| |
| |
| |
X
Hoe goed zou het zijn kon ik hem voorbijsteken, dacht Marcelle. Zij versnelde op de lange, brede betonbaan die grijs en recht door het Waasland sneed.
De morgen had haar zo lang toegeschenen en eens schrikte zij op als het in haar opkwam dat zij misschien de dag had laten voorbijgaan. Maar zij was spoedig gerustgesteld en van opluchting begon zij te neuriën. Eindelijk was het vroege namiddag. Ik moet mooi zijn, dacht zij. En de kritische blik onafgewend van de spiegel, kleedde zij zich uit. Zij had een vast en sierlijk lichaam. Ik ben klein, dacht zij, maar Paul is ook zo groot. Het zachte linnen gleed als een streling over haar lichaam en toen zij haar kleedje had aangetrokken, keek zij voldaan naar haar beeld in de spiegel. Onder het donkere haar was een ovaal gezichtje met grote donkere ogen. Hij had zoveel van haar ogen gehouden. Dat kan toch niet helemaal voorbij zijn.
Het was stil in huis. De meid was onhoorbaar bezig in de keuken. Marcelle ging vlug de trap af. De dikke traploper verdofte haar tred. Van verre riep zij: ‘Ik ben weg tot vanavond.’ Zij hoorde de meid roepen: ‘Goed, madame,’ en trok de voordeur dicht.
De wagen stond reeds voor de deur. Zij scharrelde zenuwachtig in haar handtasje tot zij eindelijk het sleuteltje vond. Zij zuchtte gelukkig.
| |
| |
Zij keek gespannen voor zich uit of zij zijn wagen niet zag. Misschien zal hij mij inhalen, dacht zij, en vertraagde. Het was of de wereld rondom haar vol geluk was. Het zachte landschap met de kleine akkers door kanada's omzoomd. De donkere aarde waarover de boer ging met zware stap. Heel deze vreugde die komt van de vernieuwing van het leven in de ontwaakte zinnen.
Haar hart klopte vlugger toen zij vanuit het halfdonkere van de tunnel in het volle, stralende daglicht kwam. Zij zocht een plaatsje om haar wagen te parkeren en ging dan te voet de korte afstand tot aan de plaats van afspraak.
Paul was er nog niet. Ongeduldig slurpte zij aan haar koffie en keek door het venster. Zij werd angstig dat hij niet zou komen. Hij was nog weinig tegemoetkomend geweest. Indien zij samen kwamen, dan was het haar opzet. Ik kan er niet aan doen, dacht zij, het is sterker dan mij. Reeds tien minuten zat zij hier. Tien minuten kunnen lang duren. Dan zag zij hoe Paul, aan de overzijde van de straat, rondkeek naar aankomende wagens en op een loopje de straat overstak. Een grote vreugde deed haar hart in haar keel kloppen.
In de bezinning die volgde op zijn ontmoeting met Henri, had Paul zich afgevraagd of hij de afspraak niet zou afzeggen. Zoveel lokte er hem heen, zoveel hield hem terug van deze verwikkeling in zijn leven. Maar dan zocht hij voor zichzelf de uitvluchten om de afspraak niet af te zeggen. Hij kon Marcelle moeilijk verwittigen, hij had beloofd en hij dacht hoe haar gezichtje straalde bij zijn belofte. Er kome van wat wil, dacht hij.
Hij was verwonderd haar reeds te zien. Hij was goed op tijd.
- Ik kom toch niet te laat, vroeg hij.
- Ik was vroeg, lachte zij, ik kon het thuis niet langer uithouden.
Hij begreep de hartstocht van haar woorden. Beschroomd was zij niet meer. Zij kwam dicht bij hem zitten. Hij voelde haar dij tegen de zijne.
| |
| |
- Paul, ik ben zo gelukkig, fluisterde zij, en gij, Paul? Hij knikte. Was dat geluk? Uit de radio klonk een Engels liedje. Hij verstond het woord ‘love’ dat herhaaldelijk werd gezongen door een brutale, half hese vrouwenstem. Een stem als van een viswijf, dacht hij. Love.
