Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 902]
| |
Zes Adagio's (1940)Première: Utrecht, 14 november 1951Ga naar voetnoot50 | |
Muzikale bijzonderheden bij de Intrada (Parodos)Ga naar voetnoot51De Parodos bestaat uit 27 driekwartsmaten, dus drie maal 3 × 3 maten. Het tempo is Grave, zodat de langzame, ernstige binnenkomst gewaarborgd wordt. Eerst komen drie maten, waarvan de grondtoon C is; dan volgen er drie op D, daarna drie op E. Zo vertoont het begin van de Parodos een opgang in een terts, geheel overeenkomende met onze inzichten omtrent de verdeling van de Tempel (Voorhof, Tempel, Middenkamer). Daarop volgen drie maal twee groepen van drie maten, welke de climax brengen op het voorlaatste drietal maten, waarin we duidelijk de leerling-slag in het ritme (in het slagwerk) opmerken, als volgt: Het hoofdritme van het gehele stuk is gebaseerd op de zogenaamde ‘profane kloppen’ uit de ouverture van Die Zauberflöte van Br. Mozart. Bij Mozart zijn ze als volgt te herkennen: Hier vinden we ze aldus terug: De middelste (14e) maat is in zoverre bijzonder, dat deze geheel identiek is aan de middelste van de Exodos, zodat Parodos en Exodos beide rondom die maat symmetrisch zijn gebouwd. Het slot van de Parodos brengt een verspreid liggende 5-klank op C (12-stemmig). Zo vinden we hier het getal 5, gecombineerd met: de 12, wat ongetwijfeld duidt op de Meestergraad, maar waar we thans niet nader op in kunnen gaan. Tevens is deze nadruk op de C van belang: de hele muziek voor de 1e graad is gebouwd op de tonaliteit C; deze toonaard is de eenvoudigste voor ons gehoor, prototype en in zekere zin punt van uitgang van het hele West-Europese toonsysteem. Vlak na het uitklinken van deze schijnbaar gecompliceerde, doch natuurlijke en welluidende C-klank komt dan de eerste slag van de Achtbare Meester, waarmee het openen van de Loge, het ordenen van de Chaos uit de eenvoudige en eenvormige grondstoffen, begint. | |
[pagina 903]
| |
Eerste drie maten van de Parodos: Slotakkoord (laatste drie maten) van de Parodos: Plattegrond van de structuur van de Parodos: | |
Muzikale bijzonderheden bij de eerste reisDe eerste reis symboliseert de struikelblokken in het wezen van de Kandidaat; zo zegt het rituaal van 1820 het zeer duidelijk. Het is een reis door eigen innerlijk, het is een introverte reis van meditatie. We kunnen ons de Kandidaat indenken, gaande langs de verschillende aspecten van zijn eigen zielenleven, welke aspecten worden uitgebeeld door de 12 verschillende tekens van de Dierenriem. Een aantal van deze aspecten ligt boven, een ander aantal onder de horizon. Eerst denkt de argeloze mens dat die reis langs innerlijke moeilijkheden wel zal gaan, en zo vertonen zich de eerste twaalf maten van de muziek (twaalf tekens van de Dierenriem) on-begeleid, dus ook on-gehinderd, on-omwonden. Tastend in dit onbekende terrein loopt de Kandidaat door, telkens weer terugkomend na een ontdekkingsreis door een aanzicht van zijn zielenleven, schijnbaar weer op zijn uitgangspunt terugkerend. Maar naarmate hij vordert, blijkt het hem dat de hindernissen groter zijn dan hij in zijn blankheid (kandiditeit) meende; in de tweede helft horen we dan ook contrasterende lijnen in de bazuinen, daarna in de hoorns, ten slotte in de violen. Juist deze vaagheid, on-tastbaarheid in de tegenstand doet het affectatieve karakter ervan herkennen; slechts gedurende de tweede helft van het gehele stuk bij de herhaling van de gehele ‘cantus firmus’, worden de contrasterende tonen vernomen. De melodie wordt uitgevoerd door een enkele violoncello: de Kandidaat is: een vrij man van goede naam. Velen drukten dit reeds nader uit: vrij van het verleden staande en goed van klank. | |
[pagina 904]
| |
