Het papieren gevaar. Verzamelde geschriften (1917-1947) (3 delen)
(2011)–Willem Pijper– Auteursrechtelijk beschermdFietje BeyenGa naar voetnoot157 - Roosje Mossel
| |
[pagina 272]
| |
funeste gebruik zwaar, zwaar te spelen? Wat deed die Rapsodie van Liszt op het programma? Wat kan het ons tenslotte schelen dat zij zulk een pianistisch mirakel aankan? En welke oorblazing van welk reactieduiveltje gehoorzaamde zij door alle liederen met een modulatietje-van-de-harmonieles aan elkaar te plakken? Ge zult dit misschien niet van groot belang vinden - doch juist zulke kleinigheden zijn important. Ze geven, zonder dat men dit bedoelt, een dieper en afdoender kijk op de psyche en het ontwikkelingsstadium van een executant dan het best gestudeerde nummer, het vlotst verlopen passagetje; ze zijn ophelderender dan de gaafste pianistiek en de meest verzorgde expressie. En hiermee heb ik ook aangetoond waarom het pianospel van Roosje Mossel mij minder bevredigde dan het minder bewuste zingen van Fietje Beyen. Ik kom tot het programma - het voor mij steeds belangrijkste deel van een concert. Fietje Beyen had niet slecht gekozen. Twee oude Italianen (Paradisi s.v.p! en dat men ons voor de slechte en overbodige Duitse vertalingen spare!) - een viertal van Albert Bertelin, een beetje locus communis - vijf Regers (die ze het beste zong van de hele avond; Zum Schlafen was wonderfijn) - en vier Hollanders. Zeer onpersoonlijke Hollandse liederen, wat zelfs dr. Johan Wagenaar, wiens Liedje van de linden óók compareerde, niet met mij oneens zal zijn. Maar heus, die vreselijke Lapidoth-Swarth-Kees Andriessen-sentimentaliteit, die Knaap die met 't Harteken uit Illusiedal, op een Loewes draaitje voetbalt - het is ál te gek.Ga naar voetnoot158 En onze appreciaties gaan te zeer een andere kant uit om Bernard Zweers' Mei, dat een kuiken- en vogeltjesfokkerij bezingt, helemaal au sérieux te nemen. Neen. Duizendmaal liever geen ‘Hollandse muziek’ dan deze lieftalligheden. En dat heet dan ‘zo natuurlijk’ en ‘ongedwongen’ en ‘echt-Hollands’. De Gratiën mogen er ons voor bewaren en Fietje Beyen in het vervolg ook. Roosje Mossel had haar deel in een, mij dunkt, zeer bewuste overeenstemming met de liederen gebracht. Nietwaar: tussen de Italianen en Bertelin: Bach, Scarlatti, Couperin, Beethoven (!), Debussy. Tussen de Hollanders en Reger: Schäfer en Liszt. Men ziet, er was een bedoelde overgang. Maar het noodlot wilde dat deze wandeling langs de paden der geleidelijkheid uitging van dezelfde overtuiging die ons modulatiecadensjes met het dominantseptiemakkoord, met het verminderde septiemakkoord, met de Napolitaanse sext of met enharmonische verwisselingen (brr, ik zit voor de harmonieklas)Ga naar voetnoot159 - voorzette. ‘Milde overgangen’, welke wij nu eenmaal absoluut niet appreciëren - integendeel. En dus bleek of Beethoven of Debussy misplaatst; en dus bleek Liszt tenminste overbodig. Ik heb al gezegd dat het Liszt-spel van Roosje Mossel mij niet voldeed. Waarlijk, wanneer men Liszt niet speelt zoals Pembaur (en hij is de enige die het aldus doet), dan doet men beter hem te laten. Pembaur predikt Liszt, hij verkondigt hem, hij mediteert hem, hij vult de eindeloze leegten op met eigen, zielsverwante ‘poëzie’. Doch speel Liszt als een zwaar stuk en hij wordt onuitstaan- | |
[pagina 273]
| |
baar vervelend, leeghoofdig en doelloos. Roosje Mossel speelde Liszts Rapsodie als een (te) zwaar stuk. Roosje Mossel speelde het moeilijke L'isle joyeuse van Debussy ook als een zwaar stuk en dat was erger. Ik voel niets voor dit tempo. Ge kunt het zo gaaf spelen als ge wilt, doch zó snel kristalliseert geen enkele van de iriserende stemmingen. Dat begon al in de eerste maat. Die triller met dat zonderling gewonden frasetje moet krinkelen als een wonderlijke zeeschelp, als een slakkenhuis - het werd een loopje. En verderop, die verwaaide, roezende klanken - o, het is een onbeschrijflijk stuk, dat joyeuze eiland, - die doffe gongslagen, de klinterende tamboerijnen, de hoog gestoken trompetten, de paukende bassen, de Dionysische geluidsvlagen - waar bleven ze? Ik ben ervan overtuigd dat Roosje Mossel het toverstuk niet gespeeld zou hebben, als zij zich vergewist had van tevoren, welke stemmingen de meester in deze muziek intoneert. En zeker had ze het niet zó gespeeld. Ik merk daar, de (kritische) natuur is sterker dan de (menselijke) leer. Ik kritiseerde in het voorafgegane de beide musiciennes meedogenloos, als waren beiden reeds op het hoogtepunt van hun kunnen. En dit is onbillijk. Maar zij mogen het opvatten als een appreciatie dat ik, onbedoeld, zulk een lang maatriet gebruikte. Inderdaad - ik verwacht veel van Fietje Beyen en van Roosje Mossel. In deze kritiek kunnen zij zien wat ik onder andere van ze verwacht. Wat ik op het ogenblik reeds in ze waardeer, is van minder belang. Het is Roosje Mossels ongewone technische dispositie en muzikale handigheid; het is Fietje Beyens stem en stijlgevoel, dat, wanneer we het Hollandse nummer uitschakelen, voor een zangeres (helaas) vrij onalledaags is. Een raad nog, de laatste: men kieze in het vervolg een programma dat minder heterogene namen bevat! Dit was bijna een kolom uit het muzikale grootboek. |
|