| |
| |
| |
8. Voor Eer en Deugd
‘Te wapen tegen 't bederf onzer dagen’ luidde de titel van een deeltje door Frater S. Rombouts in de te Tilburg uitgegeven Opvoedkundige Brochurenreeks; ‘Kultuurverkankering’ was de naam van een ander deeltje. Vrijwel zonder af te laten werd door de leiders van het katholieke volksdeel de strijd tegen de onzedige mode, de danswoede, de sportontaarding, de slechte lectuur en de slechte film en de valse denkbeelden van Neo-Malthusianisme en naaktcultuur gevoerd. Verschillende bisschoppelijke voorschriften, sommige nog daterend uit 1914, maar onverminderd van kracht in het hier overziene tijdvak, geven een goed beeld van de stellingname in deze.
In ‘Te wapen tegen 't bederf onzer dagen’ krijgt men er een samenvatting van. Zo wat betreft de kleding en sportbeoefening van katholieke jongens en meisjes:
De bepalingen met betrekking tot jeugdleiding en schoolopvoeding plus enkele andere, laten we hieronder, wat de hoofdzaken betreft, volgen.
1. | Het Doorluchtig Episcopaat verbiedt, dat R.K. meisjes- of damesgymnastiekvereenigingen in het openbaar demonstreeren. Onder openbare demonstratie is te verstaan zoowel een uitvoering tegen entree als die alleen voor donateurs of ouders gegeven wordt. Alleen voor vrouwelijk publiek wordt een demonstratie toegestaan. Het is onze R.K. Gymnastiek- en Sportvereenigingen van jongens en meisjes streng verboden gezamenlijk te oefenen of uitvoeringen te geven.
De kleeding der athleten moet zijn: een donkere pantalon reikend tot aan de knieën en een shirt, welke gesloten moet gedragen worden.
Om de vele zedelijke gevaren, is en blijft het kampeeren voor alle jeugdvereenigingen ten strengste verboden. |
2. | Ter bescherming van geloof en zeden vernieuwen wij uitdrukkelijk ons reeds meermalen gegeven voorschrift, dat onze R.K. jeugd, jongens en meisjes, uitsluitend in R.K. clubs de sport moet beoefenen. [ ] |
3. | De leiders dienen zich er terdege rekenschap van te geven,
|
| |
| |
| dat alle sportbeoefening zedelijke gevaren met zich brengt. [ ] |
4. | Wij schrijven voor dat de meisjes der R.K. scholen steeds voegzaam en zedig gekleed zullen zijn en verordenen, dat de meisjes boven de 10 jaar niet in de school zullen verschijnen dan met lange, niet doorschijnende kousen, en in een kostuum afhangende tot over de knieën, gesloten tot aan den hals en den bovenarm tenminste tot den elleboog bedekkend.
Ook de jongens zullen ter schole komen in gesloten kostuum, met kousen en de bovenbeenen tot over de knieën bedekt. |
Opvoedkundige Brochurenreeks no. 54, R.K. Jongensweeshuis, Tilburg 1930
Aangaande de kleding der schoolgaande jeugd meende Mgr A.F. Diepen in 1929 nog enkele bijzonderheden te moeten geven.
In onze voorschriften over betamelijke kleeding, welke op den 1sten Zondag van de Vasten aan de Geloovigen moeten worden voorgehouden, hebben Wij tot onze spijt, wat de kinderkleeding aangaat, eene verscherping moeten brengen.
Wat vroeger uitdrukkelijk en zeer streng als geldend voor onder-
Onwelvoeglijke kleding uit 1930
| |
| |
wijzeressen en voor meisjes boven 10 jaren werd voorgeschreven, was niet bedoeld als een verlof om kinderen beneden tien jaar met onbetamelijke boven- of onderkleeding in onze katholieke scholen toe te laten. Toch hebben vele ouders, dat voorschrift in die beteekenis opgevat. En naar onze lagere meisjesscholen én meer nog naar onze bewaarscholen voor jongens en meisjes hebben zij dientengevolge hun kinderen gezonden in een onder- of bovenkleeding, die er op berekend scheen bij de arme kleinen zelf alle schaamtegevoel te dooden en bij anderen, jongeren en ouderen, een verderfelijke zinnelijke nieuwsgierigheid en zelfs erger gewaarwordingen gaande te maken.
