Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdSalzbourgeoisieënGa naar voetnoot178
| |
[pagina 695]
| |
Aan de oppervlakte dreef, nogal dik op, de tegenstelling tonale en atonale muziek. De Tonaliker lieten niet na te sissen, te brullen en hun huissleutels op een bijzondere manier te gebruiken na de opmerkelijkste atonale producties (Strijkkwartet van Von Webern, Vioolsonate van Béla Bartók). De Atonaliker staken hun minachting voor de passeïstische, de tonale composities van een Richard Strauss, een Wilhelm GroszGa naar voetnoot179 niet onder hun klapstoelen. Er scheen, aan de oppervlakte, en voor de niet al te grondig onderlegde feestgenoten slechts een zekere onenigheid te bestaan over de mate van moderniteit, van ongewoonheid, s.v.v. De tweespalt zat dieper. Zit zo diep dat men mag vrezen deze vreedzame Oostenrijkse onderneming met een jaar of wat vaneen te zien scheuren, met veel misbaar en te midden van dichte stofwolken. Het ging om deze vraag, in wezen: zal de hegemonie der Duitse muziek zich nog handhaven of zal de aloude Duitse muziek binnenkort te gronde gaan aan een andere, anders gerichte - laat ons gemakshalve zeggen: aan een zuiverder algemeen Europese? Matthijs Vermeulen titelde een bloemlezing uit zijn kritieken niet zonder goede grond De twee muzieken.Ga naar voetnoot180 Het boekje werd indertijd hevig bekeven, doch de kern zijner beweringen, die kortweg luiden kon: Finis Germaniae!, lokte niet één enkele bevoegde tegenspraak uit. Een juist inzicht kan ook niet weerlegd worden: men kan in het huidige Europa slechts twee soorten van muziek ontdekken: de Duitse, en volgens Duits Empfindungsrezept geconcipieerde; en de niet-Duitse, de niet-gesteriliseerde, die ouderwets getimbreerd kan zijn - zeg de niet-extremistische Italianen na Verdi - en die nieuwerwetser, actueler allure kan hebben. Het lijkt sommigen wellicht dat er een dieper ravijn gaapt tussen de muziek van Debussy en die van Stravinsky dan tussen Ravels Rapsodie espagnole en een operafragment van Franz Schreker, doch dit is maar schijn. Men zou kunnen vinden dat deze bewering gemakkelijker neergeschreven dan bewezen kan worden. Haar te bewijzen was echter opgave der praktijk en aan die opgave heeft dit Salzburger muziekfeest heel wel voldaan. Duitsland en Oostenrijk hebben generaties lang het privilege der alleenzaligmakende muziek bezeten (en in de randstaten: Duits-Bohemen, Holland, Polen, België, Zwitserland, Denemarken componeerde het niet anders). Dat wil zeggen, men schreef een gereglementeerde muziek, geconcipieerd naar de ‘vaste’ vormen der klassieke meesters, en men gunde zich langzamerhand wat vrijheid naar de letter, doch niet naar de geest. Daar was geen behoefte om de roerselen dezer zielen anders te uiten dan met de vaste tekens, volgens de beproefde recepten. De geest groeide geen zier en het inzicht evolueerde dus evenmin. In deze knusse huiskamer werd op een kwade dag de atonaliteit uitgevonden; dat wil zeggen het principe ‘los van de toonaarden’. Dit nu was een ietwat plompe reactie op ‘vier eeuwen Dur en Moll’. Marxistische musici werken in dit verband graag met Umwertung aller Werte und Aufstellung | |
[pagina 696]
| |
neuer Werte.Ga naar voetnoot181 Zo bijster nieuw zien die op hun kop staande Werte der atonaliteit er nu niet uit, op de keper beschouwd. Nogal Jadassohns.Ga naar voetnoot182 De Duitse reactionaire muzikanten die hun atonale collega's verwijten dat ze zo'n godsgruwelijk vervelend muziekje schrijven, hebben au fond gelijk. Er is tussen een symfonie van Brahms en een orkeststuk van Schönberg slechts een gering verschil van gradatie. Beide muzieken zijn analoge uitingen van gelijke partiële bewustheden, beide soorten van werk geven ons hetzelfde soort sensatie, een sensatie die met schoonheidsgewaarwording niets hoegenaamd te maken heeft. Er is in Schönbergs muziek en in die zijner apostelen niets positief nieuws; alleen ontbreekt daar iets ouds, de ‘vormgevende elementen’, zoals die bij onze oosterburen zo helder genoemd worden: harmonie, uitgebalanceerde structuur, toonaardenrelaties en nog een half arsenaal vol meer. Er bleef niet veel meer over dan ‘het laboratorium van het ledig’, zoals Debussy zoiets eens, in een ander verband overigens, noemde.Ga naar voetnoot183 Tien jaren later, op dit ogenblik reeds, ziet men al wel overal in dat het op deze manier ternauwernood nog verder gaan zal: criticus A. kraait ‘terug