Verzameld werk 4
(1959)–Filip de Pillecyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Pastor Denys | |
[pagina 9]
| |
Een pastorkeOp een zuivere, hete dag van juni, in 't jaar 1902, kwam een priester met normale afmetingen in gezelschap van een klein, vinnig, radgetongd pastorke aangeland bij de betenbrakers van Juilly, in het Franse departement van Seine-et-Marne. De twee priesters waren Vlamingen, de betenbrakers waren Vlamingen. De middelmatige priester heette Verschaffelt, en 't klein pastorke was pastorke Denys. De mannen die rondom hen stonden, lieten bijna al de verscheidenheden van het Vlaamse dialekt weerklinken: Kempenaars, mannen van Velzeke en Oudenaarde, kerels van West-Rozebeke en Nieuwkerke-bij-Roeselare. Bedaagde mensen praatten kalm en uit gewoonte: daar waren eronder, die reeds dertig maal de beten aan de Franse klei hadden ontrukt; en 't jonge volk, de aankomelingen van zeventien, de ‘brave snotneuzekes’, zoals 't pastorke ze met vriendelijke familiariteit vermeldde, luisterden, bloosden al eens en wisten met hun handen geen weg. Er werd geklaagd over 't weer; de regen had alles doorzopt en daarna had een zon zonder weerga het werk van de verrotting voltrokken. 't Pastorke keek zijn ogen uit over die vlakte. Dat daverde onder 't geweld van de hitte, dat was zo bovenmachtig en boven- | |
[pagina 10]
| |
menselijk groot. Daarover moest voet voor voet worden geworsteld door dat volk, dat rondom hem stond. Ah! wat een ras, wat een pezen, wat een hard hoofd om die zon te dragen en wat een harde vuisten om die oneindigheid te temmen. En het scheen zo wonder, die Vlaamse werkers in die vreemde aarde. Dat was de eerste kennismaking van pastorke Denys met zijn apostolaat. E. H. Verschaffelt had hem bij zijn volk gebracht, voornamelijk Oostvlamingen, die vooral op de afzak van Parijs tijdelijk gevestigd waren. 't Pastorke was met het geestelijk bestuur belast van de Westvlaamse uitwijkelingen en hij kwam zijn stiel leren bij een kollega, die ouder was in het vak. 't Pastorke reisde rond, deed ogen en oren open en, ge moogt mij geloven, zijn mond hield hij evenmin dicht. En als 't gezien had en geleerd en de taktiek had afgekeken om een vergadering te beleggen, trok het naar Brugge, bij Monseigneur. We zullen nu trachten dit leven van 't pastorke van de Westvlaamse uitwijkelingen uit te beelden. Dit zal onvolledig zijn. Niet omdat in de weinige bladzijden die volgen zullen, dit werk niet kan worden samengevat. Maar omdat er zoveel innerlijks in begrepen ligt, dat alleen tussen pastor Denys zelf en God kan worden uitgemaakt. Het verdriet en de vreugde van de mens en de priester, dit zout van het dagelijkse leven. Het onvertelde, onvertelbare, dat ligt als een vermoede glans van innerlijke martelie en innerlijke zaligheid in pastorkes slameur. Dit tragische van de uitwijking op zichzelf, dat altijd als de ondertoon doorklinkt van zijn woord. Warden Oom heeft er een fragment van geleverd in zijn ‘Trimards’; Streuvels heeft het gebaar getekend van de dwergen op het tafereel van de oneindigheid: de ene nam de consciëntie en de andere de zon. En tussen die bei, boven die bei, tussen en boven allen stond pastorke Denys, de apostel onder degenen die schijnen voorbestemd te zijn om in de vreemde onder te gaan aan hun eigen ongetemde kracht. | |
[pagina 11]
| |
Wij zullen pastorke zelf laten vertellen. Herhaaldelijk werd gevraagd dat, uit het vele van wat hij op papier bracht, een bloemlezing zou samengesteld worden. De bladzijden die volgen zijn een bloemlezing. Wij hebben alleen de lijn aangegeven van zijn werkzaamheid en de stoffering genomen in pastorkes werk. Zo kome de verdienste van dit werkje over pastor Denys aan 't pastorke zelf toe. | |
Het demokraatjePastorke Denys is een van die figuren die zouden op afstand geraken en verminderen, als men precieus de onbeduidendheid van het kinderleven zou ophalen. Zijn aard is gekend: dat is West-Vlaanderen waar, zoals in geen enkele andere gouw van onze Vlaamse grond, de geheimzinnige zielslijn wordt doorgetrokken die, van geslacht tot geslacht, de eeuwen aan elkaar houdt. Waar de ingeborenheid sterker is dan het ‘acquisitum’ (om een woord van Verriest te gebruiken), waar het oor-spronkelijke en het oor-primitieve van wat de Vlaamse ziel heeft geteeld, zonder zoeken, uit de intuïtie van haar eigen aandrift, de meest moderne vorm vindt, de eeuwige vorm van Guido Gezelle. Wij zullen geen hymne aanheffen op het doorbreken van pastorke's eerste tand. Het weze voldoende aan te stippen dat hij in 1865 te Roeselare geboren werd uit een even deftig als nederig gezin. Toen de deken van de stad de jongen bekeek, daar hij tamelijk gedwee de ceremonie des Doopsels over zich liet gaan, zei hij, al gekscherend: ‘Dat is voorzeker 'ne pastor tewege’. En pastor Denys haalde in later jaren met aandoening die woorden aan. Dit is de begin-anekdote van zijn leven. Het liep zachtjes voort in de goede parochie van St.-Michiel en bracht hem van | |
