Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 18]
| |
de Rede bezet. De uiterste voorposten der Rede, de posten die het verst van het hoofdkwartier af liggen, dringen diep in Niemandsland door, raken hier en daar de onzichtbare scheidingslijn bijna. Zo bijvoorbeeld de wetenschap der psychoanalyse. De analytische tank, gecamoufleerde strijdwagen der Rede, in gang gehouden door de weerwerking van het benaderde gevoelsfront, dringt deze linies binnen, kan daar veranderingen aanbrengen, kan veel vernielen, maar kan ook orde scheppen. Dit toch is het doel der kunstbewerking genaamd psychoanalyse. Niet anders is het in de wereld der kunsten: het Gevoel kan correcties van het Verstand nodig hebben (de Inval verdraagt elk wikken en wegen). En, omgekeerd: het Verstandsfront is zonder ‘voltreffers’ uit een of andere Gevoelsbatterij nimmer tot enigerlei activiteit te bewegen. Geen prestatie die niet ontstaat uit het affectleven (‘het onderbewuste’). Maar ook geen gaaf, af kunstwerk zonder de kunstbewerking, zonder de correctie van het boetserende verstand. Dit hier naar aanleiding van het opstel over Bretons SurrealismeGa naar voetnoot41 door W.F.A. Röell, gedrukt in de Vrije Bladen van half januari.Ga naar voetnoot42 En, gelijk men bij nalezing van dat artikel wel zal willen opmerken, speciaal in verband met de zin: ‘Alleen het oppervlakkigste bovendrijvende gedeelte’ (van de geest) ‘is bekend, maar de diepe regionen van het onderbewustzijn, waarop Freud de belangstelling vestigde, zijn nauwelijks aangeboord.’ Liever dan mij te begeven in speculatieve divagaties over mogelijke resultaten van boortorens op ons onderbewustzijn - een mens is meestal geen vaatje petroleum en ik geloof niet dat het erg zou willen spuiten ook - hoogstens tochten, dat ons de papieren van de tafel zouden waaien - liever dan deze eventualiteiten te bepeinzen, wil ik het hebben over een goed ding van dit bewuste Bureau des Recherches Surréalistes, een goed ding, dat desalniettemin de verwondering van de schrijver heeft opgewekt: ‘[...] en men verwondert zich dat er nog geen muzikale sectie (Stravinsky, Schönberg ontdaan van hun cerebrale controle) is gesticht’. Ik noem dit een gunstig teken: voor de muziek (die ook heden in wezen met de redelijkheid nog juist iets minder van doen heeft dan de literatuur, de schilderkunst, de beeldhouwkunst en de dans) en: voor de hele surrealiste stroming, die aldus kans heeft zich te blijven bewegen in haar eigen bedding (‘à bas le clair génie français’Ga naar voetnoot43 - hebben we daar hier overigens veel last van?). Ik vraag me af wat wij, en het Bureau des Recherches Surréalistes, met deze onthersende componisten zouden moeten beginnen. Ten eerste staat mij de samenvoeging van de twee meest heterofone muziekvinders die een periode ooit in één adem heeft opgeleverd, gruwelijk voor de voeten. Het zal wel Alliterationszwang zijn, zoals Bach-Beethoven-Brahms. Musici zijn hier nogal sterk in; Wagner was ook daarin meer een symptoom dan een uitvinder. Hier, met | |
[pagina 19]
| |
S.S. is het al heel dwaas: Schönbergs muziek bestaat slechts door de verzwegen metafysische achtergronden, is typisch de projectie van onbesefte, met affect overladen gevoelsstromen; de goede bladzijden van Stravinsky zijn voortreffelijk geordende, terdege begrepen en in klankreeksen gefixeerde Willensäusserungen (volgens Nietzsche). Stravinsky's hele cerebrale controle bestond, op die goede bladzijden, slechts in het zo precies mogelijk opschrijven wat hij, abstract, innerlijk hoorde (geen c als het een cis moest zijn). En dat verschilt zelfs niet gradueel van de cerebrale functies van Mendelssohn of Rossini... Ten andere staat mij die keuze van de twee essen in de weg omdat daarmee elk historisch verband geloochend wordt. Als S. en S. de moeite waard zijn om te ontdoen van hun cerebrale controle, waarom dan wel zij en niet Clementi, niet Brahms, waarom niet Křenek, waarom niet Dopper? De hele bespiegeling is een luchtspiegeling. Componisten, ontdaan van hunlieder cerebrale controle zijn meer (onbespeelbare) piano's zonder toetsen dan (voor gebruik gerede) gestroopte paling. Waarom zou men niet eisen Beethoven, postuum, nog aldus te surnatureren (waar hebben we anders schrijvende mediums voor?) of Benatzky? De laatste is psychologisch stellig interessanter dan Schönberg en de conflicten die Beethovens muziek en zijn leven determineerden, die hem zelfs zijn gehoor deden derven,Ga naar voetnoot44 waren ongetwijfeld grootser en duisterder dan de vraagstukken waarmee Stravinsky zijn geest bezighoudt. En waarom niet Hugo Wolf, voorgehangen op de Sociëteit, 15 rue de Grenelle,Ga naar voetnoot45 of Berlioz, of Weber? Hoogst interessante gevallen voor analytisch geschoolde psychologen: Flucht in die Krankheit. En Mozart dan, of Schubert, die omstreeks