| |
| |
| |
Omstandig Journaal Of Reys-Beschryving van het Schip de Vrouw Maria, Gevoerd by Commandeur Freerk Pieters, in den Jaare 1769. Gedestineert na Groenland: Varende onder Directie van de Heer Cornelis Abrahamsz. de Veer.
Onze Scheeps Gemeente was sterk 45 Man.
Dingsdag den 4. April, Zeylden wy uit de Laag met stilte, de Wind n.n.o. en ankerde by het Schelvishoofd.
Woensdag den 5. de wind n.o. 't waaide een frisse koelte.
Donderdag den 6., de wind n. wy ligtede ons anker en zylden op pampus.
Vrydag van den 7. tot Zondag den 9. op pampus niet noteerens waardig.
Maandag den 10. de wind z.z.w. 't waaide een frisse koelte, wij ligten ons anker, benevens verscheyde Scheepen, na de middag de wint z.w. wy arriveerde ten 6 uuren bij 't schild in Texel, gingen daar ten anker
Dingsdag den 11. in Texel, de wind z.w. ten w., nademiddag z. ten o. met storm.
Woensdag den 12. als vooren, de wind z. ten o.
Donderdag den 13. de wind w.z.w. redelyk weer, wy kreegen ons anker t’huys, nademiddag quam de Loots aan Boord, ten 2 uuren gingen wy t’zyl, laveerde na het nieuwe diep, zylde met verscheide andere Scheepen in Zee, zettede onze koers n.n.w.
Vrydag den 14. tot Maandag den 17. niets noteerens waardig, de wind w. ten w. en w.n.w., onze koers n.
| |
| |
Dinsdag den 18. de wind z.w. met een harde koelte reefde onze Zylen, maakten het Cruyszeyl vast, middag de breete 60 graade 56 minuten, de noordhoek van Hitland oost van ons circa 10 mylen, nademiddag begon 't harder te waijen, moesten ons groot Marszyl en daar na de Fok inneemen.
Woensdag den 19 de wind n.n.o. met buijen, stevende n.w.
Donderdag van den 20 tot Dingsdag den 25 niets noterens waardig, de wind z. ten w en w z.w. stellende onze koers n.n.o. de breedte 70 graaden 4 minuten, lengte 19 gr 12 minuten.
Woensdag den 26. waaide het een styve koelte, wy zagen drie Robbeslagers, zetten onze koers n.o. ten o, wy vernamen verschyde Rotjes, NB. dat zyn kleine Vogels die zig meest by t ys ophouden, nademiddag een harde koelte met donker weer, draayde by, de wind z.w. ten w. onze koers n.o. de breete 72 gr. 10 m.
Donderdag den 27. en Vrydag den 28. niet noteerens waardig.
Saturdag den 29 de wint n.w. met stilten, schooten onze lynen, lensen, riemen in 5 Sloepen, de breete 76 gr 50 m. lengte 26 gr 8 m. de wind o n o. met sneeuw, zylde n. ten w wy zagen land niet ver van ons, lyden toen noordwest aan.
Zondag den 30. des morgens de wind n. nademiddag n.n w een styve koelte, wy zylde n.o. ten n.
Maandag van den 1 Mey tot Woensdag den 3. niets noteerens waardig.
Donderdag den 4. des smorgens quamen wy tegens 't Ys aan, de breete 75 gr. 16 m. lengte 25 gr 7 m.
Vrydag den 5. de wind n. met sneeuw buijen, quamen tegen verschyde schotzen, maar konde geen vast Ys zien, weegens de donkerte, wy wende oost over, stevende o.n.o de breete 75 gr. 26 m lengte 23 gr. 52 m.
Saturdag den 6. de wind n.n.w. goed weer, breete 75 gr. 2 m. lengte 25 gr. 5 m.
Zondag den 7. de Wind o.z.o. lyden n.n o aan, quamen tegen het Oost-ys, zylde n. ten w. by 't Ys langs met een harde vaart, middag de breedte 76 gr. 8 m. Des avonds quamen by het West-ys, wy zijlden met wel 30 Scheepen in 't Ys, 't wierd donker, maar hadden ruimte om te zylen.
Maandag den 8. des morgens donker Weer met Sneeuw, de wind
| |
| |
z o. met een styve koelte, wy zylde n.n.o. en n.n.w. zo als wy best konde, om de Schotse mis te houden, kreegen daar na groote ruimte, wy zagen Walvissen, het Weer klaarden op, zylden n.o. ten n de breete 78 gr. 18 m des avonds lieten wy het drijven by de hoek van het Voorland, de wind z.
Dingsdag den 9. wy zylden over na het West ys, en quamen in een bogt, zagen Vis, dog konden ’er niet bij komen, laveerde in de bogt op, maakte aan een Schots vast, daar was vry wat dyning, onze schots dynst aan stukken, wy dreeven langs de kant
Woensdag den 10. des morgens de dyning sterker, wy hadden wynig ruimte om te zylen, wij zylden op zee en zagen verscheide Scheepen aan Vlaarden, waar van by verscheiden Geusjes woeijen. NB. dit is het teeken welk men gewoonlyk geeft als men een Vis vangt, wy zylden zuid op, het lag overal digt.
Donderdag den 11. zylden zuid op met wynig koelte, laveerde in een bogt, de wind n.n.w. het ys quam hard aanzetten, de bogt wierd kleinder.
Vrydag den 12. de wind z. met stilte, wy boegseerden inwaards, het ys zetten digter en wy moesten vast maken.
Saturdag den 13. de wind z.w. wy gingen aan 't boorde noord in, om in een ruim water te komen, dog bereikte niet ons oogmerk, 't waaide styf, de wind n. en wy raakten bezet.
Zondag den 14. de wind n. daar na n.w. zagen veel Vis, maar konde om dat wy bezet waren, daar niet by komen, de breedte 78 gr. 18 m. zagen een Beer op een schots.
Maandag den 15. de Wind n. met storm, het ys dreef hard, en wierd van tyd tot tyd losser.
