| |
| |
| |
VIII
De lente was in aantocht. Het was merkbaar aan allerlei dingen die onbepaalbaar zich aan de zintuigen opdrongen. Het water stroomde wilder onder de brug en er was als een nieuwe klank in de zang van de vogelen. Het was Paul alsof hij de lente hoorde in het gezoem van zijn wagen.
In deze dagen die in toegenomen helderheid langer werden, deed hij met minder tegenzin zijn dagelijks werk. De wintermaanden waren zeer hard geweest en vele avonden kwam hij thuis in grimmige moedeloosheid en met het vaste voornemen eruit te trekken, 't is om het even waar en hoe verder hoe beter, en in de zorg om het brood het leven en de mensen hier te vergeten. Zijn vader was hem steeds een steun geweest, begrijpend en verzachtend. Hij was meer dan een vader, hij was een kameraad.
Zo waren twee maanden van wrevelig heen en weer rijden voorbijgegaan. 't Zal wel voorbijgaan. Het was hem of het nooit zou voorbijgaan. Hij voelde zich steeds even onwennig te midden van de mensen bij wie hij was teruggekomen. Het was alsof de begrenzing van het menselijke waarin hij met zovele anderen was geplaatst, bij hem hardnekkig voortduurde waar dan toch de meesten er zich uit hadden losgemaakt. Hij had er in zijn dagelijks leven velen ontmoet die zich hadden aangepast. Het was of, na de onderbreking, zij weer met het oude hadden aan- | |
| |
geknoopt. Arbeiders werkten of gingen stempelen met de massa. Het was alsof op hem de vloek van de intellektueel woog. Hij kon niet aanknopen met het leven van vroeger en zijn werk en studie had tot niets gediend.
En ook met Marcelle was er geen hervatten van wat eens bestaan had, geen voortzetten van de onderbroken droom. Het scheen hem onwezenlijk hoe hij haar eens had liefgehad. Er was in hun liefde een schuchterheid geweest die hen onbevredigd maar gelukkig liet. Zij bloosde soms als het verlangen sterker werd in haar. Zij was nu niet langer het meisje dat hij had gekend, zij had haar beminnelijke schuchterheid verloren. Hij voelde hoe de herinnering aan hun kussen bij haar alleen het verlangen van de vrouw naar de man had gewekt, alsof haar huwelijkservaring met een andere man de zinnelijkheid had wakker gemaakt die haar naar Pauls armen dreef.
En ook dat is zonder uitkomst, dacht hij. Toen hij haar onverwacht weer had gezien, was hij onthutst, niet alleen om de verrassing van het weerzien, maar om het plotse opleven van een gevoel dat hij dood waande. Wie komt helemaal los van wat in zijn leven is gebeurd? De verhoogde bekoorlijkheid van het meisje dat vrouw is geworden, dat ongekende en nieuwe in haar, had hem tegen zijn voornemens in aangetrokken. Maar het veranderde niets aan de grond van zijn leven. Het had de zware sfeer van ontgoocheling en bitterheid niet van hem verwijderd. Hij wist dat men naar een vrouw kan verlangen zonder ze lief te hebben. Zij was die vrouw. En dat is heel het avontuur, dacht hij, niets meer dan het avontuur. En hij vroeg zich af of Marcelle haar verlangen niet als liefde beschouwde.
In deze verstrooiing van gedachten, met de heldere ijdelheid van de komende lente, reed hij het land in. Wachtkamers, dokters, formules. En de middagrust in een dorp en de druk van de zwaar vallende avond. Hij was ingewerkt maar voelde zich niet thuis in zijn werk zoals anderen die hij ontmoette en die lucht- | |
| |
hartig over hun bestaan spraken. Ook de meester voelt er zich niet thuis in, dacht hij. Er kwam medelijden in hem op. Voor die man was het erger dan voor hem. In een armoedig keukentje zaten twee ouder wordende mensen die het werk van een lang leven vernietigd zagen. Zij hadden geen toekomst, zij hadden geen geld. Zij hadden hun gezin verloren.
Hij trachtte aan Marcelle te denken. Wat zij hem zo dringend en zo vertrouwelijk moest zeggen. Een vrouwenbiecht over de mislukking van haar huwelijk?
