse ‘refrein’ en het plakkaat van 1560: Brinkman (1997), 167-8; Van Bruaene (2003/04), 254, 427. Onechte Middeleeuwen in de ‘lage stijl’: Pleij (1997)(a), 380-1, 390, 394, 396-8.
| |
Uiteenlopende literaturen
Spotsermoenen bij De Castelein: (ed. 1986), 243-6, 130-5. Manifestaties van meifeesten: Oosterman (2001)(a); Moulin-Coppens (1982), 140; Dewitte (1997)(b). [Dbedroch der mannen]: (1543), fol. [e1]recto-verso. Elitair vertoon bij inkomsten: Arnade (1996), 192; Pleij (1988), 349; id. (1999)(a), 130; id. (1983), 130. Celestina: (1550), titelpagina en fol. [a3]recto-[a8]recto.
| |
Europese connecties
Nederlandse en Engelse boekenmarkt: Hellinga (1999); Franssen (1990), 22-7; id. (1986). Literaire bedrijf van variëren en adapteren: Pleij (1997)(a), 74-6, 93, 333-5; Van Anrooij (2006). Vroege en sterk verbreide artesliteratuur in de Lage Landen: Huizenga (2002). Moraliseren in de Pelgrimage-vertalingen: Biesheuvel (2005), 61-3.
| |
De geletterde stad
Versje over het ‘algemeen belang’: Van Anrooij (2006), 11; verg. id. (1992). Over het principe daarvan zie Kempshall (1999). Over publiek aangebrachte teksten zie ook Honemann (2000); Griese (2000). Bouc van ambachten en exempel: Pleij (2002)(c), 35-6; De Vooys (1953), 72. Aanbeveling van Matthijssen aangehaald in Van Anrooij (2006), 11. Zerbolt van Zutphens advies: Besamusca (1999), 78. Aangeplakte en rondgestrooide schimpliederen: Van Leeuwen (2004). Akoestisch vertier rond loterijen: in het alg. Huisman (1991); Pleij (1998)(a), 10-1; Van Zuylen (1863/66), i, 363-6. De Brugse loterijen van 1555 en 1574: Vandermaesen (1983). Twispraec der creaturen en andere strontfolklore: Pleij (1992)(b), 232; id. (1988), 110-8. Ramakers (2004) benadrukt de performatieve receptie van Middelnederlandse literatuur. Voor andere opvattingen van het ‘Litterae manent...’ verg. Manguel (1997), 45. Jezus' gefrommel met boek op Maria's schoot: Pleij (1995)(a), 137-8; verg. id. (1992)(b), 231-2; id. (2002)(c), 36. Variërende kopiist: id. (1991)(a), 49.
| |
Periodisering
Verg. Van Elslander (1966); Pleij (1990)(a), 8-10.
| |
De werking van literatuur
Literaire manipulatie door Maria van Bourgondië: Oosterman (2003), 155-6. Literaire figuren in artesteksten: Lie (1992). Humanisten tegen liefdesverhalen: Resoort (1988), 189-209. Oorspronck onser salicheyt (1517): nk nr. 1628, fol. [nn4]verso. Pisans spot met naäpen van literaire werkelijkheid: Wegman (2001), 22-3. Spieghel der deucht: id., 23 noot 67. Deinze 1561: Van Bruaene (2003/04), 424. Van Aken en Van Molhem: (ed. 1958), r. 1-3; Rinclus (ed. 1893), r. 127-8. Filips in Leuven: Alvarez (ed. 1964), 118-9. Strooibriefjes, Gentse ‘slapscheten’, Brugge 1488 en 1407: Van Leeuwen (2004); verg. Pleij (1991)(d), 178; verg. Foncke (1928); zie ook Honemann (2000), 32. De Casteleins scheldpartij: Van Bruaene (2006). Verzuchting: Deschamps (2000), 5.
|
|