De cirkel. Hommage aan Marie Hertzdahl-Bloemgarten
(2011)–Marja Pinckaers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
ShoahIN 1986 VERTOONT DE VPRO Shoah, de indrukwekkende film van Claude Lanzmann over de vernietiging van de Joden. Om de verschrikkingen te duiden, werkte hij uitsluitend met hedendaags materiaal. Er zijn geen historische beelden te zien. De ramp die zich zoveel jaren geleden voltrok, wordt gereconstrueerd aan de hand van herinneringen en tegenwoordige beelden van Auschwitz en Treblinka. Slachtoffers én daders komen in Shoah aan het woord. Het kostte Lanzmann veel moeite om mensen hun relaas te laten doen. De herinneringen zijn vaak te pijnlijk. Onvoorstelbaar dapper vind ik Abraham Bomba als hij na veel aarzelen en aandringen uiteindelijk toch vertelt over hoe hij van vrouwen en kinderen het haar moest afknippen in de twee laatste minuten van hun leven. Meteen daarna gingen ze het gas in. Lanzmann liet ook ooggetuigen praten. Mensen die het hadden gezien. Of mensen die niet hadden willen kijken. Sommigen hadden het ‘gewoon’ laten gebeuren. Er waren er ook die niets wilden zeggen voor de camera. Veelal daders. Tussen de regels van de interviews door kun je goed horen dat het antisemitisme in Polen nog altijd bestaat. Twee zondagavonden lang kijken mijn geliefde en ik naar Shoah, dat in twee delen wordt uitgezonden. Negen uur lang aangrijpende beelden. Na afloop, we liggen al in bed, vraagt hij wat ik ervan vond. Ik zeg niks. Na een tijdje vraagt hij het nogmaals. Weer zwijg ik. Ik weet werkelijk niet wat ik moet antwoorden. Ik zou kunnen zeggen dat het een boeiende, leerzame documentaire was. Dat is ongetwijfeld waar. Dan zou ik ons gesprek gemakkelijk kunnen brengen op de kracht die uitgaat van de hedendaagse beelden. Dat het zo bijzonder is dat je de geschiedenis kunt vertellen aan de | |
[pagina 31]
| |
hand van de tegenwoordige tijd. Dat je geen historisch materiaal hoeft te tonen en toch effectief kunt zijn. Dat zou ik allemaal kunnen zeggen. Maar ik zeg niks. In mijn hoofd kookt het echter. Allerlei gedachten spoken rond. Ze strijden om een plek op de eerste rang. Ik vind het vreselijk wat ik heb gezien. Ik zou wel willen schreeuwen. En zwijgen tegelijk. Ik zou willen huilen. Maar dat kan ik mezelf zeker niet toestaan. Als oma zoiets overleeft, ga ik niet huilen, hier in mijn veilige bed. No way. Ik voel me een borrelende snelkookpan. Ik moet niet wagen het deksel eraf te halen. Dan is de ramp niet te overzien. Die vrees wordt versterkt als mijn geliefde mij een irritant intellectueel nest noemt en gevoelloos, omdat ik niks zeg. Hij moest eens weten. Maar ik kán het niet.
Een dag of twee later lees ik in de Volkskrant dat de secretaris van de Pools-Nederlandse Culturele Vereniging de film van Lanzmann eenzijdig vond. Het ging alleen over Joodse slachtoffers van de nazi's. Lanzmann was voorbijgegaan aan de gigantische aantallen niet-Joodse doden aan Poolse zijde, schrijft hij. Eenderde van de slachtoffers was Pools. Lanzmanns invalshoek was veel te Joods. Dan knapt er iets in mij. Wat maakt het uit, denk ik, of het om Joodse of Poolse slachtoffers gaat? Wat een irritante manier om met getalsmatige vergelijkingen te vergoelijken wat in het huidige Polen wellicht krom is. Elke dode in Auschwitz is er één te veel geweest, ongeacht wie het was, ongeacht waar hij vandaan kwam. Het geeft geen pas om bij deze grote misdaad af te wegen hoeveel mensen Jood waren en hoeveel Pool. Dat doe je niet. Het artikel maakt me ontzettend boos. Nog gehuld in mijn nachtpon ram ik op de typemachine een korte reactie. Woedend en recht uit het hart. Enkele dagen later staat het stukje in de krant tussen de ingezonden brieven.Ga naar eind26 | |
[pagina 32]
| |
De woede ebt echter niet weg. Integendeel. Het wordt erger. Ik raak bijna buiten mezelf van kwaadheid. Mijn lijf barst zowat. Ik weet me geen raad. Ik zal en moet iemand spreken. Onmiddellijk. Maar wie? Mijn geliefde zit in een conferentieoord. Onbereikbaar. Mobieltjes bestaan nog niet. Ima, die me misschien begrijpt, neemt de telefoon niet op. Mijn moeder dan? Uitgesloten. De enige die me kan helpen, is, denk ik, de rabbijn. Ik ken de rabbijn helemaal niet. Ik heb hem wel eens op de televisie gezien. Ik weet waar de synagoge is. Daar zullen ze wel naar me willen luisteren, denk ik. De rabbijn begrijpt zeker wat er in me omgaat. In de vaste overtuiging dat de rabbijn daar ook is, fiets ik door de stromende regen naar de synagoge. Hij is er inderdaad. En hij luistert naar me. Het is een verademing. Als ik na drie kwartier eindelijk ben uitgeraasd en enigszins ben gekalmeerd, brengt hij me naar het Joods Maatschappelijk Werk. Daar word ik begripvol en kundig opgevangen. Een jaar lang neem ik deel aan een praatgroep van de tweedegeneratiegenoten. Allemaal kinderen van oorlogsslachtoffers. We herkennen ons in elkaars verhalen, gedachten en gevoelens. We durven in de groep te vertellen wat we nog nooit tegen iemand hebben gezegd. Ik ontdek dat ik niet de enige ben die worstelt met de oorlog en de Joodse identiteit. Nu heb ik maatjes. ‘Children of the Holocaust’, maar dan in Nederland. Ik leer erover praten, leer beetje bij beetje omgaan met mijn gevoel. En me niet meer zo druk te maken om wat anderen ervan denken. |
|