Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdI. Swan Hennessy: ‘à la manière de...’In eerste instantie had deze korte beschouwing ‘Parodieën’ moeten heten, of ‘Pasticcio’. Maar er zijn grenzen. Een groot deel van onze levensfuncties berust op een bewust of onbewust imiteren van een gesteld of toevallig voorbeeld. Het kind dat een knoop in een touwtje leert maken zonder dat het hem is voorgedaan, behoort zonder twijfel tot de zeldzame groep der genialen. In de muziek is het niet anders. De jonge auteur die zijn melodiestrengen op een andere manier in de knoop trekt en weer ontbindt dan de meesters die men hem tot voorbeeld stelde dat plachten te doen, is gewis een geniale knaap en bovendien een weinig volgzame natuur. Sommige originaliteiten vertonen zich vroeg: Mozart, Berlioz, Ravel, Milhaud. Vele auteurs komen tussen hun twintigste en dertigste jaar tot werkelijk persoonlijke accenten: Debussy, Richard Strauss, Wagner. Anderen weer ontplooien zich pas na hun dertigste: Beethoven, Mahler, Brahms. Enkelen zijn nog later: Franck, Bruckner. Maar bijna allen leerden zij aan een leiband het lopen. Hun - relatieve - originaliteit bestond in de verhouding van hun volgroeid muziekbewustzijn tot de eens gevolgde voorbeelden. Ik geloof wel dat een groot deel van onze jonge auteurs bang is om zich te branden aan koud water. Het heeft Beethoven niet belemmerd dat hij melodisch, formeel en harmonisch in Haydns schaduw heeft gestaan. Massenet heeft Debussy niet blijvend gedomineerd, Fauré Ravel niet. Het komt erop aan die invloeden bewust te ondergaan. Leer alle stijleigenaardigheden kennen en gij zult ze ook bij uw ‘eigen invallen’ herkennen. Iemand die zich geen heldere voorstelling kan maken van de persoonlijke kenmerken van Debussy's of Brahms' oeuvre, loopt steeds de kans per | |
[pagina 338]
| |
ongeluk Debussyaanse elementen in modo tedesco voor inspiraties aan te zien. En, als het Noodlot een speelse bui heeft, die zelfs nog te laten drukken. Van dit soort bewustzijnsvernauwing bestaan zoveel voorbeelden dat ik met het citeren van namen zelfs niet durf beginnen... Het is nuttig om de scheppende geest te leren zich, als spel, ook uit te drukken met de elementen van anderen. Wij eisen van onze leerlingen dat zij een niemendalletje aan de piano kunnen fantaseren in het gemiddelde - harmonisch, ritmisch, melodisch - van Mozart, van Debussy, van Brahms, Stravinsky, Reger of César Franck. Dat kan iedereen met goede oren en goede hersenen leren. Wat zouden zij zonder gehoor en intelligentie trouwens in de muziek moeten doen? Twee eminente vaklieden: Alfredo Casella en Maurice Ravel hebben - in 1911 - twee bundels met deze grapjes gepubliceerd, bij Mathot, Parijs. À la manière de... is nog steeds Casella's origineelste werk. En afgezien van alle waardebepalingen voor het gehele genre is het zeker dat de karakteristieken van de geparodieerde meesters geestig en onmiskenbaar waren. À la manière de R. Wagner werd een aardige Tristan-parafrase; de Romance sans paroles naar Gabriel Fauré is eigenlijk helemaal Fauré (als parodie minder geslaagd dus). Superieur zijn de karikaturen van Brahms (Intermezzo; ook in formeel opzicht absoluut gelijkend) en R. Strauss (Symphonia molestica!). Slap en onbegrepen waren de grappen op Debussy (Entr'acte pour un drame en préparation), op Ravel en op d'Indy (met de ietwat grove aardigheid Prélude à l'après-midi d'un ascète). Dit alles waren stukjes van Casella. Ravel maakte slechts twee portretten: een van Chabrier, als deze een parafrase op een melodie uit Gounods Faust zou maken - het is ingewikkeld! - en een van Borodin. Volkomen Ravel, dit laatste, zonder een atoom Borodin. En dus als farce evenzeer mislukt. Wij hebben deze publicatie indertijd met gemengde gevoelens beschouwd. Het waren zonder twijfel talentvolle aardigheden, maar was het niet jammer van het papier? Was het eigenlijk niet wat ál te kinderachtig? Was het wel verantwoord om zo een minimum van persoonlijkheid, geprojecteerd in de vorm van conservatoriumgrappen, te laten drukken en uitgeven? Zo dachten en schreven wij in 1914.Ga naar voetnoot15 Nu is het 1927; en in 1927 publiceert de uitgever Max Eschig, op goed papier en in alle opzichten welverzorgd, drie cahiers À la manière de..., 18 pastiches pour piano par Swan Hennessy. En naar aanleiding van deze extreem zouteloze, stuitend vulgaire nonsens zou het wellicht zijn nut kunnen hebben om het verschijnsel der muzikale woekerplanten tot onderwerp van een korte beschouwing te nemen. De parasiet leeft op en ten koste van de voedsterplant. De stukjes van Swan Hennessy - een auteur die pas zijn opus 70 het licht deed zien: een trio voor viool, fluit en fagot (wat een gedurfde combinatie mag heten...) - ‘parodiëren’ zeventien auteurs, wier kenmerken voor hem een gesloten boek bleven. In de regel doet hij maar wat: een paar tertsen en sexten, en dan heet het Brahms; wat hele tonen en grote tertsen: Debussy (!); een foute modulatie stelt d'Indy voor; | |
[pagina 339]
| |
een Albertijnse bas: Clementi; een driekwartsmaat: Turina; een vlug alla-breve met toonrepetities: Rossini. Twee krabbels lijken nog enigermate: Grieg en Dvořák. Maar dat noemen wij geen pastiches meer, doch citaten. Pastiche nr. 16 bestaat niet uit noten, doch uit een regel druks: ‘Jeune génie de l'avant-garde: Mettez beaucoup de notes, n'importe lesquelles, sauf celles qu'il faut.’ Het is van geest precies een rijmpje van de Oude Muziekmeester uit Caecilia en Het Muziekcollege, dat ik met voorliefde onthouden heb en dat ongeveer luidde (ik citeer uit het hoofd): Het uitvoeren van de moderne muziek
Geeft iedereen veel plezier.