Hij liet het venster neer. Vinnig was de lucht nog die tegen hem aansloeg. Maar het wordt lente.
Zeer weinig is er in zo'n gemeente dat verdoken blijft. Het gezinsleven van eenieder is tegen geen nieuwsgierigheid bestand. Lisette wist hoe de schijn verschillend was van de werkelijkheid in het gezin van Marcelle. En Marcelle wist hoe het er toeging in het gezin van Lisettes vriendin, de dochter van de burgemeester. Zij wist het beter dan de burgemeester zelf die op een avond zijn schreiende dochter had trachten op te beuren toen zij haar vloekende man was ontvlucht, die haar met een kollega-fabrikant had aangetroffen in een houding die geen twijfel overliet aan beider bedoeling.
Onder de hoge burgerij van de gemeente waren weinig ‘beproefden’. En de families waar een zwart schaap in was, hadden na een kortstondige afzijdigheid hun vroegere betrekkingen hervat alsof er niets was gebeurd. Geld verbroedert gemakkelijk met geld. Want zij waren niet verarmd uit de teistering gekomen. De kleinere burgerij was talrijker in de zwarte schaapstal vertegenwoordigd. Velen waren ten gronde toe verarmoed maar zij die een zaak hadden begonnen van vooraf, sloegen er zich door en het was verwonderlijk hoe de meesten ten minste even goede zaken deden als vroeger. De opwinding was uitgestorven. | |
| |
Het was een kwade nachtmerrie geweest. Het leven hervatte zijn recht.
Pauls vader had zich meer dan anderen afzijdig gehouden. Hij was een man die graag op zijn eentje leefde en trouwens niet veel belang stelde in het gepraat van de dorpsnotabelen die bijna allen weinig ontwikkelde mensen waren. Zelfs de burgemeester waarmee hij steeds goed bevriend was geweest, had hem in lange tijd niet meer gezien. Die burgemeester was een rijk man die goedhartig en dom was en zeer gemakkelijk werd beïnvloed door mensen die verstandiger of wilskrachtiger waren dan hij zelf. Toen hij onmiddellijk na de bezetting zijn ambt opnieuw waarnam, gebeurde zulks met schrik en aarzeling. En toen hij getuige was van de baldadigheden, vond hij de moed niet om tussen te komen. Niet uit boosaardigheid maar uit aarzelende zwakheid liet hij begaan. Nadien schudde hij het hoofd. ‘'t Is erg,’ zei hij.
Toen Paul gevangen zat, had hij de dokter ontmoet. Hij had zijn spijt uitgesproken en hem de gemakkelijke troost gegeven dat alles wel zou in orde komen.
Op die namiddag dat de lente in de lucht hing, zag Paul hem zitten in het café waar hij Marcelle had ontmoet. Hij kon zich niet meer terugtrekken. De burgemeester wenkte hem vriendelijk toe aan zijn tafeltje te zitten. Hij was zich bewust van de edelmoedigheid van zijn gebaar en voelde zich, ver van de gemeente, veilig voor kwaadgezinde nieuwsgierigheid.
Een geluk, dacht Paul, dat Marcelle niet hier is. En hij besefte ineens het gewaagde van het spel dat de jonge vrouw speelde.
De burgemeester trakteerde, tot misnoegen van Paul. En daar de een niet gemakkelijk zijn woorden vond en de andere niet zinnens was veel te zeggen, was het een gesprek over de naderende lente en de voordelen die daarmee verbonden zijn. En hoe het met zijn ouders was en met juffrouw Lisette.
| |
| |
- En 't is een eeuwigheid geleden dat ik de doktoor gezien heb, zei hij.
Het was alsof er nooit iets gebeurd was. Het kwam Paul zo vreemd voor dat opnieuw vast te stellen. Net of alles uitgewist was en naar het onbestaande verwezen. En ook voor hem toch zijn die vier jaar er geweest en wat er na die vier jaar is gebeurd. Weer keek hij uit over het grote marktplein. Het was of de naderende lente ook daar merkbaar was aan stoeiende kinderen en de dolle uitgelatenheid van de straathonden.
