Evangelische leeuwerck
(1682)–Christianus de Placker– AuteursrechtvrijWijse: Mijn droefheyt moet ick klagen. Fortuyn helas pourquoy. Siet de noten 24. juny.
O Menschen, om uw' sonden,
Staet daer aen een Colom,
Met ketens vast gebonden,
Des Hemels Bruydegom;
Alwaer sy met gewelt
Op hem al slaen seer stout,
Als Smeden op 't aen-belt,
Of Timmermans op 't hout.
Al-
Een Dief tot veertigh slagen Ga naar voetnoot+
Noyt gaf men, naer wets leer:
Maer Jesus heeft verdragen
Vijf duysent en noch meer;
Tot dat sijn vleesch verscheurt
Af van de beend'ren viel:
En hy, in dese beurt,
Niet een lidt heel behiel.
Tot
Ses Beulen, tot vermoeyen,
Hem sloegen over-handt
Met snaeren, ketens, roeyen:
| |
[pagina 274]
| |
Om 't lichaem allen kant.
Soo dat het door-gewondt
Stort een rivier van bloedt,
Siet wat Godts liefden vondt
O menschen, voor u doet.
Soo
O Heer, ick sterf van rouwe,
Als ick u, om mijn schult,
Soo deerelick aenschouwe
Met wond' en pijn vervult.
Och! met dit dierbaer nat,
Het welck soo milde vloeyt
Uyt u vijf-wondigh badt,
Mijn dorre ziel besproeyt.
Och
|
|