| |
| |
| |
Het leven de moeite waard?
Mallock, de schrijver van The New Republic; or, Culture, Faith, and Philosophy in an English Country-House, en van The new Paul and Virginia; or, Positivism on an Island is bij ons geen vreemdeling meer, na het belangrijk artikel van den heer W.H. de Beaufort in de Gids (Augustus 1879). In een noot van dat artikel werd reeds bericht, dat Is Life worth living juist uitgekomen was. Men kan van het bedoelde artikel in de Gids geen kennis hebben genomen, zonder van te voren ongeveer te weten wat de strekking zal zijn van dit nieuwe boek. Heeft men het gelezen, dan weet men omtrent de richting van Mallock niet veel meer. Toch verdient dit boek in hooge mate onze belangstellling, en is er in den laatsten tijd geen werk uitgekomen, dat de mijne zoo zeer heeft gewekt, of zoo levendig mijne bewondering heeft gaande gemaakt voor de bekwaamheden van den schrijver.
Dit boek (met uitzondering van het slot, dat ik later kenschets) getuigt van groote heerschappij over de taal, van grondige kennis van de wijsgeerige school die het bestrijdt, van veel geest en van ongewone scherpzinnigheid.
| |
| |
Indien men ooit een mistigen morgen in Londen heeft beleefd en tegen den middag de zon heeft zien doorbreken, heeft men dezelfde gewaarwording kunnen smaken, die de lektuur van dit boek elken vriend van waarachtig vrij onderzoek verschaft. Hoe veel nevelachtigs wordt hier weggevaagd, hoeveel onzin hier blootgelegd!
Dit boek is geschreven tegen allen, die in de dwaling verkeeren, dat het huldigen van het onvoorwaardelijk recht der kritiek vereenigbaar is met het vaststellen van een absoluut beginsel op het gebied der zedekunde. Zij die deze dwaling koesteren heeten positivisten in Engeland, maar dragen in Nederland een anderen naam. Ik heb hier het oog op de partij die in Prof. Kuenen te Leiden haar woordvoerder vindt. Om de nuttigheid van Mallocks werk voor ons land in het licht te kunnen stellen, moest ik het ontstaan van deze partij schetsen.
Wat hare oudere leden aangaat, is zij samengesteld uit theologen, die voor een vijf-en-twintig jaren den moed hebben gehad, een nieuwe theologie te helpen stichten; een theologie, die zich op menig aangelegen punt van de overlevering losmaakt. Deze theologische richting was tevens een richting in de kerk. Zij trad niet alleen op, om, als moderne theologie, een wetenschap, die der godgeleerdheid, maar ook om de kerk te hervormen. In deze omstandigheid was van den aanvang het kritieke voor haar gelegen. Nu toch zag zij zich verplicht een vaandel omhoog te heffen, een leus te verkondigen, waaraan zij ten opzichte der wetenschap niet getrouw kon blijven, zonder op kerkelijk gebied in zonderlinge konflikten te geraken. Dit vaandel, die leus was: geen gezag, volstrekte vrijheid van onderzoek. Die vrijheid kan, het spreekt van zelf, niet onvoorwaardelijk, niet zonder omzien, gehuldigd worden, tenzij dan wanneer men bereid is, elke wetenschappelijke stelling, elke, zonder eenig voorbehoud,
| |
| |
eenvoudig te laten gelden tot nader order. Niets kan dan geacht worden in het afgetrokkene zoo onomstootelijk vast te staan, dat het, andermaal in het afgetrokkene, niet voor wijziging, aanvechting, omverwerping vatbaar zou zijn. Ten aanzien van geen enkel wetenschappelijk, dat is: door wetenschappelijk onderzoek verkregen resultaat, kan men het dan ooit in 't hoofd krijgen, den Hemel te bidden, dat zijn genadige bescherming er ons voor beware. Want om waarheid, louter waarheid is het ons dan te doen. Is de gevonden waarheid gevaarlijk voor de rust van maatschappij of individu, men kan het betreuren, maar nooit kan men op dien grond wenschen, dat de waarheid niet ware uitgesproken. In een woord: omtrent geen enkele wetenschappelijke stelling kan of mag hij, die de volstrekte vrijheid van denken huldigt, een overtuiging koesteren in den diepen, ernstigen, innigen zin van het woord; in dien zin, waarin overtuiging een is met een deel van onze zelfbewustheid.