Dingsdag den 16. des morgens goed Weer, de wind n. ten w. nog al digt bezet met vlaarden, wy zagen verscheide Vissen, maar konden nergens komen, de breedte 78 gr. 6 m. Nademiddag stil, boegseerden en wierpen by een vlaard langs, maakte aan een Schots vast, 't was daar vol kleine Vis, deede een losse val met 4 Sloepen, een na den ander kreegen een schot, maar de Harpoen ging zo weder uit als zy in quam, 't vroor dat onze Sloepen niet roeijen konde.
Woensdag den 17. den wind z.w. ging met de Sloepen op Brandwagt leggen, de breedte 78 g. 0 m.
Donderdag den 18. de wind n.n.o. met een frisse koelte, wierd van tyd tot tyd digter, wij maakten vast.
| |
| |
Vrydag den 19. een styve koelte n. ten o. wy zagen verschyde Walvissen daar quam een scheuring in het Ys en wy gingen met de Sloepen op de brandwagt leggen, raakte aan een Vis vast, maar kon door het menigvuldig jong Ys hem niet vervolgen, al schoon het 2de stel lynen liep, onze lyne brakken stukken en de Vis gong met 6 lynen voort.
Saturdag van den 20. tot Dingsdag den 23. niets noteerens waardig.
Woensdag den 24. wy raakte door het losse Ys heen, de wind n.o. ten n. ging by de wind n. ten w., wy quamen in groote ruymte, wy zagen verschyde Krengen van Vissen, laveerde tusschen de velden, quamen in een fuyk tussen 2 velden: maakte aan een veld vast, gingen met 3 Sloepen op brantwagt leggen, praayde Commandeur Hasselman.
Donderdag den 25. des morgens was ’er vry veel Vis, wy raakte aan een Vis vast, maar dezelve liep na het ander veld over daar veel jong ys lag, wy kreegen over 't ys 2 Harpoenen daar in, staken hem met lenssen zo lang tot wy hem buyten het jong ys en veld kreegen, verlooren daar by 2 lynen, maar kreegen de Vis, dezelve had 9½ voets Baarden, de wind n.
Vrydag den 26. des morgens flenste wy de Vis over, het vroor sterk en wy konde niet roeijen nog zylen, wy brakken het jonge ys met onze sloepen vry wat aan stukken, zette alle Zylen by, en quamen in ruym waater, maakte aan een ander veld vast, daar was vry wat Vis gevangen, wy raakten aan een vis vast, dog dezelve raakte los eer wy de 2de Harpoen daar in kreegen.
Saturdag den 27. de wind z w had een lager op het veld, daar was zomtyds een vis, maar wy konden niet daar by komen, lagen met 3 Sloepen op de brandwagt.
Zondag den 28. de wind n o., 3 Sloepen op brandwagt.
Maandag den 29. de wind als vooren, wy moesten met het Schip vlugten voor een vlaard, wy maakte aan een ander velt vast.
Dingsdag den 30. de wind n o wy maakte los en zylde n.w. quame by een veld, en zagen veel Scheepen met vis, wy zylde by een ander Veld langs, wy zagen 3 vissen, maakte aan het veld vast, hier lagen 6 Scheepen, daar was vry wat vertiering, en dun water.
Woensdag den 31. des morgens quamen wy aan een ander veld, de Sloepen gingen op Brantwagt, de wind o n o met styve koelte wy schooten een vis en kreegen dezelve, had 9 voets Baarden, kort daar
| |
| |
na weeder vast, doode hem, en had 8½ voets baarden, nog eens vast, bequam dezelve ook, had 5½ voets baarden, hadde nu 4 Vissen op zyde, toe quam een Vlaard Ys aan, kruyde onze Neushaak onder, en wy moesten vlugten, wij moesten onze Touwen kappen, verlooren de Neushaak en 3 a 4 vadem Touw, ginge in een bogt aan een vlaard leggen, wy konde niet zylen.
Donderdag den 1. Iuny, wy Schooten in een Vis, en doode dezelve, had 8 voets baarden, zo als wy aan het Sloepen hijzen besig waren, komt by onze doode Vis een Vis op, Schooten een Harpoen in dezelve, en dus al gaande houdende bleef dezelve aan de Lyn dood hangen, had 7½ voets baarden, ginge weder op Brandwagt, raakte aan een Vis vast, dog bevonden dat het een vaste Vis van Command. Hans Dirksen was.
Vrydag den 2. Stil weer en weinig Vis, hadden 6 Vissen op zyde en weinig ruimte, haalde om de hoek van 't vlaard, want 't ys quam aanzetten, wy begonnen te flensen, flensste 4 visschen over, moesten weer om de hoek heen, het ys zetten digter; wy hadde een laager en nog twee vissen op zyde, en 't vlaard zetten van tyd tot tyd digter aan 't veld.
Saturdag den 3. Wy hadden weinig ruymte, konde niet vlugten, haalden door het dunste ys heen, kreegen 1 vis gemakkelyk over het vlaard en veld, zetten tegen elkander en kruyde den andere vis geheel plat, wy moesten de vis uit het ys zaagen om hem over te krygen; wy lagen tussen twee velden, dog geen harde kruijing.
Zondag den 4. des Voordemiddags nog bezet tussen de velden met vry wat perzing, dat het Schip vry wat uit zyn Last ligte; wy ginge met alle Man aan 't zaagen, zaagden een groote punt van het veld; toen kreegen wy loozing en het ys dreef voor ons heen, wy zette het agter na: des middags quamen wy op ruim Water, wy raakten aan een vis vast, en doode dezelve, had 8½ voets baarden; 6 Glasen of 3 uuren daar na weder vast, bequame dezelve goed aan boord, had 6 voets baarden; ook schooten wy in een vis van Command. Hans Dirksen, wy doode hem te saamen, ik accordeerde voor een vierdepart.
Maandag den 5. Goed Weer en veel vertiering van vis, raakten aan een vis vast, dog weder los, aan dezelve vis weder vast, eer die weer boven quam, schooten wy in een tweede vis, de eerste kreegen wy, had 5½ voets baarden; maar de tweede zynde een swaare vis;
| |
| |
ging met een Harpoen en een Lyn weg, wy hadden veel moeyten het eerste stel Lynen weder te krygen, schoot weder vast aan een vis; dog de Lyn liep onklaar, en het ys quam hard aanzetten, het volk was afgemat, liet dezelve voor een Wagt te kooy gaan.
