Evangelische leeuwerck deel 4 en 5
(1682)–Christianus de Placker– AuteursrechtvrijWijse: O Maria, die als heden.
| |
[pagina 254]
| |
‘Weynigh brenght het Hof-gewas,
‘Daer-men 't onkruydt niet uyt las.
In verstervingh' Is gelegen
De verwervingh Van Godts zegen.
‘Die 't gebreck niet uyt en roeyt,
‘Weynigh in verdiensten groeyt.In
Soo u oore dan, of ooge Ga naar margenoot+
Buyten spoore somtijt vlooge:
Soo u handt, of uwen voet
Tegen wet' of reden doet,
Wilts' af-snijden // Want 't is weter
‘Sonden mijden: En veel beter
‘Met een lidt in 't Vader-landt,
‘Als met twee te gaen in brandt.Wilts
‘Men moet hier doch Geven boeten:
‘Of in 't Vyer, och! Sal-men moeten
‘Meerder lijden onder staen,
‘Voor het geen' niet is vol-daen.
U dan stellen Wilt tot strijden,
Om der Hellen pijn t'ontglijden.
‘Wat doet heel de werelt baet, Ga naar margenoot+
‘Als-men lijdt in ziele schaed'?U
Klaeght u vlees' Van teerigheden:
Hebt ghy vrees' Te zijn besneden:
Siet eens Jesus, 't groene hout,
Sich besnijdt acht dagen oudt. Ga naar margenoot+
En soo teere Jonge Spruyten,
Om den Heere, 't Vleesch uyt-sluyten.
Schaemt, u, mensch soo delicaet,
Dat ghy voor u vleysch soo staet.En
U nature Wilt bedwingen:
't Geender ure Buyten springen:
Maer de sond' u tegen-stelt.
‘Want den Hemel lijdt gewelt. Ga naar margenoot+
Liever derven Alle saecken,
En versterven 's Vleesch vermaecken;
| |
[pagina 255]
| |
Als volbrengen eenigh quaedt,
Dat u d'eygen Liefde raedt.Lie-
‘Die in Leden Is verstorven;
‘En in zeden Onbedorven
‘Die sijn selven over-wint,
‘Is den stercksten, diemen vindt.
't Vleesch bevecht nu met victori;
Dat na recht u Godt geef glori.
Sterft hier, dat ghy 't leven erft:
Leeft niet, dat ghy eeuwigh sterft.'t Vleesch
|
|