Een en ander deed het Ons intusschen raadzaam achten de woorden ‘boven 10 jaren’ uit onze voorschriften voor behoorlijke schoolkleeding te doen vervallen.
Sint Jansklokken, 22 feb. 1929
† A.F. Diepen
Bischop van 's-Hertogenbosch
19 Februari 1929
Zijn eigenaardige, maar vastberaden stijl verraadt Mgr. Diepens ernstige preoccupatie met het vraagstuk der goede zeden. Zijn vastenbrief van 1927 begint aldus:
Arnold Frans Diepen
Bisschop van 's-Hertogenbosch
Aan de Geestelijkheid en de Geloovigen van ons Bisdom
Hoe dikwerf, Dierbare Gelovigen, Wij U ook, nu eens met Z.H. den Paus, of met het geheel Episcopaat, dan weer in eigen herderlijke brieven tegen die begeerlijkheden waarschuwden, aan die plichtmatige vermaningen tegen de verfoeilijke heidensche opvattingen en gebruiken op het stuk van kinderopvoeding, van verkeering, huwelijksleven en moderne kleeding, van onrechtvaardige en liefdelooze geldzucht, van allesverdervenden hoogmoed, meenen Wij er thans nog een tweetal te moeten toevoegen, waarin het huidige nieuwe heidendom, bijna historisch getrouw, thans het oude volgt door zijn zinneprikkelend misbruiken der lichamelijke opvoeding onzer jongere en oudere jeugd, in nieuwe sport- en gymnastiekmethoden en door zijn alom verbreide moderne dansen.
In het Herderlijk Schrijven voor de vastentijd van 1928 kon men horen:
Naast de verleiding der pers komt de verleiding van den radio ons plichtsbesef op een zware proef stellen en de vrees is niet ongewettigd, dat zelfs zij, die een onbeperkte en losbandige keuze van lectuur verfoeien, in dit gevaar zullen bezwijken of reeds bezweken zijn. Hoe verleidelijk is het immers, in onze eigen
| |
| |
woning en onze eigen vergaderzalen en bijeenkomsten door 'n enkele handbeweging den toegang tot onze vertrekken en vergaderingen te kunnen ontsluiten voor vaak hooggeprezen doch in werkelijkheid zeer gevaarlijke voordrachten en liederen!
Met recht kon Mgr. Diepen in de Vastenbrief van 1931 zeggen:
Hoe troost het Ons, Beminde Gelovigen, in ons herderlijk bestuur, nooit verzuimd te hebben U te spreken over alles, wat het Christelijk karakter uwer huisgezinnen kon verzekeren! Hetzij Wij u spraken over pers, lectuur en radio, hetzij Wij u wezen op de grondpeilers van uw gezinsleven, op het zich baanbrekend heidendom, altijd stond Ons voor oogen de christelijke opvoeding uwer geliefde kinderen.
Wat de veroordeling door het Episcopaat van de coëducatie betreft, kon het zich op de Paus beroepen:
Insgelijks valsch en verderfelijk voor de Christelijke opvoeding is de zoogenaamde ‘Coëducatie-methode’, daar ook zij voor velen steunt op het naturalisme, dat de erfzonde loochent, en overigens voor alle voorstanders van die methode steunt op een betreurenswaardige verwarring van ideeën, welke de wettige menschelijke samenleving verwisselt met promiscuiteit en gelijkheid, die alle onderscheid opheft.
Aldus Pius XI in zijn encycliek ‘Over de Christelijke opvoeding van de Jeugd’. En S. Rombouts kon daar nog aan toevoegen:
Scheiding der geslachten, vooral niet minder bij sport en gymnastiek dan bij het onderwijs, wordt niet slechts geeischt ter wille der zedelijkheid, maar ook om de vrouw te beschermen tegen het ongezonde streven naar gelijkmaking.