- Ik had dorst, zei hij, terwijl hij nog een glas bier bestelde.
De kaalhoofdige kellner die het glas met een solemneel gebaar op tafel zette, deed hem denken aan het plechtig gelaat van kanunnik van der Paal. Hoe dicht bijeen alles ligt.
Zij keek naar haar polshorloge en dan naar het horloge dat boven de toog hing. Het is nog vroeg, dacht zij, ik heb nog veel tijd.
- Blijven wij hier nog lang, vroeg zij.
- Zoals gij wilt, antwoordde hij. Zitten wij hier niet goed, voegde hij eraan toe tegen beter weten in.
- Hoe kunnen wij hier intiem spreken, zei ze half boos.
Waarom wil hij niet verstaan, dacht zij, waarom doet hij alsof hij niet verstaat. Hij weet het toch wel.
Zij legde haar arm om zijn schouder en fluisterde in zijn oor. Dan legde zij haar hand op de zijne. Hij keek voor zich uit alsof hij nadacht over wat zij hem had toegefluisterd. Dan zag hij naar haar. Hij zag de opwinding in haar gelaat en glimlachte.
Zij gingen buiten. Toen zij vóór hem de paar trappen afdaalde zag hij de tengere enkel en de mooie vorm van haar kuit boven het schoentje met de hoge hak. Zij ging met ernstig gezicht en haar hart klopte van verwachting. Zij liepen zwijgend naast elkaar. Wat is hij groot naast mij, dacht zij.
Hij sloot de deur achter zich en zij stonden in de koude, onpersoonlijke hotelkamer. Zij staarden elkaar een ogenblik onwennig aan. Hij legde zijn armen om haar schouders en zij kuste hem in driftig ongeduld. Dan schoof zij de gordijnen dicht.
Zij lag naast hem met de ogen gesloten. Hij zag hoe tussen | |
| |
de oogleden twee tranen zwollen en langzaam neergleden.
Er was een vreemd gevoel in Paul. Het was als een bitter geluk, als een diepe weemoed. Hij voelde een aandrang om hier weg te gaan en rond te lopen, eenzaam te midden van de drukke straten.
Hij trok zachtjes zijn arm weg waarop haar hoofd lag. Het donkere haar omkranste het ovale, zuivere gelaat waarin de mond, rood en week, half geopend de schemer van haar tanden liet zien. Zij opende de ogen en glimlachte. Dan wies zij haar ogen klaar. Ik ben dwaas, zei ze, het zijn tranen van geluk.
Zij vlijde zich tegen hem aan.
- Nu zijt gij van mij, zei ze, nu kan ik u alles zeggen.
Hij kuste haar ogen. Zij lagen zwijgend naast elkaar. Zij keerde zich naar hem toe.
- Ik ben nu anders dan gij mij vroeger hebt gekend. Ik zou de dwaasheid niet meer doen die ik deed toen ik met u gebroken heb. Ach, Paul, waarom hebt gij niet naar mij geluisterd.
Alweer het oude liedje, dacht Paul, ik heb de schuld van alles.
- Omdat ik niet anders kon, antwoordde hij. Liefde die het geduld niet heeft om te wachten, is liefde zonder inhoud.
Zij streelde peinzend zijn arm. Hij heeft sterke armen, het is een geluk in zijn armen te liggen.
- Ik was nog zo jong, zei ze, en gij weet hoe ze thuis waren. Paul, ik was zo nijdig en zo koppig tegen u, ik voelde dat gij mij in de steek liet. En alles wat rondom mij was, stookte tegen u. Gij kunt niet geloven hoe hardnekkig zij waren, en wat een toekomst zij mij voorspelden. En ik was anders dan nu, ik verlangde niet naar u zoals ik naar u verlangd heb sedert ik u weerzag. Paul, lieveling, geloof mij toch. Heeft u dat veel pijn gedaan? Ik heb er zo onder geleden toen ik tot bezinning kwam.