Met een joviaal gebaar bestelde de burgemeester nog een glas. Net of hij een oude vriend had weergevonden, dacht Paul. En het gesprek liep voort over de onbeduidende dingen die het gesprek voeden van de dorpsnotabelen. Het had niet de schijn als wou de burgemeester om de dingen heen praten. Het was werkelijk alsof dat alles voor hem niet meer bestond. En weer voelde Paul hoe groot zijn verwijdering was van die mensen.
De burgemeester vertrouwde hem nog toe dat er een tribune zou komen op het voetbalveld en dat de gemeente voor zware lasten zat met de werkloosheid. 't Zijn moeilijke tijden, zei hij.
Moeilijke tijden, inderdaad. Heel het leven is moeilijk. Heel het leven is ontwricht. Ook het gezin van de burgemeestersdochter en talloze gezinnen die door verwijdering en ellende zijn uiteengegaan.
Hij verliet de burgemeester die er, spijts zijn zware zorgen, zeer voldaan uitzag.
Voor de zoveelste maal dezelfde weg, voor de zoveelste maal dezelfde gedachten. Het weerkeren naar het onbegrijpelijke en, voor hem, onaanvaardbare. De dagelijkse sleur zonder uitzicht en het einde van de droom. Hij voelde rondom zich de akkers met het eerste groen van het koren en de avond bracht grote wolken over de wereld. Een leven op zichzelf dat gehoorzaamt aan eigen wetten, en vruchtbaar wordt en rust en omspannen wordt door de onafwendbare gang van de seizoenen.
| |
| |
Voor de zoveelste maal de brug en het diepe, snelle water. En de dijken waar het sap reeds stijgt in de knoppen van de notelaars. En de jeugd die voorbij is.
Na de eerste vreugde van de thuiskomst was Pauls moeder de moeilijkheid van de toestand gaan inzien. Zij was door de vernedering heen maar leed onder de eenzelvigheid van haar zoon. Hoezeer is hij veranderd, dacht zij. Hij was vroeger zo open en opgeruimd en nu is hij gesloten en zijn mond staat zo hard. Zo was hij niet geweest de zeldzame keren dat hij als soldaat in verlof was gekomen, hoewel zij soms meende te bemerken dat er iets was dat hem wrong. Maar hij was sterk en rustig geweest en uit zijn brieven sprak een krachtig gemoed.
Zij had nu de handen vol met Lisettes huwelijk. Dat bracht verstrooiing in de avonden dat zij allen samen zaten en de goede stilte heerste van mensen die zwijgzaam het geluk voelen van elkaars nabijheid. Zij dacht hoe het zou zijn als Lisette met haar oppervlakkig gebabbel dat in de woorden van haar moeder weerklank vond, uit de huiskring zou verdwenen zijn. Voortaan zou Paul alleen zijn om de avonden te vullen. Hij was kariger geworden met bittere woorden, maar het was duidelijk dat hij zich moeite gaf om vriendelijk te zijn.
Maar nu scheen alles te wijken voor de zenuwachtige opgewektheid van Lisette. Er was zoveel te doen voor een bruiloft. Zelfs de dokter, die dan toch afgetrokken leefde van dergelijke zaken, werd door de zenuwachtigheid van zijn gezin aangegrepen. Waar hij kwam, wensten de mensen hem geluk en als hij het thuis vertelde lachte zijn vrouw gelukkig. Het was alsof alle kwade dagen voorbij waren.
De toekomende bruidegom behoorde tot de kaste van de fabrikanten. Hij was een tamelijk neutrale jonge man die zijn vader in de zaak later zou opvolgen. Zoals voor al zijn kollega's was de bezettingstijd ook voor hem gunstig geweest. Niemand | |
| |
had het kwalijk genomen hoewel nadien sommigen niet akkoord waren over het begrip kollaboratie. Maurice trok zich geen politiek aan, zei hij. En toen hij met Lisette kennis maakte en haar zegde dat het geval van haar broer niets in hun betrekkingen kon veranderen, was zij tot tranen toe ontroerd over zijn grootmoedigheid. Haar moeder viel haar bij. De dokter had zwijgend toegehoord.