Dingsdag den 6. Begonnen wy te Flensen, Flensten drie vissen over, onder 't Flensen quam vertiering; een Sloep op Brandwagt, wy schooten een gekweste vis, dezelve liep in 't Baay ys; wy konde daar niet by komen: des avonds zetten het ys digt by ons, liet al het volk voor 8 Glaasen te kooy gaan.
Woensdag den 7. des Morgens goed weer, wy lagen digt bezet, maakte in 't Voorluyk af 67 quard, 7 piekjes, en 2 halfjes Spek, en 15 vaten Kreng, maakte 91 smeerige Sponsen; de wind oost.
Donderdag den 8. Weder aan 't Afmaaken.
Vrydag den 9. Ging ik aan boord van Commandeur Hans Dirksen, om de bedonge ¼ vis, bragt ½ Zijbaarden aan boord; accordeerde 8 vaten raan voor myn ¼ part, hy moest nog afmaaken; wy maakte onze laaste vis af, in 't groote Luyk, 32 quard, 1 Piekje, 8 vaten Kreng: dus hadden van onze 10 vissen 205 smeerige Sponsen.
Saturdag den 10. en Zondag den 11. Niets noteerens waardig, de wind o n o.
Maandag den 12. De Wind o.n.o. 't Waaid een styve koelte, eenige Scheepen quamen zo het scheen uit Zee: circa vier uuren quamen wy in ruim water, gingen n.w. over, aan een ander veld; laveerden een gang of twee; wy quamen wel by 40 Scheepen, zeylde z.w. en z.z.w. zy zeylden na ons gedagten ½ op zee; 't wierd stil en wy zagen nog twee vissen.
Dingsdag den 13. Stil Weer, schooten in een vis, dog kreegen die niet.
Woensdag den 14. De wind z z w. een frisse koelte, hadden een lager, vierde by 't veld om de punt heen, in een goede bogt, alwaar een Hamburger Schip lijde Aftemaaken; daar was somtyds een vis, maar de ruymte van tyd tot tyd verminderde, wy schooten in een vis, dog raakte weder los en kort daar na weeder vast, de vis liep zeer snel 10 Lynen uyt, dog kreegen de vis gelukkig aan Boord, dezelve had 9½ voets Baarden.
Donderdag den 15. De wind w.z.w. niets noteerens waardig.
Vrydag den 16. Wy maakte onze Vis af, waar van bequamen 38
| |
| |
quard, 2 Pypjes, 9 dito Kreng, hadden nu 256 smeerige Sponsen.
Saturdag den 17. tot Dingsdag den 20. Niets noteerens waardig, Maakte onze Piek leeg om een Lek te stoppen, dog konde daar niet wel by komen, al ons Lootwit, Stopverf en Lymkoek stopte wy in 't Lek, zynde in 't scharp van 't Schip; toen stampte wy drooge Gort daar in, en een Plank daar op, met een barst quam ’er nog twee vadem Water by de Inhouten, en 't holp weinig, zagen geen Vis, maar twee Beeren.
Woensdag den 21. tot Vrydag den 23. Niets noteerens waardig, dog hadden wel 70 Scheepen in 't gezigt.
Saturdag den 24. tot Vrydag den 7. Iuly. Niets noteerens waardig, de Winden meest n.n.w en n w. de breedte 75 gr. 23 m.
Saturdag den 8. Als vooren, op de breedte 75 gr. 0 m. Het scheen dat verscheide Scheepen uit de West opquamen, dit deede ons denken dat het z. westwaards verstopt was.
Zondag den 9. Iuly, klaare sonneschyn, de breedte 75 gr. 0 m. wy zagen verscheide Scheepen, 12 a 14 Scheepen raakten w. en n.w. het scheen dat daar ruimte genoeg was om te laveeren.
Maandag van den 10. tot Donderdag den 20. waaren meesttyds bezet, en konde nergens komen.
Vrydag den 21. een klaare lugt, zylde by 't Vlaard langs, de wind z w wy moesten aan 't Vlaard vast maken; daar na stil en donker.
Saturdag den 22. en Zondag den 23. niets noteerens waardig.
Maandag den 24. met stilte, wy gingen aan 't werpen van 't vlaard af, de koelte quam uit het w z.w. raakte zyl z. oostwaard, zo als de meeste ruimte was, het klaarde wat op; wy quaamen by een Veld, ginge by 't zelven n o langs, het ys zetten digter, wy maakten aan een vlaard vast, en konde niet verder komen.
Dingsdag den 25. Wy lagen tussen 2 Vlaarden, en raakten van tyd tot tyd bezet.
Woensdag den 26. de breedte 75 gr. 48 m. de Wind o. Nog al bezet; wy zagen wel 30 Scheepen die alle bezet waren.
Donderdag den 27. en Vrydag den 28. Het ys raakte vry wat los, maar konde nergens heen komen.
Saturdag den 29. des morgens een styve koelte uit het n n o maakte los van 't vlaard, quam een half gezigt zuidwaards, daar lag vlaard op vlaard, en in 't geheel geen opening te zien als inwaards.
Zondag den 30. daar quam een Ysberg by het Vlaard langes zet-
| |
| |
ten, wy moesten daar voor verhaalen, dog dezelven dreef in de bogt daar wy lagen, wy hadden de wind regt op den Ysberg: Wy wilde een Neushaak in den Berg vast maken om te kunnen verby haalen, dog door de stylte des Bergs, was het aan de kant niet mogelyk; dus wierd den Harpoenier Symen Christiaans, door behulp van 2 Riemen, op welker einde hy staan ging na boven gepalmd om op den Berg te komen, om op een plaats hem best mogelyk de Neushaak vast te maken, en kreeg dezelve vast, wy begonnen te verhaalen, maar by het kappen van een Gat, om de 2de Neushaak vast te maken, brak een stuk ys van den Berg, waar meede den Harpoenier van boven in 't water valt, en met hetzelven tot 3 keeren om en weder om kanteld, dog werd nog gelukkig gered, maar by 't breeken van dat stuk ys van den Berg, raakte dezelve in zo een zwaare beweeging en slingerde heen en weder, dat het een yzelyke vertooning gaf, en wy stonden in duizend vreezen, dat dezelve op ons Schip zoude needer storten, het geen ons Volk in groote verleegenheid bragt, dog liep wel af.