Hij dacht aan de tijd toen het hem pijn had gedaan. Dat was de zware strijd van de Russische winter als men alleen uit de | |
| |
verdovende verkleumdheid komt door het barsten van granaten. Maar toen hij vernam dat zij verloofd was, hadden tijd en scheiding hun werk verricht. Het was de korte, verre pijn van het litteken over de wonde.
Hij antwoordde niet op haar vraag. Hij bezag nadenkend haar gelaat en de schoonheid van haar lichaam. Een schaamteloze schoonheid. Hij besefte hoe het huwelijk haar zinnelijkheid had doen ontwaken. Hij had het meisje gekend dat bloosde als hij haar aanraakte. Naast hem lag nu de vrouw die tranen van geluk had over de vreugde van haar lichaam.
- Niettegenstaande alles kunnen wij nog gelukkig zijn, Paul. Gij moet weten dat niemand tussen ons staat.
- Gij kunt toch het bestaande niet wegdenken, antwoordde hij, gij kunt af en toe een gestolen afspraak maken tot op het ogenblik dat er gefluisterd wordt en het schandaal aan alles een einde maakt.
- Niet noodzakelijk, zei ze.
Het had niet lang geduurd alvorens zij tot het besef kwam dat zij haar man nooit had liefgehad. Zij had trouwens lang geaarzeld. Maar zij was nog zo jong en liet zich overpraten. En ook uit spijt, Paul, omdat ik u verloren had. Maar hoe weinig zij ook van het huwelijk had verwacht, toch had het haar nog minder gegeven dan zij zich had voorgesteld. En dan wordt dat een gewoonte, Paul. Zij sprak met de ernst van de ervaren vrouw. Men leeft naast elkaar zonder hevige ruzie maar zonder hartelijkheid. Geluk is dat niet. Haar man schijnt er niet ongelukkig door. De ene vrouw is koel, de andere niet, besluit hij in zijn afdoende wijsheid.
Zij kijkt Paul in de ogen terwijl zij over haar huiselijk leven spreekt. Hij voelt zich gegeneerd dat zij dat allemaal zo onbewogen zegt alsof het vanzelfsprekend was. De ene vrouw is koel, de andere niet. Hij bekijkt haar gelaat dat nog de weerschijn draagt van haar hartstocht, haar driftige mond, haar ogen die half | |
| |
geloken waren toen zij niets was dan de vreugde van haar zinnen.
- De ene vrouw is koel, de andere niet, zegt hij.
Zij glimlacht en kust hem. Gij hebt mij anders gemaakt, zegt zij, ik wist niet dat zo een hevig geluk bestond.
- En, Paul. er is nog iets dat ik u moet zeggen.
Daar zit de jong gehuwde Marcelle nu in het grote huis. Haar man had een log huis gehuurd waarin de laatste van twee vrome oude gezusters kort tevoren gestorven was. Zo'n huis paste bij zijn beroep, zei hij. Het was een gelukkig ogenblik voor hem toen hij de koperen plaat met zijn naam en titel naast de deur zag plaatsen.
Hij was matig verliefd op zijn vrouw. Alles moet redelijk zijn, was een van de slagwoorden waarmee hij zich als verstandig man wilde laten kennen. En Marcelle was vriendelijk zonder uitbundigheid. Het huwelijk had de droom niet vervuld waarmee zij als jong meisje had geleefd, en haar man meende haar spoedig ingetreden lusteloosheid te moeten toeschrijven aan de koelheid die hij, uit de lezing van een tijdschrift, aan een bepaalde proportie van het vrouwelijk element toekende. Dat is een biologische wet, orakelde hij.
