Evangelische leeuwerck
(1682)–Christianus de Placker– AuteursrechtvrijWijse: Amo te. Siet het musijck, 4. Sondag van d' Advent.
HEer van aerd' en 's hemels Throone,
Vader, Soon, en Heyligh Geest,
Eenen Godt, drie in persoone,
Van der eeuwigheyt geweest.
* Uwe groote Majesteyt
Zy lof in der eeuwigheyt.
Heylige, Heylige, Heylige Drievuldigheyt!
Enckel Godtheyt in u wesen,
Die niet en kan zijn gedeelt,
Niet geschapen, niet geresen
Uyt yet, dat een ander teelt.
Uwe *
Heel verschyeden van malkander
| |
[pagina 101]
| |
Zijt ghy in persoonlijckheydt:
Geen van drie heeft met den ander
Eenige gemeensaemheyt.
Uwe *
Godt den Soone uyt den Vader
Spruyt door eeuwige geboort:
En Godt Heyligh Geest te gader
Komt van beyder liefde voort.
Uwe *
Alle drie al even machtigh,
Even oudt, wijs, ende goedt;
Nochtans maer een Godt waerachtigh,
Van een wesen, wil, en moedt.
Uwe *
Onbepaelt, en ongemeten,
Eeuwigh, en oneyndelijck:
In u raeden, en secreten
Zijt ghy onbegrijpelijck.
Uwe *
Die maeckt, en stuert alle saecken
Met een vinger van u handt:
Geeft dat wy eens mogen smaecken,
Hoe dat zoet is 't Vaderlandt:
Daer men, in der eeuwigheyt,
Looft u groote Majesteyt.
Heylige, Heylige, Heylige Dryvuldigheyt
Heyl.
|
|