De pommerakboom
Henny ging met zijn vier broertjes bij oma met vakantie. Hij was hardleers. Elke keer moest oma hem verbieden als hij in de pommerakboom klom.
Op een dag was oma bezig kleren te wassen. Ze stuurde de jongens weg om te gaan spelen. Na een tijdje kwam buurvrouw op bezoek en zei: ‘Vrouwtje, hoe gaat het met u?’
Oma antwoordde: ‘Wel, het gaat heel goed. En hoe gaat het met u dan?’
Buurvrouw antwoordde: ‘Het gaat ook goed met mij. Ik ben u een paar pommerakken komen vragen.’
Oma zei: ‘Dat is goed,’ en riep: ‘Henny, kom een paar pommerakken voor buurvrouw plukken.’ Ze gaf Hem een zak. Hij nam de zak en klom in de boom. Daarna zei oma: ‘Wacht even buurvrouw, ik ga rijst op het vuur zetten.’
Toen oma naar Henny in de boom opkeek en zag dat de zak al vol was, schreeuwde ze: ‘Henny, dat is genoeg! Kom uit de boom!’
Hij antwoordde: ‘Wacht even, ik heb nog een paar rijpe gezien.’ Hij nam zijn hemd en vulde het met pommerakken.
Daarna kwam hij uit de boom, zette de pommerakken die in zijn hemd gebonden waren onder de boom, en bracht de zak naar oma. Oma gaf die aan buurvrouw en bracht haar naar de deur. Toen klom hij weer in de boom.
Toen zijn broertjes thuis kwamen, renden ze naar de boom, en namen de vruchten die onder de boom lagen. Maar toen Henny dat zag schreeuwde hij: ‘Als ik naar beneden kom zullen jullie zien wat ik met jullie zal doen!’ Net toen hij dat zei, viel hij uit de boom. Zijn voorhoofd sloeg tegen de stam en kreeg een bult.