Marcelle voelde zich dikwijls eenzaam. Zij ging dan aan het venster zitten om de beweging in de straat na te gaan. Soms trachtte zij zich voor te stellen hoe het huwelijksleven met Paul zou geweest zijn. Haar ontwaakte zinnen verhevigden het beeld dat zij zich schiep van hun samenzijn. Het was het geluk van de droom in haar doffe berusting. En het verlangen naar een kind groeide in haar. Had ik maar een kind, dacht zij, dan had ik iets om lief te hebben uit de grond van mijn hart. Zij sprak daar niet over met haar man, die had genoeg aan zichzelf, en de drukke praktijk die de omstandigheden hem aan de hand deden, was voldoende voor zijn geluk. Iedereen zei dat hij | |
| |
een charmante vrouw had en waar hij kwam met haar, zag hij hoe vol attentie iedereen voor haar was. Meer dan één konfrater had hem gezegd dat hij een gelukkig man was. Hij nam het kompliment aan als een vanzelfsprekende hulde.
Tot zijn verrassing werd Marcelle zwanger. Het duurde een tijdje alvorens zij eraan kon geloven. Er was een stil geluk in haar toen zij zekerheid had. Zij zegde het hem op een morgen bij het ontbijt. Zij zegde het zonder die opgewonden blijdschap van de jonge vrouw die in de droom van het kind opgaat en haar geluk wil meedelen. Hij zette de koffiekop neer die hij aan de mond wilde brengen en keek haar verdwaasd aan. Hoe is dat mogelijk, vroeg hij, en hij scheen te overdenken wanneer zijn omzichtigheid was verschalkt geweest.
- 't Is bijna ongelooflijk, zei hij. Er was geen blijdschap in zijn stem.
Marcelle voelde zijn gekrenkte onverschilligheid als een kaakslag. Hoe is het mogelijk dat iemand niet blij is als men hem zegt dat er een eerste kindje komt. Van toen zij nog niet helemaal zeker was, had zij het reeds zo innig gekoesterd in haar droom. Zij zag het voor zich, zij voelde het drinken aan haar borst. Het verhelderde heel het leven dat zij voor zich zag. Zij spraken daar niet verder over die dag.
Hij had er een paar dagen lopen over piekeren. Eens had hij gezegd: ‘Het komt erg ongelegen,’ zonder zijn woorden duidelijk te maken. Een paar weken nadien, op een avond, vroeg hij: ‘Hebt gij eens goed nagedacht hoe ons leven zal veranderen? Wij zijn toch nog te jong getrouwd om ons thuis aan een kind te binden. Wij kunnen samen nergens meer naartoe. En ik moet mij toch in bepaalde kringen laten zien. Daar moet gij natuurlijk bij zijn.’ Hij wist hoe aantrekkelijk zijn vrouw was en hoe haar aanwezigheid hem aanzien verschafte.
Zij had vol bitterheid geantwoord. Wat konden haar die bepaalde kringen schelen waar hij zijn maatschappelijke stand | |
| |
hoog moest houden. Voor de eerste maal was de breuk openlijk. Hij ondervond hoe stug zij was en het kwetste hem. Dagen lang was er wrok. Er was in hem een hardnekkigheid die zij niet vermoedde. En haar zwangerschap was reeds moeilijk. Zij was ziek, nukkig, ongelukkig.
- En dan heb ik ten slotte toegegeven, Paul, zei ze. Ik was me zelf niet meer.
Zij lag wenend, met beide handen voor haar ogen. ‘Het was vreselijk,’ snikte zij. Paul keek haar hulpeloos aan. Haar mond was getrokken door het snikken en het was alsof haar mooie lichaam alleen nog medelijden in hem opriep.
Zij herleefde het tragische van de vruchtafdrijving. Haar schaamte en nadien haar wanhoop. Het was zo vernederend en toen zij thuis kwam, had zij gemeend te moeten sterven. ‘Ik weet niet waarom ik het niet gedaan heb, Paul, en dan heb ik aan u gedacht.’
Zij weende niet meer maar lag stil en vreemd voor zich uit te staren. Alles herleefde zo pijnlijk in haar. Haar mond stond strak en hopeloos. De vreugde van hun omhelzing was weggevallen.
