Evangelische leeuwerck deel 4 en 5
(1682)–Christianus de Placker– AuteursrechtvrijWijse: Jesus, pour qui tant je soupire.Nu ick in d'Armen heb mijn Jesus,
Heb ick 't al naer mijns herten wensch.
Wat kan begeeren meer een mensch,
Als sijnen Godt,
| |
[pagina 169]
| |
sprack Stanislaüs
Wijl ick u hou, In d'Armen vou,
U aensicht sie, En kusjes bie,
Doet branden in Mijn hert en sin,
O Jesu, 't vyer van uwe min.
Wat gunste doet gy my, o Moeder
Die u Soon my in d'Armen geft!
Geen grooter Schat den Hemel heeft:
De Aerde anders geen Behoeder.Wijl ick
De Liefd' u heeft hier toe gedreven
Dat gy nu in mijn Armen rust.
Geeft, dat, naer duysent-mael gekust,
Ick u geniet in 't ander leven.Wijl
Die Stanislaüs hebt doen voelen
In sijn hert soo een Hemels Vlam;
Dat hy, uyt noodt, koudt water nam,
En moest sijn heete borst verkoelen:
Wilt Jesu doen, Door uwen zoen,
Dat t'allen kant, Mijn herte brand
Tot u soo seer, O mijnen Heer:
Noch van u scheyden immermeer.Wilt
|
|