En er behoorde wezenlijk moed toe om, zoals mevrouw C. Boudens - van Heel in 1934 op een lezing voor Geloof en Wetenschap te Arnhem, zich af te vragen:
Zijn wij bij de opvoeding van jongens en meisjes op den goeden weg door ze streng gescheiden te houden?
En o.m. dit te zeggen:
Is men wellicht bang door coëducatie het voetspoor te volgen van bewegingen, die de katholieken eerst hebben gesmaald? We moeten afleeren eerst te smalen, waar we later toch moeten volgen.
De moderne dansen en derzelver snel groeiende populariteit wekten in katholieke kring in de tweede helft der twintiger jaren
| |
| |
een haast fanatiek verzet. Een voorbeeld hiervan kan men vinden in een schrijven dat de gezamenlijke pastoors der stad Utrecht op 2 september 1928 in alle kerken lieten voorlezen. Men treft er categorische uitspraken in aan als deze:
Voegen we hierbij, dat verder alles er op berekend is, om de danslustigen in een roes van zinnelijkheid te brengen, n.l. de weelde der danslokalen, de prikkeling der dranken, het fantastisch kunstlicht, nu en dan het totaal gemis aan licht, lichtzinnige, ja hartstochtelijke dansmuziek, het diep in den nacht thuisbrengen, bedwelmd door 't gesmaakte genot. [ ] Waarlijk, wij overdrijven niet met te beweren, dat onze moderne, heidensche dansen een afgrond van zonden zijn.
De Eerwaarde Heren pastoors beriepen zich in hun schrijven op talrijke Kerkvaders:
De H. Augustinus, de man van ondervinding, nam openlijk stelling tegen de toenmaals nog diep ingekankerde heidensche dansen. Een zijner scherpste veroordeelingen is wel: ‘Het is een veel mindere zonde op Zon- en Feestdagen zich moede te werken en zich af te sloven, dan een dansgelegenheid bij te wonen.’ [ ] De H. Ephrem verklaarde: ‘Waar gedanst wordt, daar worden de mannen bedwelmd en vinden de vrouwen hun ondergang, daar weenen de Engelen en juichen de duivelen; men kan niet op aarde dansen en eens in den hemel vreugde smaken.’ [ ]
Stellen wij ons, B.G., tevreden met deze oordeelvellingen uit 't verleden.
De conclusie lag voor de hand:
Wij veroordeelen daarom zonder één uitzondering, elken modernen dans, onder welken naam hij zich ook aanbiedt en verklaren als gevolg daarvan, dat dergelijke dansgelegenheden vrijwillige en naaste gelegenheden zijn tot zonden. De katholieke leer zegt ons, dat wij in geweten plicht hebben de vrijwilligen naaste gelegenheid te vluchten, zoodat het zondig is, daarin vrijwillig te blijven.
Het Centrum, 3 sept. 1928.
Ook pater mr. W.J.A.J. Duynstee C.S.S.R. haalde in ‘De leer der kuischheid’ met instemming strenge woorden van gewijde schrijvers ten aanzien van het dansen aan.
Wanneer de zoo bezadigde H. Franciscus van Sales in zijn ‘Inleiding tot het godvruchtig leven’, die hij voor menschen in de wereld schreef, dit punt behandelt, zegt hij op de hem zoo kenmerkende wijze (III, c. 33-34): ‘Ik spreek U over bals, Philothea, gelijk de geneesheeren spreken over champignons. De beste, zeggen zij, deugen niet; en ik zeg U, dat de beste bals niets waard zijn.’
| |
| |
Pater Duynstee kwam in zijn overigens voor die jaren ruim geachte en vooruitziende boek af en toe tot straffe uitspraken als deze:
In een katholiek huisgezin moet niets gevonden worden wat ook maar eenige verkeerde gedachte wekken kan. Geen nuditeiten, in welken vorm dan ook! Geen platen noch beelden! Al zijn het ook volmaakte kunstwerken, in een katholiek gezin hooren zij niet.