Is er mannelijker geluid, vrijer van allure en van zuiverder timbre denkbaar, dan de muziek die door dit instrument wordt voortgebracht? En worden niet alle aanwezige Broeders geacht hun inwijding opnieuw mee te maken en te beleven? De mens die de reizen maakt, is in aanleg reeds een der onzen; hij is op weg naar het Licht. Hier past slechts het meest menselijke, het mannelijkste aller muzikale geluiden: de cello! In de muziek van alle drie reizen overheerst het getal 12, en wel in de eerste twee reizen in twee maal 12 tweekwartsmaten. Deze reizen duren dus 48 tellen. Ieder der 12 maten is zodanig verdeeld dat duidelijk 4 maal 3 naar voren komt: vier maal wordt een elementendriehoek doorzocht gedurende de reis. Merkwaardig is hierbij op te merken dat de componist bij het componeren niet alleen twee maal 12 maten gebruikte, doch ook, dat de melodiek zelf slechts uit juist 12 tonen bestaat, die een opeenvolgende reeks vormen. Ook de driehoeken zijn, in de eerste twaalf maten vooral, duidelijk hoorbaar, waarbij ze telkens weer worden herhaald en waarbij een in zichzelf terugkeren als het ware wordt gesuggereerd. Hoewel het gehele muziekstuk aldus verstandelijk is uit te leggen en geheel doordrenkt is van symbolieke gedachten, is toch een geheel ontstaan dat niet nalaat de grootste innerlijke ontroering en diepe stemming te veroorzaken, waardoor, ook zonder de kennis van deze bijzonderheden, juist datgene wordt bereikt wat de muziek beoogt: in-wijding.
De cantus firmus van de Drie Reizen: De twaalf melodietonen van 1e (en 2e) Reis: | |
Muzikale bijzonderheden bij de tweede reisDe tweede reis doet in zijn muzikale onderstreping zeer sterk aan de eerste denken. Ook thans wordt weer een reis gemaakt door het positieve en het negatieve deel van de ziel, dus langs de Dierenriem met zijn mannelijke en vrouwelijke tekenen langs de regelmatige viervlakken. Ook nu bestaat de reis dus uit tweemaal 12 maten, maar andere tegenstanden worden door de naar zelfkennis zoekende Kandidaat opgezocht. De eerste reis heeft de Kandidaat reeds in de grond veranderd: hij is iets van zijn meegebrachte zelfvertrouwen kwijn; hij heeft iets van dat schijnbaar sterke in zich moeten laten varen, doch kwam daardoor vanzelf op een hoger niveau van innerlijke | |
[pagina 905]
| |
beschaving. Daarom ligt de melodie, de cantus firmus, een heel octaaf hoger. Wel begint de Kandidaat schijnbaar weer op het uitgangspunt, het Westen, maar het is een ander Westen, hij is een winding van de levensspiraal omhooggeklommen; hij heeft de eerste trede van de maçonnieke ladder reeds bestegen. Maar om het minder uiterlijke zelfvertrouwen (en daardoor de betere mogelijkheid van zelf-doorschouwing) uit te beelden, wordt de rol van de Kandidaat niet meer toevertrouwd aan de baritonachtig heroïsche cello, doch aan de viola, of altviool, elegischer en gehavender van timbre. Want er is in de gehele leerlingsgraad een eigenaardige ondertoon te beluisteren, een ondertoon van zichzelf-verliezen, teneinde het Andere te vinden. In die zin is ook de climax in deze graad, het offer aan het Altaar, op te vatten: zich zelf verliezen. Met dat ‘zelf’ zij dan bedoeld het lager zelf, het aardse zelf, dat tot zelfbehoud en zelfverdediging, zelftucht en zelfverheffing aanleiding geeft. Met dit ‘verliezen’ wordt dan bedoeld ‘bewust-worden’, waardoor de kubus van dit ‘zelf’ zichtbaar en daardoor vatbaar wordt. Ook de viola is weer mannelijk, doch meer ‘van binnen aangetast’ dan de zelfbewuste cello. Onmiddellijk bij de aanvang van de tweede reis verschijnen de contrapunten als tegenstrevingen; want ten eerste is de Kandidaat ons reeds bekend, hij heeft zich aan zichzelf en aan ons reeds bekendgemaakt; ten tweede is hij minder zeker van zichzelf geworden, zodat de kleinste tegenstrevingen zich direct en duidelijk manifesteren; ten derde zijn deze tegenstrevingen van een geheel andere aard; zij zijn het gevolg van de werkingen van het verstand, van opvoeding en ondervinding, terwijl de struikelblokken uit de eerste reis instinctmatig waren, aangeboren, en dus minder opvallend en minder gemakkelijk naar boven te brengen. Thans echter komt de Kandidaat reeds direct tegen deze strevingen, tegen deze weerstanden op, en tracht er doorheen te zien. De meditatie is meer extrovert, meer tweedegraads, gericht. (Er is veel te zeggen voor de opvatting dat elk der drie reizen uit de eerste graad tevens verbeeldt een aspect van elk der drie graden van Leerling, Gezel en Meester.) In de eerste helft van de muziek is gedacht aan het dramatische, het handelend optreden van de conflicten, tegen de reiziger, door eigen ziel, in; in de tweede helft, de esoterische helft, verstaat de Kandidaat het beginsel om van zijn tegenstanders helpers te