Het zou een schoon huwelijk zijn. Het waren twee flinke jonge mensen. Paul, gij moet mee, had de dokter gezegd toen zijn zoon zich afzijdig wilde houden. Het zou opspraak brengen in de gemeente en wat nu half vergeten was, zou weer opgerakeld worden. En 's morgens, toen Lisette, stralend in haar bruidsgewaad, bij hem kwam waar hij ongeduldig en niettegenstaande alle voornemens zenuwachtig zat, had zij hem zo hartelijk gekust dat hij de Lisette van vroeger terugvond. ‘Paul, niet nukkig zijn, belooft ge 't mij als huwelijksgeschenk?’ Hij had geglimlacht en ja geknikt.
Hij zat nu in de hoge, lelijke kerk die er van buiten als een fabriek uitzag en van binnen was als een grote, overversierde schuur met drie beuken. Hij zag het bruidspaar voor zich op de rood-fluwelen stoelen en zijn vader statig in het ongewone habiet. Achter zich hoorde hij het geroezemoes van de vrouwen die, nadat zij aan de ingang van de kerk een dichte haag hadden gevormd, waren naar binnen gestormd om de goede plaatsen te bezetten en alles tot het minste te kunnen opnemen. Hun gefluister was hoorbaar in de weinige ogenblikken die tussen gebed en zang stilte brachten. Zijn moeder wiste af en toe een traan van vertedering weg.
Hij kende dat alles zo goed. Als kind en jonge man had hij hier gezeten en alle beelden en schilderijen waren hem bekend. En de kerkbaljuw met zijn nutteloze hellebaard was een gebogen man geworden. Hij trachtte zijn kleurig uniform eer aan te doen | |
| |
met stram te leunen op de roodgetreste hellebaard. Paul kon zich de kerk zonder hem niet voorstellen.
En toen hij het bruidspaar daar zag zitten, ernstig voor zich uitkijkend, dacht hij aan Marcelle. Zonder de ommekeer in zijn leven, zou hij daar gezeten hebben met haar. Zij moet een mooie bruid geweest zijn, dacht hij. Maar hij voelde geen spijt dat het leven anders was verlopen. Hier werd de band tussen man en vrouw voor eeuwig gelegd. Hoe lang duurt het eeuwige van voornemens en beloften? Hoe lang had de eeuwige trouw van Marcelle geduurd?
Hij luisterde naar het gezang. Voor de gelegenheid was het koor versterkt en de koster, die gewoonlijk met kort geblaat voorzong, was vervangen door een forse zanger die de kerk deed dreunen onder het gewijde Latijn. Toen Paul zijn humaniorastudies deed, had hij dikwijls aandachtig geluisterd naar de zin van zangen en gebeden. Er was dan tot hem een gevoel van verbondenheid gekomen, een ontzag voor de formules waar het leven van de ziel was in vastgelegd. Hoe aandachtig hij thans ook luisterde, hij voelde niet meer de verhevenheid van hun zin. Heeft God de kerk verlaten, vroeg hij zich af.
Een geraas van opzij geschoven stoelen gaf het teken dat de plechtigheid naar het einde ging. De vrouwen drumden haastig naar de gang die midden van de kerk tussen de stoelen was vrij gehouden. Hun kritische blik overschouwde de bruidsgasten. Paul zag hoe hij hier en daar werd aangewezen. Onder het machtig geblaas van de orgelpijpen was de bruiloftmarche tot op het kerkplein hoorbaar waar een nieuwe toevloed van nieuwsgierigen van het schouwspel kwam genieten. Het was een zonnige voormiddag en alles was blijheid.
Een huwelijksdiner is een ernstige zaak. Het was voor Lisette een genot geweest vele avonden van tevoren met haar moeder het menu te bespreken en te beraadslagen over de plaats van de gasten. En wie ze naast Paul zouden zetten. Tot Pauls opluch- | |
| |
ting was Marcelle niet uitgenodigd. Zijn moeder was dat gedeelte uit het verleden niet vergeten en daarbij, zij was nooit een vriendin van Lisette geweest. ‘Maar niet naast de dochter van de burgemeester,’ had Paul gezegd. Zij keken verwonderd op dat hij de eer van de hand wees. ‘'t Is toch een lief meisje,’ antwoordde zijn moeder. Dat wist Paul ook.