De leer der kuischheid, Romen & Zonen, Roermond 1927
Hoe door zielzorgers over de moderne film geoordeeld werd kan blijken uit een kort verslag van een dienaangaande door pater Borromaeus de Greeve gehouden inleiding te Amsterdam, 4 augustus 1927:
Zuster Film, blijf kuisch
Zelden is er met zulke korte doch krachtige woorden uitgesproken, welke richting de cinematografie moet inslaan, wil zij op de onverdeelde sympathie en belangstelling van ons katholieken aanspraak blijven maken. Zuster Film blijf kuisch ... 't was wel een schoone wensch, waarmede Pater Borromaeus de Greeve zijn inleiding tot de St. Franciscusfilm sloot. [ ]
Kon hier, al ware het slechts om de oogen te openen van hen, die nog altijd een woord van verontschuldiging kunnen vinden voor een onkuische film, kon hier worden geschreven over het mislukte leven van zoo vele jongelieden, die, tengevolge van slechts één enkele film ('t was een product van het nachtleven te Parijs) geloof en zeden verloren en nu hun leven uitleven als ... de film.
De Tijd, 5 aug. 1927
Of uit een bericht als dit, anderhalf jaar later:
In de vrijzinnige pers is lachpret over het feit, dat de burgemeester van Rucphen, natuurlijk in het donkere Zuiden, een verordening heeft durven maken, dat in de bioscoop van zijn gemeente de mannen en vrouwen gescheiden moeten zitten. [ ]
De geestige heeren in Amsterdam zullen ons toch niet wijs willen maken, dat alleen getrouwde paren gebruik maken van de bioscoop. Er zijn ook nog jongelieden, en zelfs bij voorkeur aankomende jongens en meisjes, die gaarne gebruik maken van de bioscoop.
En dan, gelooven wij, dat tal van paedagogen er de voorkeur aan zouden geven, dat ook in onze groote steden, met name in de donkere bioscopen, de beide sexen, zeker althans de jeugd, gescheiden zouden zitten.
Daarom verdient de Burgemeester van Rucphen niet den spot, dien de nu zoo verlichte en geestige heeren over hem uitgieten.
De Maasbode, 23 maart 1929
| |
| |
‘Voor Eer en Deugd’ was de naam van een in 1904 te Rolduc gestichte vereniging, aanvankelijk alleen voor jongelingen, sinds 1906 ook voor mannen, nog later ook voor vrouwen, die twee doelstellingen had.
Het eerste doel is eigen heiliging en versterking van den eigen wil in het trouw nakomen der verplichtingen, die God in zake van reinheid aan ieder volgens zijn levensstaat heeft opgelegd.
Het tweede doel is de bevordering der reinheid van zeden en de bestrijding der onzedelijkheid, zoowel in de geheele samenleving in het algemeen, als meer in het bijzonder in ieders kring van huisgenooten, of medewerkenden, of ondergeschikten.
Aldus het boekje ‘Ontstaan en ontwikkeling der Vereeniging Voor Eer en Deugd’. Onder de bijzondere middelen om dit dubbele doel te bereiken werd o.m. genoemd:
Het zingen van slechte liedjes ernstig tegengaan, door in gezelschappen of bijeenkomsten die niet mede te zingen; wanneer iets verkeerds gezongen wordt geen teekenen van instemming te geven, maar op practische wijze van zijne afkeuring te doen blijken, door naar vermogen het zingen van goede liederen te bevorderen.
Een belangrijke plaats werd ingeruimd voor ‘de Actie-naar-buiten’. In de Leidraad ‘welken men volgen kan, bij de samenstelling van het Reglement der plaatselijke afdeelingen’, wijst men op
Besprekingen over den bloei van ‘Voor Eer en Deugd’:
a. de Vice-president brengt verslag uit over misbruiken en wantoestanden, die hij mocht hebben opgemerkt; ook signaleere hij, zoo het geval zou voorkomen, zulk een lid van ‘Voor Eer en Deugd’, dat herhaaldelijk en in 't openbaar de vereeniging tot oneer zou strekken.
b. Vragen door den President te stellen waarop een ieder - bijzonder de propagandisten, vrijheid hebben te antwoorden. Deze vragen hebben de verplichtingen tot voorwerp, die ieder lid van ‘Voor Eer en Deugd’ moet nakomen bijv.:
1. Is er een of ander in de vereeniging van ‘Voor Eer en Deugd’, die dikwijls in 't openbaar tegen zijn statuten misdoet, zooals door slechte gesprekken, oneerbaar leven, omgang met lichte personen, verspreiding of lezing van zedelooze of ongodsdienstige lectuur?