hun dertigste jaar de Sprung ins Jenseits reeds deden... Men kan dromen en denken. Zodra men begint met zijn Nachtgezichten te fixeren, zijn innerlijk gehoorde Stemmen op te tekenen, is dit reeds denkwerk. Wat Breton en de zijnen wensen, is niet anders dan een reactie op de typisch Franse neiging tot exactheid, is: een stapje verder, meer niet: het verkiezen van de ene rationalisering boven de andere. (Maar dat is geen herontwaken van de romantiek. De intocht der Duitsers in Brussel, in de grote oorlog, was romantischer dan de dromen van Goethe.) Men kan ‘denken’ alleen. Dat wordt dan: tafels van vermenigvuldiging. Men kan ook ‘dromen’ alleen. Maar dromen, sec, is toch meer identiek met suffen. Dit is ook vrijwel de slotsom waartoe de heer Röell komt, in het bewuste opstel. De nog iets definitiever conclusie, één halte verder, zou kunnen luiden: in ieder dichter (met klanken, met woorden, met kleuren, met lijnen, met bewegingen) snijden droom en rede elkander.Ga naar voetnoot46 Deze conclusie zou tevens vaststellen dat het surrealisme als zodanig iets nieuws noch beoogt, noch voorbereidt. Laat ons dus voorlopig Stravinsky en Schönberg niet ontdoen van hun Cerebrale Controle - het zou zomin iets opleveren | |
[pagina 20]
| |
als een Taylor-systeem voor de danskunst.Ga naar voetnoot47 En laat ons de psychoanalyseGa naar voetnoot48 blijven houden voor wat ze is: een wetenschap namelijk. De (schijnbaar) meest fantastische, meest ‘artistieke’ aller wetenschappen, ongetwijfeld. Maar geen divertissement, wat in hoogste instantie de fuga's van Bach, de symfonieën van Beethoven, de opera's van Wagner en de balletten van Stravinsky wél zijn. Men verwacht heden ten dage van de psychoanalyse resultaten die geen enkele wetenschap ooit brengen kan of wil. En men negeert, hardnekkig, de nieuwe mogelijkheden die er zijn voor een analytisch geschoold besef, mogelijkheden waarvan zich buitenstaanders ternauwernood een voorstelling kunnen maken. Voor velen schijnt de analyse zoiets als een paar krukken waarop de lammen lopen kunnen. Men moest inzien dat alle psychologie niet anders zijn kan dan een Leerboek voor het Lopen - welteverstaan voor lieden die benen hebben.
Er ligt elders in de wereld des geestelijken levens een andere strook Niemandsland. Dat is de onmeetbaar grote, onbesefbaar kleine afstand die Vandaag van Gisteren scheidt. Marsman verklaart in ‘De positie van de jonge Hollandse schrijver’ (Vrije Bladen van januari) categorisch dat de strijd van heden niet tegen het Gesternte des Dichters van Gisteren gaat.Ga naar voetnoot49 Dat is historisch juist: '80 vocht ook niet tegen de dichters van '70. Omdat die er, alles wel beschouwd, niet waren. Maar als ze er geweest waren, zou de strijd tegen de dichters van '70 gegaan zijn. Onbewijsbaar? Wellicht toch niet: '80 vocht voor zijn eigen idealen, voor zijn eigen plaats in de historie (in de eerste plaats voor iets) tegen (in de tweede plaats tegen) de antipoëten, tegen de moraal van die tijd, tegen de idealen van de vorige generatie. Zo staat het, in abstracto, in 1925 ook, meen ik. De afstand die Vandaag van Gisteren scheidt, het interval tussen Toen en Nu, noemde ik zo-even Niemandsland. Natuurlijk is de verovering van dit land op zichzelf niets waard - wij verzamelen geen urnen vol geheiligde aarde, gedrenkt met het bloed der martelaren... Marsman meent: ‘De strijd gaat, en ging, om de schoonheid.’ Ongetwijfeld - en verderop, zou ik zeggen: wij strijden de strijd van Vandaag tegen Gister; de strijd van Vandaag, die er een is voor onze idealen (als we die hebben), voor onze eigen plaats in de historie (als we die onszelf waardig keuren). Laat ons over het Front van Deze Tijd voorlopig nog niet schrijven (dat is rommelig genoeg). Doch laat ons vaststellen dat aan de overzijde, tam en taai, het Eeuwige Gisteren huist en kwezelt. Gisteren is de erfvijand van het nieuwere inzicht; Gisteren wil gaarne concessies doen als zijn geheiligde orde maar niet ontwijd wordt; Gisteren | |
[pagina 21]
| |
is zeer strijdlustig en werkt graag en virtuoos met Houten Paarden (Trojaanse en hobbelpaarden). Wanneer wij het Niemandsland tussen Toen en Nu bekijken, armetierig en moerassig strookje grond, doorploegd met een angstwekkend aantal kuilen van de duizend en één Poedels, dan schijnt dat het veroveren nauwelijks waard... Ik ben er ook niet helemaal zeker van dat de strijd in de wereld der kunsten in deze jaren zich op het literaire terrein zal afspelen, zoals in '80. Waarom zou de muziek - elck meent syn uyl een valck te zijn - thans de kansen niet eens krijgen die zij sinds Sweelinck (1562-1621) systematisch verspeeld heeft? Mijnentwege komt morgen de architectuur de strijdbijl voor zich opeisen, overmorgen de cinema. De laatste vraag is, en was altijd, hoe en met welke resultaten er gehouwen werd. |
|