Maandag den 31. Smorgens een styve koelte uit het n.o. ten o. haalde langs een vlaard, de breedte 74 gr. 30 m. donker Weer.
Dingsdag den 1 Augustus, vry wat maaling in de schotsen, moesten langs de vlaarden werpen, haalde in een bogt, het Baaij ys quam aanzetten; wy zagen wel ruimte, maar konde daar niet komen
Woensdag den 2. en Donderdag den 3. Niets noteerens waardig, de wind n.w. ten w. de breedte 74 gr. 42 m.
Vrydag den 4. des morgens met stilte en sonneschyn, de breedte 74 gr 25 m. overal digt; wy zagen 3 Scheepen in 't z w. na ons toe komen, zy laveerden op; wy bevonde noordwaards ook de meeste ruimte, wy konde daar niet komen; ik zag des avonds onze Victualy eens over.
Saturdag den 5. de wind n.n.w. geen verandering.
Zondag den 6. Goed Weer: Wy zeilden zo veel mogelyk by het ys heen, z o. en z z.o. zo als wy de meeste ruimte hadden: Nademiddag donker, de wind n.o. maakte aan een groote vlaard vast, wyl de meeste ruimte aan 't z w. waar; wy hadden de 3 Scheepen in 't z.w. van ons, wy konden oostwaards niet komen.
Maandag den 7. en Dingsdag den 8. De wind z z.o. Wy boegseerden zo veel mogelyk was, tussen de vlaarden door, o. ten z. het ys wierd losser, en wy kreegen vry wat ruimte oostwaards.
| |
| |
Woensdag den 9 De wind n. Wy zeilden z.o. ten z. tegen een meenigte vlaarden aan, maakten aan een bogt bij een punt vast, wy sagen 3 Walvissen, deselve liepen noordwaards, wy kreegen vry wat ruimte, daar quam een vlaard noordwaards by ons opsetten, het Volk wilde met het Schip vlugten, dog ik sag daar geen swarigheid voor 't Schip in, het quam tegens de hoek van 't veld aan, dat onze Neushaaken los raakten
Donderdag den 10. De Wind w.z.w. Wy quamen in een ruimte, het vroor vry sterk, konden byna niet zeilen, de breedte 74 gr 8 m. zeilde o n o.
Vrydag den 11. de wind o. ten z. Geen verandering.
Saturdag den 12. de wind n o ten o Wy sagen de 3 Scheepen w. ten n 't geen ons seer verwonderde, dewijl zij in het z w ten w van ons geweest waren, en zij een ruim Water in het z.o. van haar hadden, buiten ons vol vlaarden en binnen ons een groot veld.
Zondag den 13. Een frisse koelte, n o ten n.
Maandag den 14. Wy dreeven rond in de vlaarden, en quamen in een klein bogt.
Dingsdag den 15. Met klaar Weer, wy lagen daar West- en Oostwaards, geen eind aan te sien was; wij quamen in een bogt, synde de 3 Scheepen w. ten z. van ons.
Woensdag den 16. de wind n.o. ten o. met donker, de vlaarden dreeven met gang voorbij ons, 't veld kreeg ook vry wat gang; wij zaagden so veel mogelyk in 't veld, en ligten ons Roer; de hoek van het veld brak af, ons Schip wierd vry wat opgekruijd, maar kreeg dog geen schaaden.
Donderdag den 17. en Vrydag den 18. Donker Weer, konde niet avanseeren.
Saturdag den 19. en Zondag den 20. Als vooren.
Maandag den 21. Niets noteerens waardig, de breedte 74 gr. 2. m.
Dingsdag den 22. de Wind z z.w. Wij sagen boven het veld wat ruimte, 't Volk wilde daar na toe, maar alsoo wij met een westelijke wind, een Lager hadden, en wij aan de o.z.o. kant waren, konde ik sulks niet goed keuren.
Woensdag den 23. tot Vrydag den 25. Nog al beset en weinig geavanseert.
Saturdag den 26. de wind n. en n.n.o. Een klaare Lugt, wy sagen
| |
| |
de 3 Scheepen nader bij ons, ook 2 Scheepen noordwaards, met een snelle vaard zeilen; de volgende Morgen waren deselve uit ons gezigt.
Zondag den 27. en Maandag den 28. 't vroor sterk, de wind n. en n.o.
Dingsdag den 29. Ik riep alle het Volk bij mij en zeide: Gij ziet alle hoe wy in 't Ys beset zijn, ons werk om daar uit te komen, is alles vergeefs, de tijd verloopt, het is God bekent, hoe het met ons zal afloopen, Hij beproeft ons thans; laat ons, ons vertrouwen op Hem stellen, Hem om hulpe smeeken, of 't Hem behaagen mogt, ons te redden. Wij zijn voor 6, ten allermeesten 7 Maanden Fictualijseert, ik vinde mij ten hoogsten verpligt te Rantsoeneeren; ik verzoek vriendelijk, zijt met mijne schikkinge te vreeden, en houd Eendragt onder elkanderen; en zo iemand iets te zeggen mogt hebben, dat hy zulks in 't vriendelijke doe. Wij zullen, volgens gewoonte, 3 Maal daags Schaften, in alles 10 Lokjes Gort, 26 Graauwe Erten, en 22 Lokjes Witte Erten. NB. Men reekent ieder Lokje of Bakje ½ Kop.
Woensdag den 30 en Donderdag den 31. Op 73. gr. 36 m. nog al beset, geen verandering.
Vrydag van den 1. September, tot Maandag den 11. nog al beset, met weinig verandering.
Dingsdag den 12. nog al beset, de wind n. Donkere Lugt: Daar quam merkelijke dijning, het veld scheurde, wij raakten op 73 gr. 4 m. avanseerde wel weinig, maar 't gaf dog eenige hoop bij ons.
Woensdag van den 13. tot Maandag den 18. Nog al beset, het vroor sterk, en wij konde niet avanseeren.
