Evangelische leeuwerck deel 4 en 5
(1682)–Christianus de Placker– AuteursrechtvrijWijse: Quo me Deus amore. O Dochter uytverkoren.
| |
[pagina 59]
| |
En ons verwerft daer vooren
Godts graci' en gena'.
Die, van uw' kintsche dagen,
Hebt groote sorg' gedragen;
Hoe ghy Godt mocht behagen
Door bidden vroegh en spa'.Die
Een spiegel aller Vrouwen
Zijt ghy van deughtsaemheyt;
Hoe sy haer moeten houwen
In d'Echt ter saligheyt:
Seer eerbaer in uw' leden:
Manierigh in uw' zeden,
Seer lieffelick in reden:
Tot yders dienst bereydt.Seer
Al was u man een Heyden,
U tegen, vuyl, en wreedt;
Gy nochtans kost hem leyden
Sachtsinnigh, sonder leedt:
Ja door u deughts bewegen,
En Godts genaed' en zegen
Door u gebedt verkregen,
Ghy hem bekeeren deedt.Ja
Tot kettery geweecken
Sint' Augustijn u Soon
Broght ghy weer, door u smeecken,
Tot Godt, en 's Hemels kroon.
O Moeder der gebeden!
O Monica! bidt heden;
Dat Godt ons hier beneden
Van sonden maecke schoon.O Moe-
|
|