‘En ik had zo graag een kindje gehad,’ fluisterde zij tot zichzelf.
Sedertdien was zij nog meer de koele vrouw dan voorheen. Als zij 's nachts wakker lag en de tevreden slaap van haar man naast zich hoorde, kwam de verbittering in haar op. Maar ook bij haar thuis had zij erover gezwegen. Een vrouw kan beter uitwendig zijn dan een man. En in gezelschap merkte niemand op hoe tragisch haar leven was ontredderd geweest. Zij wilde geen kind meer van hem.
Paul had toegeluisterd. Een leven zoals dit stond buiten zijn begrip. Hij kuste haar in een gebaar van medelijden.
| |
| |
- En ik heb dikwijls gedacht: was het nu een kindje van u geweest.
Was dat de nieuwe droom die op haar ontgoocheling was gevolgd? Hij scheen haar gelaat te verhelderen en zij glimlachte. ‘Ik ben helemaal van u, Paul,’ zei ze.
Er kwam iets als angst over hem. Het was alsof uit haar woorden het verlangen sprak om het toevallige van hun samenzijn te bestendigen. Hij voelde hoe dat alles anders was voor haar dan voor hem. Hij lag te staren naar de zoldering waar een fijn spinneweb was gespannen over het stukwerk rond de lamp.
- Zeg eens dat gij mij liefhebt, vroeg zij, ik zou het zo graag horen.
Hij antwoordde niet maar kuste haar op de mond.
- Nu weet gij alles, zei ze, gij moet nu niet denken dat ik een slechte vrouw ben. Ik ben nooit ontrouw geweest hoewel de kansen daarvoor niet ontbroken hebben. Dan heb ik u weergezien en alles is anders geworden. Ik geloof dat ik nooit meer zo gelukkig zal zijn als vandaag.
Zij schoof zijn arm onder haar hoofd. Zo lig ik goed, zuchtte zij, zo zou ik willen blijven liggen.
De zon scheen niet meer op de neergelaten gordijnen. Het was als een zachte voorbode van de schemering.
- Ik zou willen slapen, zuchtte zij.
Zij lag met haar hoofd op zijn borst. De doffe geur van heur haar maakte hem week en zijn hand gleed over haar donkere lokken.
De schemering werd zwaarder.
- Het wordt laat, zei Paul.
Toen zij buiten kwamen brandden de lantaarns. Zij nam zijn arm en liep gelukkig naast hem. ‘Gij zijt onvoorzichtig,’ zei hij. ‘Het kan mij niet schelen,’ antwoordde zij, ‘nu kan mij niets meer schelen.’
Zij gingen naar het café waar zij elkaar hadden gevonden. Het | |
| |
drukke stadsleven was rondom hen, ook hier werd het druk.
- Ik ga een groot glas bier drinken, zei ze vrolijk. Het was haar alsof zij uit een andere wereld terug tot het leven was gekomen. Het is zo vreemd, Paul, ik kan haast niet geloven dat het gebeurd is. Het is als een droom voor mij. Er lag een verre glans in haar ogen. Zij scheen niets te voelen van de weemoed die hem vervulde.
Hij bracht haar tot aan haar wagen.
- Ik moet u dikwijls, dikwijls terugzien, zei ze. Zij kuste hem. En rijd niet te snel, ik rijd onmiddellijk achter u. En ik heb tijd nodig om terug tot de werkelijkheid te komen.
Zij stond te wachten buiten de tunnel. Toen hij voorbijreed, gaf zij teken dat hij zou stoppen. Zij liep op hem toe. ‘Lieveling,’ zei ze, ‘kus mij tot weerziens.’
Heel de weg tot thuis zag hij haar lichten achter zich. In de schijn van haar lampen zag zij de silhouet van zijn hoofd en zijn schouders.
- Gij zijt laat, zei haar man toen zij thuis kwam.
- Ik wist niet dat het zo laat was, antwoordde zij.
|
|