Dingsdag den 19. Geen verandering, des avonds quam eenig Volk van de 3 scheepen bij ons, zij waren ons reets voorbij, maar door de Maneschijn vonden zij dog 't Schip.
Woensdag den 20. dit Volk verhaald ons: Dat zij met haar 3 schepen, als Commandeur Fredrik Broersen, van Amsterdam, en Commandeur Iacob Iansen, en Gerrit Geelts, van Hamburg, daar meede beset lagen, dat zij groot gebrek van Victualij hadden, en wel principaal de Hamburger Scheepen, en Commandeur Fredrik Broersen voor zijn zelfs, het vrij lang zoude kunnen uithouden, maar meede moest deelen, dat zij maar 2 maal daags Schafte, en reets voor St. Iacob zijnde den 25. Iuly, hadde beginnen te Rantsoeneeren, dat ieder Scheepsvolk kreeg des daags 5 Lokjes of 2½ Kop Gort, 10 Lokjes Graauwe, en 5 Lokjes Witte Erten.
| |
| |
NB. de meeste Groenlands Vaarders, zyn 45 Man sterk, en men gift veeltyds des daags, 21 Lokjes Gort, 40 Lokjes graauw Erten 34 lokjes witte Erten, zie nu eens wat onderscheid in eene zo byna onverdragelyke koude: zy verzogten ons, wanneer wy wat ruymte kreegen, onze Vlag van de groote Top te laaten waaijen, en haar verwagten, het Volk zag ’er zeer zwak uit en vertrokken.
Woensdag den 20. en Donderdag den 21. des anderendaags met Traanen in de Oogen: Ik gaf een Brief aan haar Commandeur meede en berigte haar, dat ik by haar doen soude, 't geen ik wenste by my gedaan mogt worden, gaf haar op haar reys Victualy meede, zy vertrokken dus over het Ys, 't welk vry vlak lag, weder na Boord.
Vrydag den 22. veranderde ik 't Rantsoen op 7 Lokjes Gort, 15 Lokjes witte Erten en 16 Lokjes graauwe Erten, daar viel zomwylen dispuit dat den een gauwer in 't eeten was dan de anderen, dus moest elk op syn beurt syn leepel vullen, en dit wierd wel nauwkeurig in agt gehouden.
Saturdag van den 23. tot Maandag den 25. geen verandering van weer, 't vroor sterk.
Dingsdag den 26 klaar weer, de Wind o. 7 Man van ons Volk gingen van 't Schip z o. waards, om te sien of sij nergens geen opening zagen, sij waren wel voorsien van Compas en 't nodige Geweer en Provisie en waren 3 Wagten, synde 12 uuren, uit, en quamen des avonds in de Maneschyn wederom, seggende dat het overal beset was, maar dat ’er dun ys tusschen groote Schotsen lag, alwaar duisende klyne gaaten in waaren, welke gaaten door de Robbe die daar onder passeeren om haar Adem te haalen of lugt te scheppen wierde gemaakt, en nauwlyks lugt geschept hadden, of men sag deselve met extra harde vaard weder vertrekken.
Woensdag van den 27. tot Vrydag den 29 nog al beset, op 72 gr. 16. m.
Saturdag den 30. Storm.
Zondag den 1. October. Een styve koelte uit het z.z.o. des voormiddags vry wat drift in 't Ys, het Veld quam met een yzelyke drift aansetten en kruide Wakker by onse Neushaak, dog kreeg stut op ½ Scheeps lengte van ons Schip, 't geen nog (God sij dank) sonder schaade afliep.
Maandag den 2. Donker Weer, de Wind z.z w een styve koelte, het ys was soo blaauw en glad, dat niemand daar op kon staan.
Dingsdag den 3. tot Donderdag den 5. Konde niet avanseeren.
Vrydag den 6. des Morgens donker, de Wind n.n.w. met harde koelte; daar quam wat loosing, het Volk ging uit om te sien of ergens
| |
| |
ruimte was, sagen vry wat ruimte oostwaards; des avonds de Wind n. vroor alles weer digt.
Saturdag den 7. en Zondag den 8. Op de breedte 72 gr 0 m 't vroor sterk, en was byna onverdragelyk koud, wy saagden een Slang stukkend tot Brandhout.
Maandag den 9. tot Vrydag den 13. 't Vroor sterk, de Wind n. ten o.
Saturdag den 14. des Morgens een styve koelte uit het w.z.w. het Volk wierd ongeduldig, drie onser Officieren beraadslaagden met elkander of er met saagen en breeken geen mogelykheid was om te avanseeren? Maar, na lang omlopen, gaven sij, in deesen tyd, den moed verlooren. dog hoe wonderlyk sijn Gods werken! en sie hier een begin van onse Redding: Sy stonden nog by elkander, en op het onverwagtst sien sij dyning in 't Water, het Ys breekt rondom het Schip aan stukken, twee stukken breeken als een halve Maan van 't Veld af; hier dreeven wy op een wonderlyke wyse meede, wy vernamen Water agter ons, en hadde kort van te vooren niet als Ys gesien, settede ons Voor Marsseilen en de Fok by en dreeven voort.
Zondag den 15. des Morgens de koelte wat minder, dog kreegen geen ruimte, boorde met het Schip soo veel mogelyk, en wonde met een Cabeltouw voort, raakte verby verscheide Schotsen; wy sagen tot elks verwondering dat wy van het Veld seer ver af waren, en het Veld vertoonde sig nog geheel voor ons oog.
Maandag den 16. Klaare Sonneschyn, wy sagen Ian Maijen Yland z. ten o na gissing 10 mylen, de dijning vermeerderde, het wonderde ons dat wij geen Water sagen.
Dingsdag den 17. de Wind z w. met dijning, haalde ons agter Schip aan een Schots, sette de Fok by, ging met een Schots lensen nademiddag braken de Schotsen door de dyning aan stukken, dog daar quam nog ruymte nog loosing.
Woensdag van den 18. tot Zondag den 22 geen verandering.