Toen de dokter zijn huis binnen ging, keek hij ontroerd om zich heen. Er stonden bloemen waar hij ook heen zag. Zo feestelijk was dat, zo vol stille schoonheid. Hij dacht aan vele jaren terug toen hij met zijn bruid in dit huis was gekomen, na zijn korte huwelijksreis. Nog enkele van de bloemstukken hadden een weinig leefkracht overgehouden. Dat is het kostbare van de bloem dat zij in hevig leven een kort bestaan heeft. Hij keek rond in het huis waarmee hij was vergroeid en hij overzag het rustig geluk dat hij hier had gekend. Hij dacht aan zijn zoon die hier na hem zou wonen. En te midden van de feestelijke opgewondenheid, kwam het medelijden en de droefheid om die jongen. Hij had hem willen tegenhouden, hij voorzag wat er moest gebeuren. Maar hij heeft toch met een eerlijk hart gehandeld, dacht hij.
Paul trachtte tevergeefs zich afzijdig te houden toen de aperitief werd geschonken. Het was een rijk vertoon. Zijn moeder en Lisette wisten hoezeer dat alles zou besproken worden en hadden geen kosten ontzien. In het habiet was Paul een mannelijke en forse verschijning. En iedereen kwam bij hem en wilde zijn glas tegen het zijne tikken. Het was alsof de grote verzoeningsdag was aangebroken. Hij zag hoe zijn moeder straalde van geluk en fierheid telkens als zij naar hem keek. Het leven is onbegrijpelijk, dacht hij.
En te midden van het feestelijk maal, omringd door de lachende gezichten van de genodigden, dacht hij aan het menu van de gevangenis. Op dit uur is de soep reeds lang gegeten en zo lang duurt het niet of het avondmaal komt. Vier uur in de | |
| |
namiddag. Dan worden door het luik de aardappelen en groenten in de aarden kom geschept. Smakelijk eten. Hij zag het zo scherp voor zich, hij zag de mannen zitten die lusteloos de flauwe kost aten.
- Als ik uit uw glas drink, zal ik weten waaraan gij denkt, Paul, zei het meisje dat naast hem zat.
Het was of hij opgeschrikt was uit zijn droom. Zij keek hem lachend aan. Haar gezicht en heldere ogen waren naar hem toe gebogen.
- Probeer maar, zei hij.
Zij nam zijn glas op en bracht het eventjes aan haar lippen. Zijn moeder die het zag, glimlachte en keek Paul bemoedigend aan. Deze dag zal hem goed doen, dacht zij. En de dochter van de burgemeester die aan de overzijde van de tafel zat, knikte haar vriendin begrijpend toe.
Het meisje zette het glas neer. Zij sloot de ogen alsof zij nadacht.
- Ik weet het maar ik zeg het niet, antwoordde zij.
Een lief meisje, dacht Paul, lang niet zo oppervlakkig als de andere vriendinnen van Lisette. Haar vader had een stevige groothandelszaak en had zijn kinderen niet boven zijn stand opgebracht. En zonder er zich rekenschap van te geven, vond Paul genoegen in haar gesprek. Tot de luidruchtigheid plots stil viel. Bruid en bruidegom trachtten zich ongemerkt te verwijderen, gelukkig en een beetje verlegen.
Toen de buitendeur dicht viel en men de motor van de wagen hoorde aanslaan, kwam Pauls moeder terug met tranen in de ogen. De dokter keek ontroerd naar zijn vrouw. Drinkt allemaal eens uit, zei hij, een beetje hees in de stem.
Het werd een avond waarop Paul zich bevreemd in het leven terugvond. In een lichte roes danste hij. Het was of al de meisjes met hem wilden dansen. En dikwijls had hij zijn arm om het lieve meisje dat naast hem aan tafel had gezeten. Zij was bijna | |
| |
even groot als hij. Haar heldere ogen lachten hem toe en hij voelde hoe vast haar lichaam was in zijn armen. En toen hij ze kuste na de laatste dans, sloot zij haar ogen. Paul, zei ze zacht. Dan was de droom voorbij. Zij zaten met drieën in het huis waar de stilte ongewoon leek. Nog een laatste glas onder ons, zei de dokter. De kurk plofte weg. Op het geluk van Lisette, zei zijn moeder. En op het geluk van Paul, zei de dokter. Paul legde een arm om beider schouders. Hij was ontroerd en vond geen woorden.
|
|