Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdDe antimuzikaliteit van de HollanderGa naar voetnoot79
| |
[pagina 196]
| |
ren, vrouwenkoren, kinderkoren. Deze ensembles voeren vrijwel alles uit wat voor het apparaat werd geschreven: van Willaert tot Milhaud, de Matthäus-Passion en Schönbergs Gurrelieder. Holland herbergt tientallen degelijk geschoolde musici, pedagogen. Men telt conservatoria, muzieklycea, muziekscholen bij het gros. Het percentage Hollanders onder de internationaal befaamde solisten en orkestmusici is niet gering. De menigvuldige kamermuziek-, koor- en orkestconcerten worden hier niet slechter bezocht dan in Parijs, Berlijn of Wenen. Geen grote bioscoop meent het zonder ‘orkest’ en zonder Amerikaans concertorgel (met slagwerk, windmachine en donderplaat) af te kunnen. En toch moet men de mentaliteit van deze Hollanders, die alle concerten nalopen, die een brokje muzikale opvoeding hebben genoten, die een opinie hebben over Bach en de jazz, die de theorieën van Wagner over het Gesamtkunstwerk hebben overdacht, voor wie concertprogramma's met analysen en notenvoorbeelden dagelijkse lectuur zijn, die in de muzieklexica thuis zijn als onze voorvaders in de Concordantie van Trommius:Ga naar voetnoot82 antimuzikaal noemen. Want de melomanie van de Hollander is een harmoniummuzikaliteit. Andere rassen zingen, spelen viool, oefenen ijverig en grondig piano; in Italië hoort men muzikale uitingen op mandolines en gitaren, de Schot vermaakt zich met het barbaarse geraas van zijn bagpipe en de stammen der Zuid-Amerikaanse Mycetes brullen zelfs in koor. In Holland evenwel is het produceren van min of meer in een systeem thuis behorende klankenreeksen een bij uitstek onder het begrip zondag vallende bezigheid geworden. Gelijk de voetbalwedstrijden en het kerkbezoek. Wanneer wij een of andere niet winstgevende bezigheid verrichten, iets waarvan het ‘nut’ (voor onze economische verhoudingen of voor ons nóg kwetsbaarder zieleheil) hypothetisch blijft, dan laten wij ons bij de keuze dier onledigheden gewoonlijk leiden door een soort van atavistische redelijkheid. Het vervaardigen van schilderijen, iets wat hier tot voor twintig jaren ongeveer met kwistigheid placht te geschieden, was zo een atavistisch relikwie: wij hadden toch maar Rembrandt voortgebracht, en Steen, en Dou, en Vermeer, en Hals. En men kon dus nooit weten of niet alle jonge schilders hun maarschalkspenseel in de ransel hadden. Het schrijven van boeken, het ontwerpen van gevels zou men niet nutteloos mogen noemen. Zelfs het maken en uitgeven van gedichten niet. Het nut van deze verrichtingen ligt waarschijnlijk voor niet meer dan acht of tien procent op economisch terrein en voor ruim negentig op zielig gebied, maar Holland is nu eenmaal de aardrijkskundige begrenzing van de Dordtse Synode en van de theologische schisma's. Met de muzische kunsten, die van het geluid en van de beweging, weet een Hollander niet goed raad. De kunst der welsprekendheid was hier nimmer inheems; het karakter onzer volksdansen is stug en ruw; een toneelschrijfkunst heeft hier nooit bestaan, na de ‘duistere’ Middeleeuwen; en de muzikale compositie is na Sweelincks dood precies driehonderd jaren vergeten gebleven. | |
[pagina 197]
| |
Niet door de interesse voor een kunst verraadt een volk ook dispositie voor die kunst. Nergens zag men meer standbeelden dan in de Siegesallee, maar zijn de Berlijners soms gepredestineerde beeldhouwers? Nooit was er ergens ter wereld een opeenhoping van voortreffelijke musici als tegenwoordig in New York tijdens de season, maar zijn de Amerikanen soms competente concertbezoekers? Voor ons nationaal gevoelsleven gaan de muzische kunsten pas iets betekenen wanneer wij ze, via een denatureringsproces, een zekere nuttigheidscoëfficiënt hebben bijgebracht. Welsprekendheid groeide krom tot preektoon en rederijkerij, de danskunst kreeg haar literaire jurk-van-lamentaties, het drama werd tendensstuk, de muziek bezwijkt onder centenaarslasten van religie, ethiek