Maandag den 23. het vroor des morgens zeer sterk, dat wy onse Pomp daar niet konde open houden, wy kleeden onse Pomp drie dik met stroo en Zeyldoek, en sette een Bak daar op, en goote het op die wys de poort uit, wij hadden veel moeite, dewyl het so sterk vroor, dat het Water onder het pompen Ys wierd, wy setten deesen dag onse 2 laasten vaten Brood op, en onse laasten Stokvis, en de laaste Ton Spek en Vlees, men maakte ook gebruyk van Stokvisvellen, door een van 't Volk vergaard, en wert met graagte gegeeten.
| |
| |
Dingsdag den 24. quam hier en daar een Wak, hongen ons Roer dat byna twee Maanden dwars Scheeps gehangen had; wy raakten oostwaards, konde in het o.z.o. Water zien.
Woensdag den 25. Wy hadden veel werk om ons Schip los te houden, door het sterke vriesen: Nademiddag quam beweeging in het Ys, wy gingen aan 't werpen, boegseerden zoo veel voort als wy konden, zagen de zee in 't o.z.o van ons; het Waaijde styf, reefde twee Reeven in elk Marszeil, het Schip stampte vry wat, de Wind liep n. het vroor alles weder digt, en wy maakte aan een Schots vast.
Donderdag den 26 Het Ys zette zo digt, dat wy werk hadden, ons Roer te ligten, de Wind n.n.o. 't Vroor sterk, zaagen Ian Maijen Eiland z o. ten z. na gissing 9 mylen; Nademiddag nam de dyning weer aan.
Vrydag den 27. Niets noteerens waardig.
Saturdag den 28. De Wind n.n.o. de dyning uit het n.o. wy zagen geen Water, het vroor zeer sterk.
Zondag den 29. De wind o.z.o. wy zagen Ian Maijen Eiland, en de Beerenberg z.o. ten o. van ons 8 mylen, wy konde geen Water zien.
Maandag den 30. en Dingsdag den 31. was 't onverdraaglyk koud; wy sloopte onze Sloep tot Brandhout; de wind n.n.o. wy zetten de Fok by.
Woensdag den 1. November en Donderdag den 2. Stil Weer, wy quamen Ian Maijen Eiland, van Tyd tot Tyd nader, dat wy daar geen 5 mylen na gissing af waren; de Hoogenberg z.o. ten o. en o.z.o. van ons, en wy zagen dat het vlakke laage Land veel grooter was, als wy gedagt hadden; het Ys scheurde, en wy dreeven zo als de wind was.
Vrydag den 3 tot Woensdag den 8. Den 5. stelde wy een Brief op om by Behoude Reys, (die God mogt verleenen) aan de Armen te gedenken, en onze belofte bedroeg een Somma van f 182 -: 10 -:
De wind meest n.n o. het vroor zeer sterk, en onze moed begon te verflaauwen; wy kreegen van tyd tot tyd meer jong Ys voor ons.
Donderdag den 9. wy zettede onze laaste 2 Halfjes Victualy op met algemeene verslagenheid, terwyl alles nog bezet was en het van dag tot dag sterker begon te vriezen, verlooren veele de moed; dog God heeft ons nog wonderbaarlyk gered.
Vrydag den 10. Niet noteerens waardig.
| |
| |
Saturdag den 11. Des Morgens stil, de wind n. op de Middag barste de wind uit n.o. ten n. nademiddag n de Schotsen dreeven hard z w. en welde of ’er Stroom ging, ook was ’er noordwaards Water te zien, en om de Noord en swarte Lugt; wy dreeven sterk met Schotsen voort.
Zondag den 12. De Wind n. ten o. dreeven nog al hard voort met een styve koelte en sneeuwjagt; deeze Middag aten wy 't laaste Vlees, gisteren de laaste Stokvis, en ons Brood was ook op.
Maandag den 13. Wy hadden klaar en helder Weer, en Ian Maijen Eiland in 't o. ten n. na gissing 24 mylen, zo dat wy op het ware Compas w.z w het half z. van ons hadden; Nademiddag dyning, de hoek van ons Veld dynde aan stukkend, de wind w n w. wy zetten onze zeilen by, brakken al vry wat Ys aan stukken, dreeven sagtjes voort, de wind n. ten o des Avonds.
Dingsdag den 14. De wind o. een styve koelte, dreeven zuidwaards.
Woensdag den 15. Storm, dreeven en zeilden in 't Ys vry wat rond, wy maakten aan een Schots vast.
Donderdag den 16. ’s Morgens voor dag, waaijde het een storm, het was overal Ys, het begon te dagen, met swaare Mist, de Lugt was boven klaar, en beneeden konde wy byna niet zien, onze Neushaaken gaan beide op 't onverwagtste los, en wy dreeven heen; toen wy onze Touwen en Neushaaken binnen gehaald hadden, probeerde wy voor de wind aan de andere zyde te koomen, 't geen ons in 't eerste niet wilde lukken, dog berykte ons oogmerk; toen lieten wy het voor de wind met 't Voorstagzeil, Top en Taakel dryven en zeilen, en avanceerde door Schotsen en Vlaarden, in 9 glasen 4½ uur, of 5½ myl; zo dat wy omtrent 4 uuren maar dag hadden; wy kreegen meer Water te zien en vernamen dat wy digt by Zee waren, door verscheide Zee-knollen en Dompelaars die zig daar vertoonden; het Schip begon van tyd tot tyd meer te beweegen, en 't Water wierd holler: de Zee-knollen, soo wy het noemen, syn harde blaauwe stukken Ys, die zig tussen wind en water vertoonen, en als Steenen soo hard zyn; deese waren daar in soo een meenigte, dat het door het stampe van 't Schip, niet sonder gevaar was; wy zette onze Fok by toen wy die gepasseert waren, het wierd zeer donker, lijde z.o. aan; geen 2 glasen hebbende gesijld, of het Schip raakte buiten Stuur, wij hadden veel werk om onze sijlen vast te krijgen, doordien deselve soo stijf bevrooren waren; wij moesten het voor een enkele Besaan laten dryven.
| |
| |
Vrydag den 17. des Morgens waren wy na gissing in zee 70 gr. 0 m. breedte, en 8 g. 10 m lengte, het Weer wierd beeter en de koude minder, wy setten 't Schoverseil, toen de Fok en naderhand het groot Marsseil by, namen de Reeven uit de Marsseils, kreegen de Kluiver by, setten ons koers zuide, de wind w. wy hadden veel werk om 't ijs van 't Dek en uit de Spuijgaten te krijgen; de breedte 68 gr. 56 m. lengte 10 gr. 22 m.
