Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdConcertgebouw - Noviteiten
| |
[pagina 188]
| |
en vooral het figuratiewerk, doet sterk aan de Ouverture Zauberflöte denken, maar het coloriet is dunner en lichter. Het Andante is waarschijnlijk het zwakste deel. Melodisch blijft het wat vlak en er zijn een paar doffe plekken in. Van het lange liggen, zou men mogen zeggen, misschien... Menuetto en Trio behoren volstrekt tot Haydns gedachtewereld - wat geen gering compliment is, wanneer wij ons herinneren dat vrijwel alle menuetten van Haydn die van Mozart ver in de schaduw stellen. Dit Menuetto is waarlijk een kleinood, zowel melodisch, als contrapuntisch (het begin van het Trio!), als orkestraal. De symfonie eindigt met iets als een perpetuum mobile: bont, woelig en toch ten uiterste verfijnd. Opmerking verdient vooral de instrumentatie. De behandeling der hoorns is dermate origineel en onconventioneel, dat sommigen welhaast aan de authenticiteit van die partijen zouden willen twijfelen. In het eerste deel staan een paar inzetten die zo geraffineerd gedacht zijn, dat men bijna zou vergeten dat Mozart geen ventielhoorns had. De hoornsolo in het Menuetto (gewoon op natuurtonen gebouwd) is overigens ook geen geringe vondst. Deze symfonie, in 1926 blijkbaar voor de eerste maal uitgevoerd in Amsterdam, betekent een wezenlijke aanwinst voor het repertoire. De tweede noviteit was een fragment uit de derde akte van Rimski-Korsakovs ballet-opera Mlada. Ook voor deze noviteit zijn wij dankbaar. Maar een sterk stuk mogen wij ze als geheel helaas niet noemen. Het programma bevatte een uitvoerige inleiding, geschreven door Andrej Nikolajevitsj Rimski-Korsakov, de zoon van de componist, in een tamelijk slecht Hollands vertaald. (‘Haar beschermster, de godin Morena, viert haar nagedachtenis met een wilde storm, aardbeving en overstroming.’ Of: ‘In vergelijk met de originele zetting ziet men in deze partituur dat de vocale gedeelten weggelaten zijn...’ Het gaat evenmin zonder ‘schitterend geïnstrumenteerd(e) Mlada-thema('s)’, ‘aanzwellend geloei van de houtblazers’, ‘het klankbeeld wordt purperrood gloeiend’, et cetera.)Ga naar voetnoot68 Die tekst konden we desgewenst overslaan, hoewel wij dan veel van het vermaak der klankschilderingen gemist zouden hebben: het golvende bewegen van de obligate geesten, het ‘onderaards gedonder’ (het staat er) en het duivelse ‘gekrijs en geblaat’. Dat laatste staat er ook. Wij zouden in gewoon Hollands zeggen dat er daar veel zestienden-passages voor hout zijn geschreven, vermeerderd met syncopen in het koper. Het laatste deel van het uitgevoerde fragment is een min of meer oosterse dans, van Cleopatra (excusez du peu!), waarmee een ‘plastische langzame dans der slavinnen’ gecontrapunteerd wordt, zolang tot het klankbeeld purperrood-gloeiend wordt. Dan doet de trompettist een haan na en dan is het afgelopen. Dit laatste deel is overigens - muzikaal - verreweg het beste. Het zeurt wat tussen Des-groot en des-klein heen en weer, maar dat hoort er nu eenmaal bij. In dit laatste deel staat een zeer fraai ostinato voor hoge pauken en de dynamische verhoudingen zijn voortreffelijk. Het is ten- | |
[pagina 189]
| |
minste tienmaal belangrijker dan het Bacchanaal uit Tannhäuser en deze Russische meester van twee generaties terug (Rimski leefde van 1844 tot 1910)Ga naar voetnoot69 blijkt in 1926 ‘moderner’ dan de actuele Russen Skrjabin of Prokofjev. Wij kenden Rimski vooral als ‘verbeteraar’ van de partituren van Moesorgski en dat was een bedrijf waarvoor wij hem onze achting nimmer konden schenken. Maar werkelijk - hij verdient dat er hier meer van hem bekend wordt dan de eeuwige Shéhérazade of de salonfähige Mainacht. De derde noviteit was het Vioolconcert van de Pool Karol Szymanowski. Francis Aranyi behaalde er een groot en verdiend succes mee. Het is geen ‘dankbaar’ concert, waargenomen van een violistisch standpunt, en Aranyi's toon is eer koel dan sensueel of betoverend. Wij hebben veel achting voor de prestatie; het werk is ten minste zo ‘moeilijk’ als het concert van Brahms en het pleit voor Aranyi dat hij afstand heeft willen doen van de luidhandser virtuozensuccessen ten behoeve van een hier totaal onbekend werk, waarmee het nuttig was kennis te maken. De nadelen van deze compositie zijn de nadelen van een geheel genre. Szymanowski is geen sterk melodievinder en geen krachtig ritmische persoonlijkheid. Hij is veeleer een fantast. Schmuller noemt hem in het programma ‘een dichter’Ga naar voetnoot70 en deze kwalificatie kunnen wij zonder tegenspraak aanvaarden. Te meer daar die geïncrimineerde dichterlijkheid alle (nuttige!) specificaties in het midden laat. Men zou wellicht kunnen opmerken dat ‘een dichter’ (een dichter in ons vak is dan toch ook minstens: toondichter, nietwaar?) zich van structuurvragen bijvoorbeeld evengoed bewust behoort te zijn als een ‘componist’. Hiermee wordt de differentiatie tussen ‘dichter’ en ‘componist’ wel weer tenietgedaan, maar dat is alleen erg voor de gedachtegang van Alexander Schmuller. De muziek van Szymanowski mist elk spoor van structuur en dit concert kon evengoed tien minuten of een uur duren, als thans vijfentwintig minuten. Het is een en al coloriet; fraai coloriet dikwijls, somtijds wat banaal (veel harpglissando en voorgoed gesordineerde violen), maar juist door haar bontheid vermoeiend eenkleurig. Uit deze kleurenmassa steken weinig expressiviteiten op: de melodiek is van het soort dat men spoedig weer vergeet en de ritmiek blijft onophoudelijk op het tweede plan. Wij kunnen vooralsnog niet in de betekenis voor de Europese muziek van heden, van Szymanowski's oeuvre, geloven. Het mist energie; het mist ten slotte karakter. Het is origineel epigonenwerk. Het programma eindigde met Smetana's Ouverture Die verkaufte Braut. Zoals de tuinconcerten van de Grenadiers met een marsje eindigen. Het stuk werd overigens briljant gespeeld en wij kunnen met grote tevredenheid deze eerste noviteitenavond in het Amsterdamse Concertgebouw registreren. Dat al deze eerste uitvoeringen meesterlijke prestaties van het orkest en Monteux waren, behoeft niet in het bijzonder vermeld te worden. |
|