te zijn en zich nochtans afgescheiden te gevoelen van duizenden die ook God dienen is een hard geval.
Dat ieder die in dat hard geval verkeert zich sterke door het voorbeeld van Schleiermacher. Ziet op hem, zoo zou ik velen vreesachtigen, velen twijfelmoedigen willen toeroepen; ziet op hem, die op allen den indruk heeft gemaakt van een religieuse persoonlijkheid en in het oog van velen met recht een onzalige ketter was. Ziet op hem en grijpt moed.
Dit is geen bloote klank. Weinig leert en sticht en troost zoo goed als een persoonlijkheid. Want in een persoonlijkheid is leven en leven is altijd een zekere openbaring van de hoogste waarheid. Dogmatisch kan men weinig bewijzen of rechtvaardigen als het niet vooraf in een menschelijke persoonlijkheid tot werkelijkheid geworden is. Vroom en onrechtzinnig, louter onzin zou dit schijnen, had Schleiermacher, hadden velen zijner geestverwanten niet geleefd. Nu is het geen onzin, want sinds zij leefden hebben wij gezien
dat er een twijfelen is, dat meer den wandel heiligt dan een zoogenaamd vast geloof;
dat er een strijden is, dat dieper eerbied inboezemt dan het rusten op vermeende lauweren; bovenal,
dat er een wegwerpen is van alle gezag in zake de godsdienst, waardoor meer gehoorzaamheid betoond wordt aan de stem van God in de conscientie, dan door het ootmoedigst buigen voor een doode letter.
Het is daarom noodig dat de beteekenis der godsdienstige persoonlijkheid door ieder in onzen tijd diep worde gevoeld. Neen, men is niet vroom krachtens het een of andere leerstuk dat men, om welke reden dan ook, heeft aangenomen; men is niet vroom, omdat men zich bij een of ander kerkgenootschap of bij een bepaalde richting aangesloten heeft; men is vroom als het hart ons van God spreekt,