Nademiddag kreegen wij de Sloepen van de zijde op 't Dek, de Wind liep z.w wy stevende z z.o. het was buijig weer, wy reefde 't voormarszyl, des avonds waaijde het hart.
Saturdag den 18. des Morgens de Wind westlijk, stevende z. ten w. met een harde koelte, des voormiddags maakten onse Marszyls vast; ook reefde onse Fok; kregen veel Water in het Schip, ik moest aan het Volk veel goede woorde geven, om haar aan 't pompen te krijgen, dewijl zy seer swak waaren en zommige haar Vingers bevrooren.
Zondag den 19. een styve koelte de wind n.n.w. ’s middags de breete 67 gr. 20 m. lengte 12 gr 28 m nademiddag waaijde het een vliegende storm, de wind n.w wy stevende w.z.w. hopende op goed weer om te zijlen.
Maandag den 20. des morgens nog al een storm, onse sloep wierd onder de Galg weg geslaagen, daar liep een heele holle Zee, de wind n.w. middag de breedte 66 gr. 58 m. lengte 13 gr. 36. m. nademiddag nam de koelte wat af, wy zette onse groote Marszyl en Cruyszyl by, des Nagts wierd het weer wat beeter, wy sette Stagzyl by, zylden z ten o.
Dingsdag den 21. de wind z.o. dog fariabel, wy wende west over, Smiddags verhefte de wind, met buyen, maakte ons Cruijszyl en Groot marszyl vast, en een rif in de Fok; onse Sloep sloeg onder de Galg weg, wy kreegen veel Water over, dat wy onse Luyken vast spykeren moeste, ons 3 Sloepen op de last of dek raakte ook gaande, alles raakte stukkent en los, wy kreegen dezelve nog weer gesjord, ons Schip kreeg veel water over, des nagts vloog ons Schooverzyl weg, als meede onse Bezaan, wy hadde veel werk om lens te houden; de breete 66 gr. 0 m. lengte 13 gr. 45. m.
Woensdag den 22. des morgens de koelte wat minder, wij kreegen ons klyne Cruyszijl by, en ons gaffel om laag, een Bezaan onder 't rif in, en klijne Bezaan by, zo dat wy voor Cruyszyl en Bezaan, quamen te leggen, de wind n.o. op de Middag kreegen het Grootzyl weer onder, en het voor Stagzyl, en het rif in 't grootzijl, de breete 65
| |
| |
gr. 6 m. lengte 14 gr. 5 m. nademiddag het weer afneemende, kreegen onse 3 Sloepen op de last weer vast, en ons groot Marzyl en gereefde Fok bij, zette onze koers z ten o. aan, wat het zylen kon om regt te houden.
Donderdag den 23. een styve koelte, middag breete 64 gr. 8 m. lengte 14 gr 55 m.
Vrydag den 24. de Wind w.n.w. met Storm; lag voor een Zyl en Besaan, z w. onse koers, middag de breete 64 gr. 24 m. lengte 15 gr. 28 m. nademiddag de wind n w. wij hadde werk de Pompen lens te houden, alle 2 Glaasen aan Pompen.
Saturdag den 25. de Wind n w. lag nog voor een klein Zyl en Bezaan, stevende w.z.w. middag breedte 63 gr 39. m. lengte 17 gr 4 m. het waaide nademiddag een vliegende wind uit het n.n.w. wy konde ons Schip niet stuuren of voor de wind krijgen.
Zondag den 26. de wind n.n.w. met storm, tegen de middag nam de koelte wat af, de breedte 62 gr. 42. m. en lengte 18 gr. 10 m. sloegen de Fok en groot Marszyl aan, zette ons koers z.w. ten z. tegen de avond namen een rif uit het Grootmarszyl, des avonds lieten het dryven, 't begon schrikkelyk weer op te waaijen, wy bergde wat maar bergen konde 't waaide weer een storm
Maandag den 27. des morgens een vliegende storm uit 't n.n.w. middags de breedte 61 gr. 50 m. lengte 18 gr. 0 m. zette onze koers z.w. ten z wat met een gereefde Fok maar zylen konden.
Dingsdag den 28. des morgens donker Weer en reegen, de wind z.z w. met een styve koelte, wy wende het west over.
Des Morgens en wederom des Avonds, quam het Volk by myn en zyde ik zoude land zoeken, of haar meer te eeten geven, tot het eerste konde ik niet resolveeren en het laasten had ik niet, en zyde haar, wy zyn God zy dank uit besetting in ruyme Zee, wy hebben nog voor 5 dagen Victualy, gy hebt u zo lang behulpen, hebt tog geduld, maar 't andwoord was, wy konne alles in 2 dagen wel op, wilt gy tot het een so ander niet resolveeren, zo gaan wy met alle man te Kooy; geeft gy niet meer om u leeve zyde ik, soo maakt mij dan alle Zylen maar vast, en wy sullen 't dan op Gods genaden laten dryven.
Woensdag den 29. de Wind z.z.w. met storm; het Volk quam by de Kok, dwongen hem om 4 Lokjes Gort en 4 Lokjes Erten meer te kooken, des middags de Wind n.w. de breedte 59 gr. 35 m. wy maakte onse Zyls vast en reefde de Fok, zette onse koers z.z.w al wat maar
| |
| |
regt houden kon, met luijme vlaagen, kreegen een klyn en Groot Marszyl by, 't Schip liep somtyts uit sijn Roer, dat het niet stuuren kon, dan over de eene, dan over de andere sijde, haalde dog zuyd dat wy van Noorweegen afquamen, also ik hoop had van Texel in wijnig dagen te besijlen.
Donderdag den 30. een styve koelte, de Wind n n.o. onse koers z.z.w. Smiddags de breete 57. gr. 0. m. 't Schip slingerde vreeslyk en zylde heel zwaar, tegen desen avond z. ten w.