naar het Volkslied’; B. wil terug naar Mozart (net als Richard Strauss); C. naar Bach (gelijk Reger); D. naar Wagner; E. naar Palestrina; F. naar Brahms - maar allemaal willen ze terug. De actuele Oostenrijkse en Duitse componisten gaan ook in geen andere richting: de Weners schrijven een bloedrood-romantische verminderde-septiemakkoordmuziek ten koste van veel teksten uit Schopenhauer, Stefan George, Mombert, Nietzsche, Christian Morgenstern, Dehmel of desnoods Heine...; de noordelijker Duitsers metselen met het stevige vulstemmencement hun sonates, ‘sinfonien’, opera's, doorvoeringen en coda's. Als voor honderd, of als voor vijftig jaren - alleen klinkt dit alles in de regel wat minder plezierig. Maar onafhankelijk van de overal gedoceerde Duitse componeerpraktijk (in Rome, in Brussel, in Parijs, in Amsterdam, in Bologna...) schiep een Claude Debussy omstreeks 1900 zijn eigen stijl, en die van zijn volgelingen: Ravel, Roussel, Florent Schmitt. Onafhankelijk van alle overgeleverde muzikale retorica smeedde een Stravinsky zijn logische en verbijsterende klankconstructies. Onafhankelijk van de Germaanse leerstellingen, die verkondigen welke klankopvolgingen wat uitdrukken, begonnen Bliss, Goossens in Engeland, Poulenc, Honegger, Milhaud in Frankrijk, De Falla in Spanje, Malipiero, Castelnuovo in Italië hun eigen muziek te ontdekken en te noteren. Ook deze evolutie leidt uit de ban der tonaliteiten; ook deze muziek van heden ontkent de hegemonie van majeur en mineur; de conservatoriumclichés die Schönberg c.s. zo verfoeien, treft ge ook in deze muzieken niet meer aan. Maar dit geschiedde niet via | |
[pagina 697]
| |
de frisch-fröhlichen Krieg,Ga naar voetnoot184 doch wat beschaafder en definitiever. De muziek der niet-Duitsers is niet nieuwbakkener, niet ‘hedendaagser’ dan die der bezeten Atonaliker. Ze klinkt niet onverwachter, niet ‘harder’ - meestal integendeel. Doch ze is de uiting van een nieuw bewust leven, het klankbeeld ener nieuwe schoonheid. Dit demonstreerde het totaal der Salzburger concerten van moderne muziek. Nimmer was er zoveel talent in Oostenrijk en Duitsland als juist nu en nimmer deed zich het gebrek aan een sprankje genialiteit pijnlijker voelen. Hierom vraag ik mij af wat eruit zal groeien. Die concertenreeksen zullen wel voortgezet worden en de gastheren zullen zich nog wel een jaar of wat blind kunnen stellen tegenover de feiten. Maar wat dan? Eens zullen ook de Oostenrijkers inzien dat de mate van moderniteit er verduiveld weinig toe doet; en dat een atonale muziek precies even reactionair kan zijn als een quatre-mains van Carl Reinecke... Wenen, Oostenrijks centrum, hoopt nog, en poogt, en strijdt nog. Maar de provincie, Salzburg zelf, is al aan de struisvogelpolitiek toe. In de Salzburger pers heet het nog en al ‘die Franzosen und Engländer und andere unmusikalische Völker’. En de reactionaire, al-Duitse politieke partij dreigt schandaal te zullen maken na de voordracht van Tsjechische volksliederen - ach ja, die vroegere Duitsershaat in Praha ook! Schold men de zaak in sommige kringen dezer salzbourgeois satisfaits al geen Weense-joden-onderneming, met toespelingen op een hardnodig muzikaal pogrommetje? Het was voor de buitenlandse christenen en heidenen nogal eens vermakelijk. Men kan zich immers het Oostenrijkse muziekleven ternauwernood voorstellen van joodse smetten vrij - zomin als het Hollandse bijvoorbeeld, of het Berlijnse, of het Poolse. En een Weens muziekleven zich voorstellen zonder de invloeden van Tsjechen, Hongaren, Italianen en andere halfvijanden is finaal onmogelijk. Van oudsher gold juist deze rasmenging voor de grootste charme van de Oostenrijkse muziek; het kosmopolitisch accent maakte dat Wenen het centrum was, het al-Duitse Berlijn de provincie. Tegenwoordig is het een aanleiding om herrie te maken. Noem dit geen tijdelijke inzinking, geen na-oorlogsjammer of valutapsychose. Het is Verwandlung. Alles in alles mag men benieuwd zijn naar het aangezicht dat het Salzburger Kammermusikfest het volgend jaar zal vertonen. Ze zullen het voorlopig wel in de tegenstelling tonaal en atonaal blijven zoeken (met de muildieren pluritonaal, polytonaal, multitonaal - voor de kenners). Een volk met een zo glorieus muzikaal verleden als het Oostenrijkse zal er niet zo spoedig toe komen zijn eigen actuele betekenis in ernstige twijfel te trekken. Gelijk wij Hollanders dat doen - en met enig recht. |
|