2. Is er iets bekend wat voor velen een gevaar kan opleveren voor de goede zeden of hun geloofsovertuiging of de begrippen der ware zedenleer, zooals slechte dansgelegenheden, loszinnige gezelschappen, zedeloos plaatwerk, zedelooze of bedenkelijke tooneelvertooningen, opzettelijke verleiding bijv. door bijeen- | |
| |
komsten te organiseeren, waar de zeden gevaar loopen, bioscoop met zedelooze of gevaarlijke voorstellingen, verdacht huis, slecht befaamde herberg, café waar jeugdige personen te groote vrijheid hebben, onwettig samenkomenden of samenlevenden, enz.
Vl. Beraadslagingen.
Over het pas besproken kwaad (Tooneel-, huis-, leesgelegenheid). Hoe zal men dat geheel kunnen uitroeien, hoe het best bestrijden, aan wie de taak zulks te doen? Bijv. de burgerlijke overheid, de Directeurs, een of meerdere bestuursleden, een vriend? Of zal eene afkondiging, waarschuwing meer kans van slagen hebben?
De organen der Vereeniging waren de maandbladen ‘Mannenadel’, later omgezet in ‘Mannenadel en vrouweneer’, voor volwassenen, en ‘Voor Eer en Deugd’, voor de jonge leden.
| |
| |
‘Mannenadel en Vrouweneer’ herinnert voortdurend aan de voorschriften met betrekking tot de kleding.
Voor de ouders!
Volgens het voorschrift van Z.H. den Paus, gegeven den 24sten September 1928 aan de instituten van Rome, ‘Kan men een kleeding niet betamelijk noemen, die lager dan twee vingerbreed beneden den hals is uitgesneden, die de armen niet minstens tot aan de ellebogen bedekt en nauwelijks een weinig tot over de knieën reikt. Eveneens zijn onwelvoegelijk kleederen van doorzichtige stof. Zoomede vleeschkleurige kousen, die den schijn geven, alsof de beenen onbedekt zijn.’
Mannenadel en Vrouweneer, 1929
Niet betamelijk: lager dan twee vingerbreed beneden den hals uitgesneden
| |
| |
__________________________
Stel U op de hoogte!
Het vernieuwde maandschrift
MANNENADEL EN VROUWENEER
Uitgave van de Vereeniging ‘Voor Eer en Deugd’ en J.J. Romen en Zonen, Roermond
Houdt u niet afzijdig! Stel U maar eens op de hoogte van de actie, die ‘Voor Eer en Deugd’ in het vaandel voert.
Schaar u in de gelederen der strijders, Hoofdredacteur is de directeur van ‘Voor Eer en Deugd’, de Zeereerw. Heer J. Bemelmans. Medewerkers zijn Geestelijken en gezaghebbende leeken, die meer dan voorheen in de toekomst aan het woord zullen komen.
Niet waar, Gij begrijpt waarom het gaat. Zoo'n strijd tegen ingekankerde gewoonten, tegen geimporteerde zeden, tegen het vuile, het gewaagde, het perverse, stikum en in het openbaar gepleegd, kan niet zonder orgaan. En Gij kunt niet op uw hoede zijn zonder het te lezen.
Neem dus heden uw abonnement
De Afleveringen worden in gesloten enveloppen in huis bezorgd, zodat ook de ouders met opgroeiende kinderen zonder gevaar, dat het tijdschrift in verkeerde handen komt, een abonnement kunnen nemen.
De abonnementsprijs bedraagt f 3.- per jaar
__________________________
Door de vereniging werd voorts alom verbreid het bekende
W.P.H. Jansen
Lied voor Eer en Deugd
Wij hebben thans, Moeder, onz' deugd U gewijd,
Onz' eer aan Uw eere verbonden;
Uw vaandel is 't onze in den heiligen strijd,
Den strijd tegen oneer en zonden.
