Een studie over de geschriften van Israëls profeten
(1877)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij
[pagina I]
| |
Inleiding.Prof. Kuenens boek de Profeten en de Profetie onder IsraëlGa naar voetnoot1) heeft mij gebracht tot het nederschrijven en uitgeven van de studie over de geschriften van Israëls Profeten, die ik den lezer hierbij aanbied. Het werk van den leidschen hoogleeraar heeft vooral een polemische en een apologetische strekking, waarvan ik zeer zeker de nuttigheid niet zal miskennen: het voert strijd tegen de supranaturalistische, het verdedigt de historische opvatting van een der merkwaardigste verschijnselen op het gebied van godsdienst-wetenschap. De hoogleeraar heeft evenwel zoo weinig geacht, zijn onderwerp daarmede uitgeput te hebben, dat hij zelf aan het slot zijner voorrede zegt: ‘de lezing van mijn boek zal, naar ik hoop, althans bij sommigen den lust aanwakkeren om tot de bronnen op te klimmen.’ Hij gaf daarmee genoegzaam te kennen, dat in die bronnen nog veel meer te vinden is, dan hij in zijn geschrift meedeelde. Zoo is het dan ook. En ik meen dus in den geest van den geachten schrijver te handelen, wanneer ik uit die bronnen put en op den voorgrond stel, wat hij, om welke redenen dan ook, meer heeft laten rusten. Daar mijne studie derhalve de zijne allerwege onderstelt, heb ik hier eerst een kort overzicht willen opnemen van hetgeen zijn uitvoerig en leerrijk geschrift ons gegeven | |
[pagina II]
| |
heeft. Van daar twee hoofdstukken: het eerste bevat de uitkomsten van Prof. Kuenen's, het tweede, die van mijn eigen onderzoek. Terwijl ik het recht van Dr. Kuenen om veel stilzwijgend voorbij te gaan tot op zekere hoogte erken, kan ik toch niet vergeten, dat hij het als zijn hoofddoel opgeeft: ‘de profeten zelve en hunne prediking te doen kennen en waardeeren.’ Zijn hoofddoel is volgens hem zelfs ‘zuiverhistorisch.’ In de omstandigheid, dat ik aanvulling van zijn arbeid noodig heb geacht, ligt opgesloten, dat ik dit doel niet ten volle bereikt kan noemen. Voor een deel is mijne studie dus kritiek van de zijne, in zoover zij het licht laat vallen op hetgeen in mijn oog verzwegen noch verbloemd mag worden, waar het ons om een zuiver-historische kenschets van het Profetisme te doen is.
Mijn geschrift richt zich tot dezelfde soort van lezers als het werk van Prof. Kuenen. Hun wordt misschien een dienst bewezen, wanneer ik uit de overgroote litteratuur over het Profetisme hun aandacht vestig op de Études critiques sur la Bible (Ancien Testament) van Michel Nicolas 1862; Jeremia in de lijst van zijn tijd door Dr. H. Oort (Leiden 1866); en op de breede Introduction, die Ed. Reuss aan zijne vertaling van de Profeten (1876) heeft laten voorafgaan. Met deze wetenschappelijke, ofschoon, gelijk de mijne, in algemeen verstaanbare taal geschreven verhandelingen kan men dan vergelijken Gorter's opstel (de Gids, April 1867); en daaruit leeren, hoe veel lichter het is, de supranaturalistische beschouwing uit te schudden, dan een waarlijk historische beschouwing te vinden. - Wie deze laatste dichterlijk wil zien opgevat, zal Herder's schoon gedicht: Die Propheten (Sämmtl. Werke, bij J.G. Cotta, 1852; Dl. II bl. 52 vlgg.) niet ongelezen laten. |
|