maken. Zo wordt ook in de ritus voorgeschreven om de tegenstand tegen het hart de tweede maal minder krachtig te doen zijn dan de eerste maal. De eerste 6 maten hebben drie tegenstemmen, de volgende 3 maten hebben er 2, de laatste 3 maten van de eerste helft van de muziek hebben er maar één. De voornaamste dezer contrastemmen wordt uitgedrukt in regelmatig gaande pizzicati, dus kort stotende tonen. Het contrapunt van de tweede 12 maten ligt, gefigureerd, in twee fluiten. Dit geluid mist het stekende, tikkende, van de voorafgaande pizzicati; de fluit heeft hier iets glads, indifferents, iets harteloos, zo men wil. (Inderdaad wordt vaak voor het uitdrukken van een alleenstaand gevoel of een alleenstaande situatie een fluit gebruikt.)Ga naar voetnoot52 | |
[pagina 906]
| |
De ‘tegenstand’ behoort tot een andere ‘familie’ dan de reiziger. Deze ontdekking door de Kandidaat is van fundamentele betekenis. Want, terwijl de struikelblokken zeker steeds geheel en al tot de psychische inborst van de Kandidaat behoren, is het mogelijk zich volledig te ontdoen van alles dat werd ‘aangeleerd’, door het scherpe inzicht te hebben dat het niet tot onszelf behoort. De sfeer van de tweede helft van de tweede reis is door een en ander minder moeitevol dan de eerste reis dat was. De eerste- en de tweede-reis-muziek eindigen beide op de dominant van de toonaard waarin de melodie gezet is; dat is de vijfde trap van de toonaard. Ieder die wel eens aan muziek heeft gedaan, weet dat de dominant steeds vraagt naar afsluiting door tonica; de dominant zegt: er komt nog meer, vraagt naar meer, naar ‘het volgende’. | |
Muzikale bijzonderheden bij de derde reisTerwijl de Parodos, zowel als de Exodos in ¾ maat geschreven zijn, stonden de eerste en tweede reis in 2/4 maat. De derde reis echter voert ons weer naar de ¾ maat terug. De aanwezige Broeders worden op deze wijze weer teruggebracht tot de beleving van het binnen- en het uitgaan van de Tempel, terwijl de inwijdeling erop wordt voorbereid. Door deze verandering van maat is het aantal maten hier niet meer twee maal 12, maar twee maal 8, omdat het totaal aantal toch weer 48 tellen moest wezen, om op deze wijze de eenheid der drie reizen te waarborgen. De inwijdeling nadert nu het Licht (hij ziet een schijnsel van Licht), en doet afstand van zijn al-te-persoonlijke belevingen; hij is op weg een der onzen te worden. Hoewel we natuurlijk weer als ondergrond het thema van de Kandidaat horen, komt het thans in de eerste helft driestemmig polyfoon gezet in het strijkorkest. Daarmee wordt vooral uitgedrukt dat de inwijdeling zijn persoonlijkheid zal moeten offeren, zal moeten ‘verliezen’, om daardoor te kunnen worden opgenomen in de ‘samenzang’ der Broederschap. Het persoonlijke, het op het zelf gerichte, het onder-individuele, moet worden gekend door het ‘ken u zelf’ en door dit ‘kennen’ van de kubus is het mogelijk van dit onder-individuele ‘bevrijd’ te worden, zodat we het kunnen laten voor wat het is: Maya. De werkelijkheid ligt daar achter; zij heeft te maken met de Grond der Dingen, die, na het offer aan het Altaar, zichtbaar zal worden als het Licht van de eerste graad, een Liefde-licht, dat ons voert tot verbondenheid met het Al: de Broederketen. Daarom is de muziek van de derde reis gezet in majeur, terwijl de beide eerste muzieken in mineur staan. Het is alsof de inwijdeling zich op gaat heffen tot het Al; duidelijk is hier een element van de derde graad verborgen. Gedurende de tweede helft van deze muziek voor de derde reis, thans zesstemmig gezet, klinkt dan een discantfiguratie, doordat de piano in het orkest snelle passages in parallelle kwarten brengt, die een effect van lichtflitsen onwillekeurig voor de geest roepen: een schijn van Licht! Ook hier bestaat de melodie weer uit 12 opeenvolgende tonen, waardoor de eenheid der drie reizen nog eens wordt aangeduid, terwijl ook hier weer gewezen wordt op het reizen door de elementen van de Dierenriem. | |
[pagina 907]
| |
De muziek van de derde reis eindigt met een combinatie van dominant en tonica. Deze combinatie zegt ons zo ongeveer: weer is het nog niet klaar, maar er is reeds veel bereikt; reeds wordt het verlangde aangekondigd: ‘Wann wird das Licht mein Auge finden?’