Wanneer in gevaar Gij, o Moeder, ons ziet, bis
Verlaat, o verlaat Uwe zonen dan niet! bis
De helletrawanten, met beeld en geschrift,
Verbreiden de zond' en de schande;
Maar in uwen naam op onz' schilden gegrift,
En met uwe wapens in hande,
Rijst ons de triumf in het blijde verschiet, bis
Want U, Koningin, overwinnen zij niet. bis
In de jaargangen van ‘Mannenadel en Vrouweneer’ vindt men talrijke blijken van acties, door de vereniging gevoerd, - zoals tegen de verspreiding van pornografie, voor de verdediging van het grote gezin en de bevordering van bepaalde faciliteiten (met
| |
| |
name op het gebied van de huisvesting) in de crisistijd. Voorts werden er geregeld protesten en waarschuwingen gegeven, waarvan hier een kleine bloemlezing volgt.
Waarom al die naaktheden?
Voor den verkoop van de postzegels en briefkaarten ten bate van het misdeelde kind wordt zeer terecht de hulp ingeroepen van heel Nederland, onverschillig tot welken godsdienst men behoort.
| |
| |
Niemand zal zich weigerachtig toonen die actie met alle middelen te steunen, o.a. ook door het ophangen van de reclameplaten. Maar dan moet men dat ook mogelijk maken en deze reclameplaten zóó maken, dat men ze overal kan neerhangen, zonder gevaar voor hen, die ze zien. En dat gaat niet. Onze aandacht werd hierop gevestigd door een directeur van een groot internaat voor jongens en naar onze meening maakte die directeur terecht bezwaar om deze plaat op te hangen in zijn internaat.
Mannenadel en Vrouweneer, 1930
Huisvrouwen, past op de brievenbus
Wat denkt ge nu: als ge uw brievenbus niet sluit, en 't valt er soms uit en Jan of Piet, Trees of Mary loopen door gang of vestibule? Of ze komen thuis en, vallen om zoo te zeggen er bijna over? Een enkel woord, een enkele teekening is soms genoeg om hun aandacht te vragen ... en geef zelve 't antwoord maar.
Kijk 't zelf eens in, 't muft u tegen!
Dus ouders weest gewaarschuwd, het donkere jaargetijde breekt aan; 't steekt in de bus eer ge 't weet. Maar ge hebt nog altijd de macht van vernietiging en verdelging, zoo gij uw sleutel en uw bus terdege bewaakt.
Mannenadel en Vrouweneer, 1931
Op, christenvrouwen van alle standen, op met moed tegen de tyrannieke heerscheres ‘de Mode’, die strijd voert tegen de meest stralende deugd van uw geslacht, tegen die deugd, die u siert met adel en gratie, tegen die deugd, die uwe schoonste kleedij en uw schitterendste tooi uitmaakt.
Ouders, u willen wij nog bijzonder waarschuwen, u zelf en uwe kinderen en onderhoorigen, waarschuwen in de vacantiedagen voor het leven, dat op de meest brutaal-onbeschaamde wijze zich ontwikkelt aan de oevers van rivieren en meren en niet het minst aan de stranden der zee.
Herderlijk schrijven van 31 maart 1931
† J.H.G. Jansen
Aartsbisschop van Utrecht
De naakten ... begraven
De redacties van onze Katholieke bladen gaan volkomen akkoord met de leiding door de Kerkelijke overheid gegeven. Waakzaam en strijdvaardig staan ze op de bres overal, waar de christelijke zedigheid wordt bedreigd. Niet zelden treft men protesten wegens het optreden van dames in onvoldoende kleedij.
Maar daarnaast staat het feit, dat niet weinigen zich gestooten voelen in hun opvattingen omtrent behoorlijkheid en fatsoen bij het doorkijken van de advertenties.
| |
| |
Daar schijnen we voor een onoplosbaar probleem te staan, omdat de naakten niet gekleed kunnen worden.
