hun geweten; wij ook. En indien zij nu menen dat zij zich indertijd hebben vergist, dan moet deze overweging ten goede komen aan hen die thans zitten waar zij eens hebben gezeten. ‘Een man is anders’, zei René De Clercq. Men zegt, tot verontschuldiging van de zwijgers, dat er nog steeds terreur heerst, dat men nog willekeurig kan aanhouden. Natuurlijk, vermits zij zwijgen, en dat hun zwijgen wordt uitgelegd als een goedkeuring.
Ik wacht intussen naar de dag waarop ik zal weten welk tarief op mij zal worden toegepast. Heel de sectie hier, dat is zowat honderdvijftig man, bevindt zich in hetzelfde geval. Er zijn er die een jaar geleden werden ondervraagd en sedertdien niets meer van hun zaak hebben vernomen.
Ik sta dus op een mooie Maandagmorgen in Maart in de rij van de mannen-met-het-gezicht-naar-de-muur en maak nog eens de naamafroepingen mee, bekijk verschillende soorten van muren en word te Vorst ingeladen, in de dievenkar. Naar de kelder in de Wetstraat rijdt ge met een camion, de dievenkar is voorbehouden aan wie voor de krijgsraad verschijnt. Ik denk aan het Dievenliedje:
De gendarmen zijn ons domestieken,
De dievenkoets is ons voituur.