‘Bald, Jüngling, oder nie!’
(Zauberflöte)
Zo wordt deze combinatie van tonica en dominant ongeveer als een dubbel-punt.
De melodiek van de Derde Reis (in kleine noten: de cantus firmus van 1e en 2e Reis): De 12 melodietonen van de 3e Reis: De sluitingen en halfsluitingen van de Drie Reizen: Halfsluiting I Halfsluiting II Halfsluiting III Sluiting I Sluiting I Sluiting III | |
[pagina 908]
| |
Muzikale bijzonderheden bij de BroederketenDeze muziek bestaat uit 27, dus drie maal 3 × 3 tweekwartsmaten. Wij dienen hierbij te bedenken dat het heilige getal van de leerlingsgraad het getal drie is, en dat het heilige getal van de Loge het getal 9 is. (Zegt Dante niet dat Beatrice, de Loge, een negen is?) Terwijl alle overige delen van de voor de eerste graad gecomponeerde muziek bestond uit een telkens herhaald en doorwerkt thema, is de bouw van de muziek voor de Broederketen uit een motief ontstaan. Terwijl een thema steeds uit een aantal maten bestaat (zo van de Intrada uit drie maten), is een motief altijd veel korter, en bestaat slechts uit enkele noten. De Broederketen nu is opgebouwd uit talrijke Broeders, die ieder hun eigen wezen meebrengen en inzetten. Zo was het een gelukkige vondst van Br. Pijper hier van een kort motief uit te gaan, dat, op vele wijzen herhaald en veranderd, ten slotte de eenheid uit veelheid duidelijk naar voren brengt. Het motief bestaat uit de drie tonen c, d en g, stijgend, waardoor dus de grondtoon c gebonden wordt aan een opstijgende kwart, die mannelijk en krachtig aandoet. Het bindende, vormgevende element, de orde in de Orde, is hier het kwartinterval. En evenzeer als het motief eerst van belang wordt als het geplaatst is als onderdeel van het muziekstuk, en daar een element van uitmaakt, zo is ook iedere Broeder eerst belangrijk als deel van het geheel, niet als enkeling. De eerste 9 maten, een drie maal drie, zijn expositie en verwerking van het motief en van het kwartbegrip, vanuit de gekozen grondtoon c. De volgende 9 bevatten de climax en het motorisch moment: in de maten 10, 11 en 12 komt de chromatiek op de voorgrond, 13, 14 en 15 bevestigen de situatie op de bereikte hoogte, 16, 17 en 18 eindelijk geven de aanraking, doordat duidelijk, ineens zacht en dringend, een geheel nieuwe ritmische figuur driemaal ongewijzigd wordt herhaald, waarna een korte rust (‘Luftpause’) een grote innerlijke spanning brengt. De spanning wordt bij deze driemaal drie akkoorden uitgedrukt in een 7-tonig kwartakkoord, dat, hoewel onveranderlijk van karakter, innerlijk bijzonder magisch werkt door zijn uitzonderlijke spreiding. Het getal 7 komt tevens manen naar de allerhoogste heiligheid, die hier gevonden wordt. Maar dan is de muziek niet uit, de Broederketen wordt nog niet ontbonden! Eerst moet de magie van de handdruk hebben ingewerkt, want pas door deze kunnen de Broeders zich waarlijk één voelen. De muziek jubelt het als het ware uit: eenheid in veelheid. De maten 19, 20 en 21 brengen dan ook de reeds gehoorde chromatiek terug, maar nu in andere richting; de laatste 6 maten, ditmaal geordend in 3 maal 2 maten, vormen het slot, dat uitloopt in een twaalftonige klank, weer kwartvormig opgebouwd, dus telkens met tussenruimten (intervallen) tussen de tonen van een kwart. Want, aangezien alle Vrijmetselaren in de Broederketen staan, behoorden behalve de 3 van de Leerlingen, ook de 5, de 7 en de 9 in de muziek aanwezig te zijn. De 9 komt als het slot, want ten slotte wordt een volmaakte Loge gevormd en deze wordt, zoals reeds gezegd is, door de 9 gesymboliseerd. De 5 komt in het ritme van de eerste maat als ‘onderschept teken’ voor, aldus: | |
[pagina 909]
| |