Want, worden er verkeerde noten gespeeld
Zo hindert dat geen zier.Ga naar voetnoot16
| |
II. Bernard van Dieren: Netherlands melodiesDe componist Van Dieren bleef hier, in zijn geboorteland, gehuld in een waas van geheimenis. Men wist dat hij in London leeft, Engelsman van voelen en denken geworden is. Men wist ook dat zijn composities geacht werden te behoren tot de meest radicale uitingen van onze dagen; kortom, men rekende Van Dieren gemakshalve, terecht of ten onrechte, tot de avant-garde. Na het Frankfurtse muziekfeest van deze zomer weet iedereen beter. Behalve wellicht enkele Engelsen die hem voor de twintigste-eeuwse Händel blijven houden: immigrant, als Händel, koel, dogmatisch, gesloten, als Händel. Maar Händels kunst was echt. Van Dierens strijkkwartet, met contrabas, dat men te Frankfurt uitgevoerd heeft, is een ongeslaagde en meelijwekkende notencomplicatie. Het is het werk van een anemische, geknakte nakomeling van een ras dat na Beethoven de muzikale wereld bevolkt heeft: kleine beethoventjes, sjorrend en zeulend aan de problemen van Welt und Ich, mieren, bezig om een kathedraal of een piramide van zijn plaats te halen. Maar het was alles hoogst ernstig bedoeld en het was bijna tragisch van onvermogen. Thans echter vraagt deze oud-landgenoot onze belangstelling voor andere verrichtingen. Van Dieren is zich, ten behoeve van een - als steeds voortreffelijk uitgegeven - publicatie van de Oxford University Press, weer Hollander gaan voelen: hij las twaalf aren samen en bundelde die tot het deeltje Netherlands Melodies for Piano. Ik heb bewerkingen onder de ogen gehad - bijvoorbeeld uit Coers' Liederboek voor Groot-Nederland - die iemand koud deden worden van afschuw; ik heb Hollandse wijzen horen verhutselen in serieus bedoelde orkestwerken op een manier die ons deed blozen van schaamte; ik hoorde Nederlandse volkskunst op dansavon- | |
[pagina 340]
| |
den, bij afternoon-tea's en op nationale feestdagen en het was altijd erg. Maar het allerergste wat ik in dit verband ooit hoorde of zag, verdient nog niet in een zin genoemd te worden met deze manifestaties van een laat patriottisme. Het merendeel van deze Nederlandse wijzen is namelijk in het brein van onze ex-landgenoot vergaan, vervloeid tot een amalgama, een emulsie, die kwalijk is om te aanschouwen. Minder algemeen gezegd: bijna de helft van die melodietjes werd reeds volkomen onherkenbaar. Het beste geheugen herkent hier en daar een frase die wij in Wilt heden nu treden, Daer was laetst een meisje loos, Zie ginds komt de stoomboot of Merck toch hoe sterck gewend waren aan te treffen. Maar het geheugen van Bernard van Dieren was minder sterk. Het is trouwens niet erg om zijn wiegeliedjes vergeten te zijn; maar lastig wordt het wel wanneer een speels toeval ons dwingt ze plotseling weer te reconstrueren... De SinterklaasvariatiesGa naar voetnoot17 van Jan van Gilse zijn mij altijd te Duits van geest geweest - maar Van Gilses variaties getuigen van tienmaal meer talent, van tienmaal zuiverder Nederlanderschap. De manier waarop Alex Voormolen in zijn Drie tafereelen van de Lage Landen het wijsje Daer was laetst een meisje loos verwerkt, leek mij altijd wat te Frans-impressionistisch: voor mijn op sterker kruiderijen gesteld verhemelte wat zoet. Maar de componist Voormolen is toch waarlijk een honderdmaal wezenlijker Hollander dan de schrijver van Netherlands melodies. En: Voormolen is een componist, iemand die de waarde van een melopee kent, die weet te rangschikken, die, om het nu maar meteen te zeggen: kan componeren. Ik denk ook aan het strijkkwartet van Sem Dresden, met zijn twee sleutelthema's Het daghet in den oosten en Daer was een sneeuwwit vogeltje. Hier weten wij ons thuis; dat is het oude, roemrijke land van ons voorgeslacht, van de middeleeuwse contrapuntisten, die hun missen maakten op de cantus firmus van een volkslied, wier thema's volksliederen konden zijn. Bernard van Dieren maakt kwade grappen met een aantal te hooi en te gras samengeharkte wijzen, in waarde schommelend tussen het (van oorsprong Engelse - o, speling van een boosaardig toeval!) Bergen op Zoom en Als de zwaluw ons verlaat.Ga naar voetnoot18 Hij kent die wijzen niet meer - het zij zo. Hij kan er niet mee werken - het zij zo. Hij verstaat van het vak componeren geen jota (dat noemen onze Engelse vrienden: ‘His art is [...] firmly based upon the best traditions of the past’ - welk verleden??).Ga naar voetnoot19 Het zij zo. Wij hebben tenslotte vrede met alles. Maar ik heb bezwaar tegen zijn titel. Primo is het niet Nederlands, secundo zijn het geen wijzen meer. |
|