Laten we duidelijk zijn: verschillende corsetten-annoncen roepen de ergernis wakker en met name de Twilfit-advertenties mogen zich niet in een ongeschonden faam verheugen.
Mannenadel en Vrouweneer, 1931
P.v.d. Markt M.S.C.
De Tijd, voorjaar 1931
| |
| |
Een teekenend contrast
Den 24 Mei, 1sten Pinksterdag trok door Arnhem de beruchte gymnastiek-optocht en den 14 Juni de optocht van de meisjes der K.J.V. of Kath. Jeugdvereeniging, bij gelegenheid n.l. van de inwijding van haar eigen gebouw. In den eersten stoet zag men naast mannen en jongelui in sportkostuum, ook vrouwen en meisjes in dito, maar dan met zoo verregaande ontblooting, dat alle fatsoenlijke toeschouwers er ergernis aan hebben genomen en er langen tijd schande van hebben gesproken ...
Plaats nu naast den Arnhemschen Pinksteroptocht eens den Arnhemschen K.J.V.-optocht van Zondag 14 Juni.
Daarin marcheerden ook meisjes in pittigen, veerkrachtigen stap, maar hoeveel menschwaardiger was haar kleeding! Een frissche uniform van witte blouse en donkerkleurigen rok. Deze laatste hinderde volstrekt niet in 't marcheeren, maar hij was toch decent lang. Het lichaam werd hier uniform en zonder drastische detailleering bijna geheel bedekt; alleen hoofd en handen werden bloot gedragen, de specifiek menschelijke lichaamsdeelen.
Mannenadel en Vrouweneer, 1931
P.C. Keulers M.S.C.
Ook de correspondentierubriek bood volop gelegenheid de openbare onzedelijkheid te brandmerken.
Het verwijt dat eenige Katholieke bladen te lax zijn in de geillustreerde advertentierubriek, is verdiend. Een gedurfde modeadvertentie van ‘De Bijenkorf’, zooals bijv. stond in ‘De Amstelbode’ van 16 Juni 1.1., moest door de Administratie geweerd worden.
Mannenadel en Vrouweneer, 1928
De Amstelbode, 16 juni 1928
| |
| |
Aan D.N. te G. - Volkomen gaan wij accoord met uw afkeuring van die reproductie ‘Kroonprins Leopold en prinses Astrid’ welke o.i. in een toonaangevende katholieke illustratie geheel misstaat. 't Is te hopen, dat het lofwaardig streven om in actualiteit te kunnen concurreeren met andere neutrale illustraties en die zelfs te overtreffen, de redacties niet verleide om voorstellingen te gaan geven, die den sensus catholicus kwetsen. Het deed ons genoegen te zien, dat het blad zelf de misvatting in het eerstvolgend nummer redresseerde.
S.
Mannenadel en Vrouweneer, 1928
De Katholieke Illustratie, 18 juli 1928
| |
| |
Aan A.W.E. te B.o.Z. - Die aanhaling van Walther von der Vogelweide door A. van Duinkerken in het Zondagsnummer van ‘De Tijd’ (22 Dec.) vinden ook wij voor onze Roomsche leestafel ongewenschte en ongepaste lectuur.
Mannenadel en Vrouweneer, 1929
De gewraakte aanhaling luidde:
dâ unser zweier bette was
gebrochen bluomen unde gras.
Vor dem walde im einem tal
schône sanc diu nachtegal.
dô was mîn fiedel kome ê.
daz ich bin saelic iemer mê.
Kuster mich? Wol tussentstunt
seht wie rôt mir ist der mund.
In een voetnoot volgt een vertaling:
‘Onder de linde bij de hei, waar ons beider rustplaats was, daar zult gij de beide schoone gaven: bloemen en gras gebroken vinden. Voor het bosch in een dal zong schoon de nachtegaal.
Ik kwam ter plaats gegaan en mijn getrouwe was daar al eerder gekomen. Lieve vrouw (Maria) daar werd ik (zoo) ontvangen, dat ik voor altijd zalig ben. Kuste hij mij? Onophoudelijk! Zie maar hoe rood mijn mond is.
