Onder den hiel(1920)–Filip de Pillecyn, Jozef Simons– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] O koning Eens zag ik U, in glorie van veel duinen, Met zon en zee gehuwd over 't heelal, Terwijl de hoog gestokene bazuinen Ten hemel glide' in bronstige geschal. De doffe slag klonk van de wilde choren Die vóór Diksmui de dood zong op den wal! Ritme als van klokken uit een dollen toren Brak over zand en zee in loggen val. O, vóór Diksmuide, waar de putten rieken Van de verwording, waar het hart verwacht Vol vrees of koopren tijd zijn wieken Niet neerlegt op een doodgebranden nacht. Sire, dien dag kwamen voorbijgehost, Slijk aan de handen, bloed over 't gelaat, Twee brankardiers ten schaamlen grijzen post: 't Gruwelijk lichaam van een Vlaamsch soldaat. Een Vlaamsch soldaat, een Fronter! Oogen zacht En klaar had hij, met den heel zuivren brand Van veel verdoken liefde. En ik dacht, Sire, aan de gouden logen die men spant Over ons hoofden met dien schijn van Recht, Met al die liedren over vrije mannen. Ligt Vlaandren op Cézembre niet gebannen? Staan wij niet dieper dan de kleinste knecht? [pagina 52] [p. 52] Zijn al die vielen voor ons recht verloren? Mindert ons recht bij elk gekrampte hand? O mijne broeders, uit één bloed geboren, Met éénder vreugde om eenzelfde land! En gij reedt, 't blauw oog over duinen Gericht, naar hemel en oneindigheid en zee. O! Schallen steeds de bronstige bazuinen Zoo luid dat het luidschreeuwend vlaamsche wee Niet doorklinkt waar gij rijdt in 't land der puinen? Juli 1918. Vorige Volgende