De moderne theologie was evenwel, ik zeide het reeds, ook een richting in de kerk. Eenvoudiger en juister uitgedrukt: de moderne theoloog was tevens, in den regel, predikant. Men begrijpt het kritieke van deze verbinding. De moderne theoloog, de volstrekte vrijheid van onderzoek huldigende, kon, in den boven omschreven zin, geene overtuigingen hebben; de moderne theoloog, predikant in een of ander kerkgenootschap, moest daarentegen, in den boven omschreven zin, overtuigingen hebben. De moderne theoloog moest, om slechts iets te noemen, de vraag, of er een voor verstand en gemoed bevredigende synthese is van de wereldgeschiedenis, een dier vragen achten, waarover pleit en tegenpleit mogelijk en geoorloofd is; de predikant moest belijden, dat God alle dingen regeert; belijden derhalve, dat zulk een synthese bestaat. De moderne theoloog moest het woord God
| |
| |
terugbrengen tot die soort van woorden, waartoe bijvoorbeeld ook het woord Vaderland behoort: tot de neutrale, geheel onbeteekenende woorden die hun zin eerst ontvangen van een ander, waarmede zij in verband worden gebracht, als: het vaderland van Sokrates, het vaderland van Cicero, - de predikant moest telkens het woord God op de lippen nemen op een wijze, dan alleen verstaanbaar, wanneer dat woord op zichzelf een zin heeft. Wat toch zou het willen zeggen, dat de God van predikant A. de wereld regeert, of dat men trachten moet gelijkvormig te worden aan den God van predikant B., of eindelijk, dat de God van Prof. C. de Nederlanders zal bewaren voor hetgeen misschien juist bevolen wordt door den God van menschen, even goed Nederlanders als de bedoelde Prof. C. De moderne theoloog, - een laatste voorbeeld, - moest het bestaan van een volstrekte moraal, en, als zij bestond, haren grondslag tot de kwesties rekenen, waaromtrent men een meening heeft tot nader order; de predikant moest aan de moraal, door hem verkondigd, een goddelijke wijding, en haar daarmede èn een volstrekt karakter èn een onwankelbaren grondslag geven.
Zoo droeg de moderne theologie, als richting in de kerk, de kiem harer ontbinding van den aanvang in zich. Het oogenblik moest komen, waarin de talrijke, schier elk oogenblik herhaalde konflikten, - waarvan slechts zeer enkele door mij werden opgenoemd, - sommigen harer leden volkomen helder voor den geest stonden. Dat was het kritieke oogenblik, het oogenblik der scheuring. Er waren moderne theologen, die deze konflikten niet langer wilden dulden. Zij hielden op predikanten te zijn, om voortaan de onvoorwaardelijke vrijheid van onderzoek met woord en daad te handhaven. Zij lieten in de partij, waartoe zij eens behoord hadden, achter al de moderne theologen, die de hoop niet opgaven, dat hunne volstrekt
| |
| |
kritische richting in de wetenschap vroeg of laat blijken zou niet onvereenigbaar te zijn met hunne werkzaamheid in de kerk als predikers van een vaste overtuiging ook omtrent stellingen van wetenschappelijken aard.