Juist deze 5 diende gesluierd gegeven te worden, want zij vormt wel het kernpunt van de gehele Vrijmetselarij; zegt Bolland niet dat het pentagram de kern der Vrijmetselarij uitmaakt?Ga naar voetnoot53 De 9 vinden we voornamelijk als harmonisch fenomeen (none-akkoord); bovendien gaat de intrede van de chromatiek gepaard met een melodische frase, welke de oprichting symboliseert, waardoor de 9 der Meesters nogmaals wordt onderstreept. Deze associaties werden beide bewust in vrij dicht versluierde vorm gegeven, doch de Broeders die ze éénmaal zó ‘bewust’ gehoord hebben, zullen ze altijd herkennen en ernaar ‘indachtig zijn’.
Motief van de Broederketen: Ritmische figuur van de aanraking: Zevenklank van de aanraking: Twaalftonige zevenklank van het slot: | |
Muzikale bijzonderheden bij de ExodosDeze is geheel gelijk gebouwd aan de Intrada, maar... om de veertiende maat als middelpunt is zij een slag omgedraaid, zodat het begin van de Intrada overeenkomt met het eind van de Exodos. Hierbij heeft het beginsel voorgezeten dat wat werd opgebouwd bij het binnenkomen der Broeders, weer wordt afgebroken bij het heengaan. Doch het innerlijk van de Broeder is veranderd, stiller geworden, meer in zichzelf besloten. Vandaar dat de Exodos eindigt op een enkele c in drie octaven, zonder meer. Terwijl in de Parodos (Intrada) de maten 19-25 de meest gecompliceerde zijn, zijn dit in de Exodos de maten 4-10. De climax van de Exodos ligt in de maten 4, 5 en 6, waarin weer de Leerlingsklop gegeven wordt. Verder is de bouw van 27 driekwartsmaten, verdeeld achtereenvolgens in drie maal drie, daarna in drie groepen van twee maal drie maten, dezelfde als van de Intrada. De bedoeling is dat de Exodos inzet vlak na de rituele sluiting, zodat de Broeders zich inderdaad onder de muziek naar buiten begeven. | |
[pagina 910]
| |
Eerste drie maten van de Exodos: Maat 14, de centrale maat van Exodos en Parodos: Plattegrond van de structuur van de Exodos: Verhouding tussen Parodos en Exodos: | |
Technische bijzonderheden voor de leider der inwijdingDe Intrada (Parodos) bestaat uit 27 maten, die, in het juiste tempo gespeeld, bijna 2 minuten duren. De bedoeling van deze muziek is een bepaalde maçonnieke inkeer te wekken bij het plaatsnemen der Broeders in de Tempel. De muziek begint dus eerst, als de laatste der Broeders aanstalten maakt de Tempel te betreden. Zij moet zo lang van tevoren beginnen dat allen hun plaats bereikt hebben als de laatste maat wordt gespeeld. Ogenblikkelijk op het versterven van de muziek valt de eerste slag van de hamer van de Achtbare Meester. De muziek gedurende de drie achtereenvolgende reizen begint telkens als de Kandidaat zich in beweging gesteld heeft, niet eerder; de Kandidaat moet in ieder | |
[pagina 911]
| |
geval het Westen weer hebben bereikt, als de laatste maat weerklinkt en de Opziener wachte tot zo lang met de slag. Want deze laatste maat geeft tevens de toestand aan waarin de Kandidaat zich na de reis bevindt. Na het wegsterven van de muziek valt dan de hamerslag van de tweede Opziener. De muziek van de Broederketen mag eerst beginnen als het Licht is gegeven. Men zal het beste doen, eerst enkele ogenblikken na het vallen van de blinddoek te wachten en dan de muziek, als bevestiging op het zien van het Licht, in te zetten. De drie handdrukken, die het losmaken van de Keten voorafgaan, moeten samenvallen met de maten 16, 17 en 18, die duidelijk voor zichzelf spreken, en daarna wachte men nog even met het ontbinden van de Keten tot de muziek uit is (negen maten); dit is ook de juiste symbolieke handelwijze; de handdruk is niet het eind, maar wel het hoogtepunt in de Broederketen. De muziek van de Exodos begint direct als de woorden ‘gaat heen in vrede’ gesproken zijn; zij eindigt ongeveer als de laatste Broeders de Tempel bezig zijn te verlaten. Speelt men de muziek van Br. Pijper, dan geve men geen andere muzikale bouwstukken gedurende de ritus ten beste. Wil men zulks tóch doen, dan wachte men tot onder het Broedermaal.