[pagina 12]
| |
kollege naar seminarie. Zijn eerste kennismaking met het werkelijke leven gebeurde in het St.-Lodewijkskollege te Brugge, waar hij tot leraar werd benoemd. Daar kreeg hij alras van zijn kollega's de bijnaam van ‘het demokraatje’. Het was in de volle vlaag van het ‘Rerum Novarum’. Wat in het hart van zo menig priester naar asem en tong had gewacht, brak nu uit: de Paus had gesproken. En 't pastorke liet zijn hart loskomen over zijn gladde tong. Als men hem toen ‘het demokraatje’ noemde, had dit woord nog heel wat zuiverder betekenis dan nu. De mode had het woord nog niet in de goeie genade verheven, het was nog niet platgelopen onder de voet van de legioenen, die trappelen rondom de parlementszetels. Het behelsde een begrip van strijd, het kittelde, het maakte balorig; het had, spijt alle pauselijke afkondiging, een lucht van brand en een geraas van werkstaking voor de aanbidders van ‘le fait accompli’, de sterkste macht in elke georganizeerde maatschappij. Het pastorke had de woorden van ‘Rerum Novarum’ absoluut zoals de Acht Zaligheden en onverbiddelijk als een profetie in zijn oor en in zijn hart weten vallen. De vurige, raszuivere jonge priester voelde ze als olie over zijn gemoed lopen. En als hij rondom zich keek, ontwaarde hij gezichten, die staarden naar het verleden, hij zag de hand van de liefdadigheid, die de sociale arbeid weigerde. Dan kwam een droefheid in hem op, die omhoogstoof in vlugge, dwarrelende woorden, en hij vocht zijn zielegebeuren uit binnen en buiten de muren van zijn kollege. Het verloop van de Beweging in het Brugse, parallel met die in het land van Aalst, is geklasseerd in de papieren van onze Vlaamse historie. Professor Denys liep niet mee buiten de kerk. Hij stond meer vereenzaamd, maar even vast. Hij was van het ras van hen die niet ontworteld worden. Toen kwam de taak tot hem: hij was gereed. | |
[pagina 13]
| |
ZielenhongerTe midden van dit zeer innerlijke zielsverloop moet er toch iets worden vermeld uit het professorale leven van ‘Mondje Denys’. Hij was dol op brieven uit de missies. Zijn onstuimig bloed, zijn rusteloosheid dreef zijn gedachten naar de streken van onbeperkte werkzaamheid. En, ge zoudt het moeilijk geloven, hij schreef twee zware boeken over ‘Onafhankelijk Congoland’, versierd met een portret op glanspapier van Leopold II, ‘Oppervorst van Onafhankelijk Congoland’. Hij had ervoor gezwoegd en gelopen, gelezen en gestudeerd en de kennis leeggepompt van al de missionarissen die hij kende. Tien jaar had de taaie, nooit verveelde man erover gewreven. Hij gaf beschrijvingen en verhalen, haalde er Herodotos bij en Strabo; leraarde over aardrijkskunde, geschiedenis, godsdienst; gaf een kijk op Afrika door de eeuwen heen; gaf raad tegen luchtgesteltenis en beschreef de kruiden en de dieren. En alles, spijt die opsomming van geleerde dingen, op de allerpopulairste wijze. Lees maar even de eerste regels van het eerste kapittel: ‘Wanneer ge den Vlaamschen grond verlaat en, van Noord tot Zuid, Frankrijk dwerst tot aan de stad Marseille, dan komt ge aan een overgroot water dat men de Middellandsche Zee noemt.’ Zoals ge ziet, vergt hij geen kennis a priori. De geest van Gezelle en De Bo met de manie voor het etymologische, voor de taalkoopwaar van eigen fabrikaat, was de jonge professor ingedreven. De konsul heet ‘landverbeelder’; een miljard riekt naar vreemde prullen en wordt ‘duizendmaal tienhonderd duizend’ genoemd; de maanden dragen natuurlijk hun naam volgens de Westvlaamse kalender. En als zijn Vlaams woord onverstaanbaar mocht blijken, voegt hij er ter verklaring het vreemde woord bij: oazen of groeizaamheden, | |
[pagina 14]
| |
iman of wijman; een ‘heldenzeg’ is gewoonweg een epos; hij heeft de titel van ‘onderzee-hertog’ gevonden, wat naar alle waarschijnlijkheid een onderhertog boven de zee moet betekenen. En weet gij wat een spouterwiel is? Een vulgaire fiets. Zo schreef professor Denys over Kongo vanuit zijn kamer te Brugge. Hij was toen toch al die jaren met zijn gedachten in het missieland geweest. |
|