In den aanvang bestond deze scheuring meer in naam dan inderdaad. De moderne theologen, die de kerk verlieten, waren nog van den zuurdeesem der kerk doortrokken. Zij hadden geänticipeerd op hunne toekomst. Zij hadden gegrepen naar een vrijheid, die destijds nog niet de hunne kon zijn. Korter of langer tijd gingen zij voort met prediken, met het verkondigen van heilige overtuigingen en onomstootelijke waarheden. Zij stelden zich aan als geloovigen, omdat zij, de nawerking van langdurige invloeden ondervindende, nog geloovigen waren. Zoo blijft iemand, die het schip verlaten heeft, de deining nog gevoelen. Maar zij, die de predikantsbetrekking verlaten hadden, waren op den goeden weg, op dien der volkomene vrijwording. Zij konden onbelemmerd de uitkomsten, al de uitkomsten, aannemen, die het voortwandelen op den eens ingeslagen weg der wetenschap hen deed vinden.
Ook de achtergeblevenen moesten langzamerhand komen tot iets anders dan hetgeen zij in den aanvang hadden gewild. In het allereerst vóór de scheuring, hadden zij zelfs niet getwijfeld aan de mogelijkheid van vrije wetenschap met zekere godsdienstige overtuigingen te vereenigen. Ten tijde van de scheuring werd de naïveteit van deze verzekerdheid natuurlijk verbroken; niettemin bleven zij volkomen ter goeder trouw hopen op het aanstaand vinden van een modus vivendi tusschen kritiek als beginsel en een overtuiging op zedekundig gebied. Hoe langer zij vruchteloos naar zulk een modus vivendi zoeken en het bouwvallige van hun godsdienstig stelsel alleen aan de algemeene opmerkzaamheid onttrekken door van dat
| |
| |
stelsel, buiten eigen kring, zorgvuldig te zwijgen, - met dat gevolg, dat in de laatste tien jaren van de zijde der moderne theologen in ons vaderland geen enkel werk van systematische theologie is uitgekomen, - naar die mate wordt hunne positie bedenkelijker, of liever: het gevaar is reeds aanwezig. Op het oogenblik, waarop Prof. Kuenen, onder de toejuigingen zijner geestverwanten, den Hemel bad Nederland te bewaren voor een wetenschappelijke richting, die hij gevaarlijk achtte, en daarbij toonde, aan een zedekundige overtuiging eene godsdienstige wijding te willen geven, heb ik hem ontrouw zien worden aan de onvoorwaardelijke vrijheid van onderzoek. Zijne ontrouw was te gevaarlijker, naarmate de traditioneele klank van zijn naam het huldigen dier vrijheid schijnt te waarborgen. Prof. Kuenen is nu op weg een konservatieve macht te worden. Wetenschappelijke navorschingen, die hem dierbare overtuigingen aantasten, zullen, uit den aard der zaak, moeilijk meer kunnen rekenen op zijn kalme overweging. Hij is de handhaver geworden van een zeker bolwerk.
Wat is nu het bolwerk, waarin de konservatieve macht, die hij helpt schragen, zich heeft teruggetrokken? Zij, kritisch in haar beginsel, zoekt haar steun in iets absoluuts: de absolute waarde van het leven, en, als natuurlijk, onmisbaar korrelaat, het absoluut karakter van de zedewet. Hierin ligt hare innerlijke onwaarheid. Wie zegt onvoorwaardelijke vrijheid van onderzoek te willen, en aan iets, wat ook, een absoluut karakter toekent, misleidt, naar mijn beste weten, zich zelven en anderen. Voor den denker toch kan er niet iets absoluuts zijn, zonder dat hij bereid is, de kategorie van het absolute te aanvaarden. Evenmin kan hij deze kategorie aanvaarden, zonder het absolute in beginsel kenbaar te achten. Omgekeerd sluit de erkenning van de onvoorwaardelijke
| |
| |
vrijheid van onderzoek de erkenning in, dat niets dan het betrekkelijke, het eindige, voorwerp kan zijn van ons onderzoek, en ons kenvermogen mitsdien nooit tot het absolute reikt.
Onder het absolute is natuurlijk te verstaan alles wat anders nog dan alleen voor den mensch bestaat, en uit zijn aard niet veranderlijk is.