Daar heeft hij een zeer rijke legerplaats gemaakt van bloemen. Daarom zal iemand nog hartelijk lachen, die langs hetzelfde pad komt gegaan. Aan de rozen zal hij wel kunnen merken, waar mijn hoofdkussen lag.
Als iemand - wat God verhoede - weten zou, dat hij bij mij heeft gerust, zou ik me schamen. Wat hij met mij deed, zal nooit iemand te weten komen dan hij en ik en een klein vogeltje, dat (aan dit geheim) wel trouw zal blijven.’
| |
| |
Een moraal-handboek ten aanzien van kuisheid en huwelijk waarvan vele groot-seminaries tot aan de tweede wereldoorlog gebruik maakten, was Noldins ‘De sexto precepto et de usu matrimonii’. Daarin troffen zij zinnen aan als deze:
De Schepper der natuur heeft aan de voortplantingsdaad het grootste genot verbonden, teneinde de mens te verlokken tot een zaak die in zich vies en in zijn gevolgen een last is.
Standbeelden of voorstellingen van beiderlei geslacht die geheel naakt zijn, aandachtig en gedurende enige tijd bekijken zonder dat het noodzakelijk of in hoge mate nuttig is, is doodzonde omdat zij in hoge mate het vlees doen rebelleren. Een uitzondering mag men wellicht maken voor zeer oude standbeelden, die naar de ervaring leert niet in die mate prikkelen.
Menige katholiek zal het schaamrood naar de kaken voelen stijgen als hij beseft aan welke bekrompen wasvoorschriften men zich op de internaten (van kostscholen tot seminaries) hield. Eén voorbeeld: een fragment uit ‘Internaat’, de in 1930 verschenen korte roman van Eva Raedt-de Canter.
Je mag alleen je gezicht en handen maar wasschen, verder ontbloot te staan is onzedelijk. In de kou voel je wat voor deze opvatting. Maar opoe en de tantes vinden het vies. Je kwam met vacantie en je knieholtes waren zwart bekorst.
‘Worden jullie daar niet gewasschen,’ vroeg tante Colette.
‘Nee!’
Sindsdien kreeg je, op dokters voorschrift, iedere maand een bad. Je kreeg een lange, geel katoenen badmantel aan, die loodzwaar om je hing in het gloeiend heete water. Soeur Willibrord waschte je rug en bad schietgebeden voor. Je antwoordde en verwonderde je over God. Je verwonderde je altijd over God. God gaf je een lichaam en je mocht er niet naar kijken. Je mocht het niet wasschen, je mocht het niet betasten. Je zondigde tegen God's geboden als je je vertoonde, zooals hij je schiep. [ ] Je stelt je voor hoe je God zoudt liefhebben, als je naakt in het warme water mocht liggen. Als je naakt mocht staan en je afwrijven met een warme badhanddoek. Als je niet het lange, natte hemd moest aanhouden tot je eigen hemd over je hoofd zat en geleidelijk volgde, wanneer de badjas, nat en zwaar en koud, op den grond gleed. Om je nat en koud en klevend in je kille kleeren achter te laten. Klein en eenzaam en slap voelde je je na het bad. Je droeg je leed op aan God, met iets van wrevel en een vage twijfel aan zijn redelijkheid.
Querido, Amsterdam 1930
| |
| |
Het oordeel dat in 1963 een autoriteit als prof. dr. N. Perquin S.J. over dergelijke toestanden gaf is veelzeggend:
Eén van de vele consequenties was, dat naaktheid zondig was. Vooral de geslachtsorganen degradeerde men in waardigheid, ze werden schaamdelen, d.w.z. in de voorstelling van de gewone mens delen van het menselijk lichaam waarvoor men zich moest generen. Op dit misverstand doorbordurend ging men aan de kinderen leren, dat zij niet naar zich zelf mochten kijken, in pensionaten en internaten kregen de jongens en meisjes bij het baden zwemkleding, ‘poudre de pudeur’ maakte het badwater ondoorzichtbaar ... De opvoeders wisten niets beters te doen dan de naaktheid met taboes te bezetten.
Dux, feb. 1963 |
|