jongen kwam altijd rondom hem drevelen als hij zijn brood at. Het besmeurde handje werd steeds met een homp volgestopt. Pieter Fardé speelde met het ventje en zottebolde er mee. Hij die nooit de vreugde van kinderen zou kennen haalde zijn hart op aan de kleine, donkere vagebond. Als het avond werd en het strand stilaan uitstierf, holde de kleine weg en Pieter Fardé wuifde hem groetend na. Kleine jongen, wat zal er uit u groeien?
Zo gingen de dagen. Zo zouden drie jaar verlopen indien het losgeld niet ineens werd uitbetaald.
Op 9 april 1690 stevenden twee Hollandse schepen de haven van Sale binnen. De stuurman van een der boten, die de treffelijke naam droeg van Paulus Van den Berghe, liep het strand af op zoek naar Pieter Fardé. Hij had een brief voor hem, tot kinderlijke verwondering en blijdschap van de minderbroeder. En de man die zoveel verdragen en geleden had, vond dat de goedertierenheid van God oneindig was over hem. Een wissel was bij de boodschap, maar hij was niet toereikend om het volledig bedrag af te betalen.
Pieter Fardé had tijdens zijn verblijf te Sale kennis gemaakt met een koopman van Hamburg, Abraham Agena, die zich sedert jaren in Afrika gevestigd had. Deze zou het zaakje voor hem klaar spinnen. Hij kwam met de kapitein overeen voor vierhonderd gulden, daarin begrepen wat reeds met de dagelijkse tien stuivers was afbetaald.
Voor het eerst sedert bijna vier jaar was Pieter Fardé een vrij man. Wat hij nu verdiende was voor zijn overvaart: maanden gingen heen. Hij schreef aan zijn broeder bij zijn konvent de namen te vragen van de kloosterlingen die sedert zijn vertrek overleden waren, ‘om soo veel het moghelyk was aen syne schuldighe pligt te voldoen’ en voor hen te bidden. Hij had voeling gekregen met zijn eigen leven.
Eindelijk begin oktober 1690 verdween de Afrikaanse kust aan de horizont. Nooit zou hij ze weerzien.