De muziek voor de 1e graads inwijding werd, ingevolge de opdracht van de Commissie, aldus geconcipieerd dat zij zowel ‘in natura’ - dat is dan in dit geval: door slechts enkele instrumenten - alsook door middel van grammofoonplaten ten gehore gebracht zou kunnen worden. Naar onze overtuiging is de werkingsmogelijkheid van een reële uitvoering groter dan die van een mechanische reproductie. Echter moet in het oog gehouden worden dat men bij een uitvoering in natura afhankelijk is van de aanwezigheid van enige Bbr. van talent, welke situatie zich helaas niet in alle werkplaatsen voordoet. De muziek kan uitgevoerd worden door vijf Bbr. musici, t.w. piano en strijkkwartet.Ga naar voetnoot54 Welbewust is de technische moeilijkheid van de stukken binnen bescheiden grenzen gehouden, zodat (een deel van) de kapel uit niet-vakmusici kan bestaan. De piano echter is onmisbaar, en ook dit zou voor vele werkpl. een bezwaar kunnen zijn. Het is n.l. ten enenmale uitgesloten, voor de realisatie van deze muziek gebruik te maken van een harmonium of orgel. Het klinkende resultaat zou, naar onze stellige overtuiging, afschrikwekkend moeten heten en volkomen het tegenovergestelde bereiken van hetgeen beoogd werd. Voor een groot deel der werkpl. zal het dus aanbevelenswaardig zijn de muziek door middel van platen ten gehore te brengen. Voor deze opnamen werd een orkestpartituur geschreven. Ideaal zou natuurlijk zijn, de muziek in haar orkestrale gedaante in werkelijkheid tot uitvoering te brengen, doch deze wens lijkt voorlopig tot de utopieën te behoren... De kunst van opnemen en reproduceren heeft echter reeds een aanmerkelijke hoogte bereikt - wij hoorden b.v. in Sneek kortweg voortreffelijke mechanische reproducties van de orgeltoccata in d van Bach en van Wagners | |
[pagina 912]
| |
Lohengrin-voorspel, die, hoe weinig maçonniek ook in wezen, als ‘onderbreking van het zwijgen’ (naar Francesco Malipiero) stellig hun waarde hadden. De partituur van de muziek voor de eerste graad eist een normale bezetting van het symfonieorkest, te weten twee fluiten, twee hobo's, twee klarinetten, twee fagotten, twee hoorns, twee (drie) trompetten, drie bazuinen, piano en strijkorkest. De soli (violoncel en viola) in Eerste en Tweede reis worden uit het orkest gerekruteerd.
Br. Dr. J. Hofker
N.B. Bovenstaand artikel werd door mij geschreven in voortdurend overleg met Br. W. Pijper, die er sommige gedeelten aan toevoegde, in het bijzonder verantwoordelijk is voor het muziek-technische gedeelte en dus als medeauteur dient te worden aangemerkt. - Hofker. | |
[pagina 913]
| |
Affiche van Fré Cohen voor de voorstellingen op 13 en 14 juni 1933 van Halewijn door de Wagnervereeniging.
Decorontwerp van Johan de Meester voor Pijpers Halewijn.
(collectie Theater Instituut Nederland) | |
[pagina 914]
| |
Decorontwerpen van Johan de Meester voor Pijpers Halewijn.
(collectie Theater Instituut Nederland) | |
[pagina 915]
| |
Kostuumontwerpen van Johan de Meester voor Pijpers Halewijn.
(collectie Theater Instituut Nederland) |
|