en moraal. Er wordt tegenwoordig hier in Holland misschien meer over Beethoven gepreekt dan over de Bergrede. Is het dan te verwonderen dat ervaren kooplieden ook in de muziek een winstobject zagen en de Muziek-van-de-DagGa naar voetnoot83 creëerden, een verhandelbaar artikel met een vrij constante marktwaarde en een redelijke verhouding tussen vraag en aanbod? ValenciaGa naar voetnoot84 had een vaste koers. Yes, We Have No BananasGa naar voetnoot85 heeft hausse en baisse gekend; het kapitaal dat men in een jazzband steekt, geeft een bepaalde, nauwkeurig te berekenen rente. De zogenaamde amusementsmuziek heeft een zeer reële waarde, voor exploitanten zowel als voor consumenten. Op het stuk van amusementsmuziek kunnen wij in de internationale competitie dan ook heel wel meedoen. In de Amsterdamse bioscopen en dancings wordt precies even goed, of precies even verwerpelijk, gemusiceerd als in Wenen, Praag of Madrid. Handelsgeest heeft met muzikaliteit maar zeer uit de verte iets te maken. Anders staat het met de ideële nuttigheid, welke theologen, pedagogen en verbeteraars aan de muziek hebben weten te ontwringen. Men kan rondom een symfonie van Beethoven wel een of ander Lutheraans ritueel opstellen en een Passions-muziek van Bach ‘leent’ zich voortreffelijk voor stille-weekmeditaties. Een notabel componist schijnt eens verklaard te hebben dat het eerste deel van de Derde symfonie van Mahler hem associaties gaf met de één-mei-optocht der arbeiders en dat was niet eens een hatelijkheid.Ga naar voetnoot86 Maar tenslotte concipieerde geen componist ooit een werk ten behoeve van de eerste mei of tot stichting ener anonieme menigte. Dit zijn toevoegsels, aanvaardbare of verwerpelijke toevoegsels; maar in ieder geval zijn het vreemde cellen in het organisme der muziek. | |
[pagina 198]
| |
Musiceren, muziek maken ter wille van de muziek (‘omdat het zo mooi klinkt’, of zo fel, of zo vals) doet de Hollander niet. Dat kan hij nog niet - of: niet meer - en wat hij niet kan, wat hem niet is voorgedaan en uitgelegd, deugt niet. Hij doet misschien graag alsof, hij houdt zich muzikaal. Maar hij verstaat de muziek (de niet-amusante muziek zonder handelswaarde, de muziek van Mozart, Chopin, Debussy, Bruckner of Franck) slechts met behulp van zijn theologische of esthetische dictionaire. Nergens vraagt men onwijzer naar het ‘waarom’ van een muziek dan hier, nergens wordt in dagbladkritiek en conversatie ernstiger geraaskald. In dit land kan geen solist van het zoveelste plan verschijnen met een onbeduidend confectieprogramma, of de couranten openen de sluizen hunner breedsprakigheid. En is er met geen mogelijkheid kans om meer dan drie woorden aan de solist te wijden, bijvoorbeeld ‘hij speelt goed’ of ‘weergaloos zekere stokvoering’, dan is er nog altijd het programma waarop men commentaar kan leveren, dan zijn er nog altijd Beethovens kracht en innerlijkheid, Mozarts goddelijke gratie, Mendelssohns wijze zelfbeperking en Brahms' ernst. Een muzikaal volk zou er nimmer in slagen dermate uitvoerige bespiegelingen te houden. Het divageren over iets, een verhandeling, een preek houden op een gegeven tekst - dát is onze vaderlandse mentaliteit. Voor de niet actief muzikalen, voor de concertbezoekers, is de muziek een soort eredienst geworden. Er is ternauwernood een verschil in gradatie tussen gedachtewisselingen naar aanleiding van de sprekende slangGa naar voetnoot87 of naar aanleiding van de metafysica uit Das Lied von der Erde. Dit geslacht zal het alfabet der muzikale ontroeringen niet meer leren. Men benadert de fenomenen van de verkeerde kant: te ernstig. Symfonieën en sonates werden altijd nog gespeeld; instrumenten bespeelt men. Musiceren is nu eenmaal geen serieus werk, als rechtspreken, schoonschrijven, speculeren of sommen maken. En spelen behoort men niet alleen op zondag te doen. Een nijver en bedachtzaam ras is in de regel niet muzikaal. Misschien is onze volgende generatie wat ondegelijker - het zou ons muziekbegrip ten goede komen... |
|