Het absoluut karakter der zedewet en de absolute waarde van het leven in de vervulling dier wet gezocht, ziedaar het eigenlijke bolwerk van de nieuwerwetsche konservatieve macht, die in ons land ten slotte uit de moderne theologie is opgegroeid. Hoeveel verschil er nu ook moge zijn tusschen de moderne theologie in Nederland en het engelsche positivisme van onzen tijd, in dit eéne opzicht komen zij ten volle met elkander overeen: handhaving van de absolute waarde van het leven, onafhankelijk van elke op bovennatuurlijke wijze meegedeelde of gevonden godsdienstleer. Tyndall, Huxley, Clifford, Mill, Martineau, George Elliot en anderen zijn de vertegenwoordigers van het engelsche positivisme. Zij hebben om strijd zich beijverd èn om een zoogenaamde onafhankelijke moraal te vestigen, èn om aan die onafhankelijke moraal een absolute geldigheid te verzekeren, èn om in de gehoorzaamheid aan de zedewet de absolute waarde van het leven te vinden. Wat dus in dit opzicht gericht is tegen de engelsche positivisten, mag beschouwd worden als evenzeer gericht tegen de partij van Prof. Kuenen in Nederland.
Het zijn inderdaad hare hoofdstellingen, die in Mallocks Is Life worth living aan een onverbiddelijke kritiek worden onderworpen. Hare dweepachtige voorstanders laten dit boek dus beter ongelezen. Maar wie er behagen in schept, of althans niet vreest, ook de in wetenschappelijke kringen meest geijkte stellingen te zien ontleden
| |
| |
door een fijn en kloek verstand, hij leze en overdenke dit werk. Hij zal stellingen, die hij wellicht reeds geneigd was ontwijfelbaar te noemen, in elkander zien vallen als holle frasen.
Het eigenlijk mikpunt van den schrijver is de zoogenaamde ‘greatest happiness’-theorie, en de groote stelling, die zijn kritiek in het volle licht wil plaatsen, deze: de waarde van het leven hangt af van de waarde van het doel van het leven; de waarde van dit doel is niet te bepalen, tenzij men wete waarin dat doel bestaat, deze kennis is niet meer te verkrijgen, nadat men iedere bovennatuurlijke kenbron heeft afgesneden.
Wat bij dit betoog de geheime wensch is geweest van den schrijver: het aannemelijk maken van het roomsche geloof, gaat mij niet aan. De korte apologie van het gezag en de leiding der Kerk, aan het slot van zijn werk, is de scherpzinnigheid van den auteur ten eenemale onwaardig, en dus niet gevaarlijk. Maar zij neemt in dit boek een zeer bescheiden plaats in, en wilde men om haar het geheele werk ongelezen laten, men zou zich vrijwillig berooven van een lektuur, die het denken op het heilzaamst prikkelt.
Aan een werk als dit van Mallock hebben wij in ons land groote behoefte. De wijsbegeerte, ik bedoel het wijsgeerig onderzoek, verkeert bij ons in zeer beklagenswaardigen toestand. Zij is de homiletische en paraenetische periode, dat is: de periode van het treurigst verval ingetreden. Zij is gemoedelijk geworden; zij wil, geloof ik, de algemeene zedelijkheid bevorderen, of zij wil de kerkelijke orthodoxie bestrijden, of de partij der verlichting schragen, kortom, zij is thans een der vele takken van de filantropie. Maar van een filantropie, die, hier gelijk zoo dikwerf elders met de beste bedoelingen, verderfelijk is, immers verslappend werkt. Kloekheid van geest toch
| |
| |
is een grooter schat dan een aantal gemoedelijke beschouwingen, die meestal geen steek houden. Laten poësie, verbeelding, bespiegeling, hare taak vervullen, maar laat het wijsgeerig onderzoek onderzoek blijven.
Het kritisch gedeelte van Mallocks werk acht ik voor als nog onwederlegbaar. De partij in Nederland, die ik hierboven schetste, mag, zoo zij zichzelve eerbiedigt, het niet onder zich laten, een poging aan te wenden om Mallock uit den zadel te lichten.
|
|