Snikkend antwoordde de wachter: ‘Wel meneer, de koningin vindt dat haar neus te lang is. Als wij geen manier kunnen vinden om haar neus mooier te maken, laat zij onze neus afsnijden.’
De man begon te lachen. Hij lachte alsof hij gek was geworden. De wachter hief zijn hoofd op en begon ook te lachen. Toen zei hij: ‘Ja mijn jongen, lach maar hoor, want verwaandheid kent geen grenzen. Luister, breng me naar de koningin. Ik kan een beetje toveren en ik zal zien wat ik voor haar kan doen. Kom, laten we gaan.’
De man trok de wachter omhoog en ze liepen naar het paleis van de koningin. De twee anderen waren vreselijk zenuwachtig, zodat zij veel suikerwater moesten drinken om te kalmeren. Toen ze zagen dat de wachter iemand had meegebracht, waren ze blij, want de avond viel reeds. Toen klopte de hofdame die voor de koningin zorgde, op haar deur. De koningin riep: ‘Wie is daar?’
De hofdame antwoordde: ‘Ik ben het, geachte koningin. Er is een man hier die u kan helpen.’
Koningin Margreta antwoordde: ‘O! Ik zou net een paar soldaten roepen om jullie neus af te snijden. Laat die man maar binnen komen. En ga jij in de keuken helpen.’
De hofdame opende de deur voor de man. Hij ging naar binnen, en de hofdame sloot de deur achter hem. Ze ging naar de keuken om de anderen te helpen.
Koningin Margreta zat voor haar spiegel en vroeg de man: ‘Wie bent u?’
De man antwoordde: ‘Ik ben een tovenaarsleerling. Mijn naam is Branco, geachte koningin.’