Vrydag den 1. December, des morgens n n.w. met harde koelte onse koers z.z.w. tegen de middag quame wy tegen het Zand, hadde de Fok en klyn Marszyl by, nademiddag niet veel te Looden, gooide dog 17 a 18 vaadem Water, savonds waaren wy daar over, sette onse koers z.w. ten z met vaard.
Saturdag den 2. Wierd het Weer wat beeter, wy namen een rif uit yder Marssijl, het Volk quam met alle man by my en sijde, nu is al het eeten op, zullen wij nu van honger sterven, ik syde, gy hebt deesen morgen al gegeeten, wy hebben nog erten voor van daag en morgen, wie sorgt voor den derden dag, wy sullen in 't kort wel een of ander Schip ontmoeten, houd moet en geduld, sy vertrokken van my seer te onvreeden, het weer wierd wat beeter, wij sagen voormiddag een Hoeker, wij hijste onse Vlag op, en wende na hem toe, hy week van ons, wy hyste onse Vlag tot een sjouw, des middags quamen by hem, klaagde onse nood, en verzogten hem om wat Victualy, het Water stont seer hol, onse Sloep ging dog van Boord, en wy kreegen, 4 Vaten hard Brood 1¼ sak Gort, 1 Ton Zouten Vis, ½ Vat Bier, 1 Vat Water.
Ik liet terstond het Volk een glas Bier, en 1 Stuk hard Brood, of Beschuid ronddeelen, het was niet zonder aandoening te zien, met welke smaak vrolijkheid en vergenoeging zy dat gebruykten, wy hadde deeze dag soo een mooije dag weer, zo als wy de gantsche t’huys reys niet hebben gehad sette ons koers z.z.o. met alle zylen by, des avonds wende over op zee, stevende w.n.w.
Zondag den 3. des Morgens voor dag, wende wy Land over, de wint n. wende z.o. aan met mooy weer, wy kreegen een Loots aan Boord, wy aten dezen middag onse laaste Erten, sijnde het laaste van onse meede genoomen Victualy, wy sagen Land, meest stil, wy quamen wat bewesten het oude gat, de Wint z.w. gingen op 12 vadem Water ten Anker.
Maandag den 4. de wint z z.w. met stilte ging een harde Eb, tegen de
| |
| |
middag quam een Schuyt van de helder by ons aan Boord, met eenige Commandeurs en ander Volk, om na onse omstandigheeden te verneemen, ik gaf deselve een Brief na Land meede, met de agtervloed ligten wy ons Anker en boegseerde met 3 Sloepen na het oude gat, des avonds gingen even binne de buyten Ton in het gat ten Anker
Dingsdag den 5 de wind z z o. ligten ons Anker en laveerde na binnen, so als wy binnen in Texel waaren, quam een Schuyt by ons, en bragt Gort, Erten, Botter, etc Ik ging met de Schuyt na land om meerder provisie te haalen, en Vars Vlees en Groente tot Vervarssing, Voorts gingen wy by 't Schilt ten Anker.
Woensdag den 6. de Wind z.z.w. ligten ons Anker, en laveerde onder de Vlieter, gingen daar ten Anker.
Donderdag den 7. de Wind z.z.w. mistig en donker weer bleeven leggen.
Vrydag den 8. de Wind z.z.w. mistig en donker, laveerde wat op, quamen bezuyden 't Vlaak ten Anker.
Saturdag den 9. ’s Morgens ginge zyl, de wind z.z.w. tegen de middag quam een Ligter van de Stad by ons, bragt ons Kool en Salade meede, dezelve had order om in Dienst bij ons te blijven, gingen ten 2 uuren bij de Vin ten Anker.
Zondag den 10. Sette 64 vaten Spek in de Ligter, des Avonds laveerden wij weer op, de wind n.w. quamen op Pampus, 't was donker en mistig, ging daar ten Anker.
Maandag den 11. des middags ten 12 uuren quam de tijd waar na ons Volk soo dikwerf verlangt hadden, namentlijk om aan Land te komen, wij hadden ook geen Provisie meer, en het is niet te beschrijven hoe sterk telkens, na dat wij in Texel arriveerd sijn, het Volk gegeeten heeft, sy waren uitgehongerd, en sommigen namen sig niet in agt, 't geen haar niet wel is bekomen: sij gingen dus ten 12 uuren en quamen ten 4 uuren aan de Stad, Monsterde dien zelfden Avond, en wij hoorden toen, dat Commandeur Iacob Iansen van Hamburg, den 5. bij 't Heilig Land was gekomen met 14 Vissen 140 Quardeelen.
Dingsdag den 12. en Woensdag den 13. op Pampus.
Donderdag den 14. des morgens een frisse koelte uit 't z.o. wy ligten ons Anker, en zeilde over Pampus: Nademiddag om 2 uuren setten het bij de Volewijk vast.
| |
| |
Zie daar onze Reis ten einde gebragt, nooit heeft in Groenland een Schip soo lang in besetting geleegen: Indien wij met onze gedagten eens derwaards gaan, en tijd en omstandigheden nadenken, wie moet niet ijsen? wiens hart moet niet beeven, als hij 't gevaar nadenkt, en de akelige dood die ons als voor ogen geschilderd was, beschouwd? Van honger, en van koude te sneeven, wat kan ’er naarder sijn? en dagelijks soo een dood voor oogen te sien. Ben ik, sijn wij, mijne Scheepelingen; uit soo een groot Gevaar gered? hoe grooter het Gevaar geweest is, soo veel te grooter moet onse Dankbaarheid ook sijn! God heeft ons gered en behouden, onse Reise laten volbrengen: Het verlangen van een meenigte Welmeenende, de groote vergenoeging die ik in veele Lieden bespeurd heb, toen wij behouden Aanlande, en ons verwelkomende, moet ik betuigen, dat mij sterke aandoening gaf, en ik, alle deese Lieden voor haar zugt tot mijn en ons aller Welzijn, danke! Ia, wij mogen wel met een opregt Overtuigend herte zeggen met David: ‘Looft den Heere mijne ziele, en al wat in mij is! Looft den Heere mijne ziele, en vergeet niet wat Goed Hij u gedaan heeft. Hem zy alleen de Eere! Amen.’
EYNDE.
|
|