Gedichten
(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij
[pagina 208]
| |
[pagina 209]
| |
Die angsten zijn sedert geweken,
Dat akelig schrikbeeld verdween!
Des bijgeloofs tijd is verstreken,
Hoe zonken de altaren ineén!
'k Zie, Zeus en Jehovah! verbleeken
Den glans, die u vroeger omscheen!
Nu hebt gij de waap'nen verloren,
De steunsels weleer van uw macht!
Uzelf is de neêrlaag beschoren,
Die haar den weêrspannige bracht,
Daar 't menschdom, tot vrijheid herboren,
Uw machteloos dreigen veracht.
Juicht! juicht, gij ontketende slaven!
Geen God op der hemelen troon!
Behoudt thans de keur van uw gaven,
Schept lust in der dwing'landen hoon!
De laatsten der priesters begraven
De onbruikbare schepter en kroon!
De Reinen:
Er is een macht die bindt, meer dan de strengste wetten,
| |
[pagina 210]
| |
Wier aanblik dieper treft dan Jovis bliksemstraal,
De titels van wier recht geen wijze uiteén kan zetten,
Op wier bestaan alleen het vroom gemoed kan letten:
Het is de macht van 't onweêrstaanbaar Ideaal.
|
|