Verzameld werk 2
(1959)–Filip de Pillecyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
de Moorse heren bijgekomen om uit te zien of zij hun gerief niet vonden. Daar was getier en gesjacher rondom hen. Meer gesjacher dan vermaledijdingen want waar kooplieden zijn is de koopwaar hoofdzaak. Een lange man met een scherpe neus in zijn donker gelaat bleef vóór Pieter Fardé staan. Die stond naast Daniël van Breuckel, een Hollander die ook de reis had meegemaakt. Beiden krachtige mannen, blond en breed uitgeschoten zoals Vlaanderen en Holland hun kinderen kweken. De lange, spichtige man had reeds onder 't gevangen scheepsvolk rondgekeken. Het jeneverluchtje was ervan afgespoeld maar aan elke echte matroos blijft toch een geurtje hangen van teer en zout en van de lucht van het kombuis. De heer uit het Morenland was neusoptrekkend voorbijgegaan. Pieter Fardé en Daniël van Breuckel bevielen hem wel. Hij was rijk en moest geen slaven hebben zoals zij die knechten zoeken voor de goedkope arbeid; maar hij zocht zijn weelde te vermeerderen door de heerschappij over flinke mannen die hij kon gebruiken zoals 't hem beliefde. Hij betaalde honderd vijftig daalders voor de twee. De voorraad slaven raakte weldra uitverkocht; reeds waren er weggeslopen met hun meesters; de meesten stonden als het vee van de markt te wachten naar het bevel van de kopers die onder elkaar in hun radde taal de indrukken over de markt wisselden. Pieter Fardé keek rondom zich. Dit kloeke geslacht dat met hem gekomen was uit Holland zou weldra gaan van woestijn tot woestijn. De veteranen van zee en wind zouden dienen in zand en zon. Reeds had men ze het slavenrokje aangetrokken. Nog enkele ogenblikken en de zweep dreef ze uiteen. Hij dacht op die Lutherse zielen die hij met zijn hardnekkig Vlaams geloof tot de Kerk had overgebracht. Wat een moeite en wat een kracht had het niet gekost! | |
[pagina 21]
| |
Hij dacht dat er nu veel sterker mensen dan hij zouden komen om een ander geloofskleed over die zielen te slaan. De meesters die bevelen en sparen, afzwepen en belonen; de eenzaamheid van de kristelijke zielen in de woestijn van het Mohammedisme. Waar hij slaagde zouden anderen ook slagen. Het sloeg hem tegen zijn hart en hulpeloos zoals hij daar stond droeg hij zichzelf op als losprijs voor hen allen. Ook zij keken naar hem. Dat was de broeder die heilige liedjes had gezongen als de Algerijnen de masten hadden overgeschoten, die tegen Luther en Calvijn zijn vlammend oog en strijdend woord had gezet. Ook hij stond nu bij de slaven. En daar kwam het uit zijn mond, kalm en klaar, zodat het makelaarsvolk opkeek om de vreemde rustige klank: ‘God zij gedankt, broeders, om wat Hij over ons liet komen. Geloofd en gebenedijd weze Zijn heilige naam. Vergeet mij niet, vergeet mijn woorden niet, vergeet uw beloften niet. Blijft trouw aan Kristus die slaaf was als wij. Van Hem komt de beproeving, van Hem zal de verlossing komen. Vaart wel, broeders, vergeet elkaar niet.’ Hij groette nog eens met de hand en daarna betekende hij aan zijn meester dat de slaaf Pieter Fardé volgen zou. Hij heeft over deze slavenmarkt en wat erop volgde een lange brief geschreven aan zijn zuster en zijn broeder. Wat hij schrijft over de avonturen ter zee en zijn wedervaren op de slavenmarkt staat in enkele regels samengevat. Maar zeer lang is dit gedeelte van zijn schrijven waarin hij troosten wil en alles ten beste uitleggen. Het is een orgie van citaten uit het boek der Profeten en uit de Psalmen. Over het goud dat gelouterd wordt in het vuur, over de verdrukking die heilzaam is, over de kastijding die een zegen wordt. Hij troost niet alleen degenen die zijn brief zullen lezen, hij troost zichzelf. Hij probeert de suggestie te ondergaan van de waarheid die in de spreuken ligt. Want simpele zielen | |
[pagina 22]
| |
leggen hun levensgebeurtenissen uit volgens de wijsheid die anderen hun hebben aangeleerd. Maar door dit alles klinkt de verlatenheid van hem die het geld zamelde om de slaven te gaan afkopen en die tot in het hart van het Morenland, in het rijk Agades, tot de dienstbaarheid en de slavernij werd gebracht. |
|