Gedichten(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 187] [p. 187] Wedergeboorte. Und so lang du das nicht hast, Dieses: Stirb und werde! Bist du nur ein trüber Gast Auf der dunklen Erde. Voor haar woning zat het oudje In de avondstond; Den vinger op de plaats, waar 't woord van Jezus Aan Nikodemus stond. Vriend'lijk oudje, sprak ik tot haar, Valt u niet zwaar Het leven, dat in armoê werd gedragen Zoo menig, menig jaar? [pagina 188] [p. 188] ‘Niet het lange leven, sprak zij, Is 't wat mij deert; Als 'k maar in 't stervensuur den geest mag geven, Door Gods genâ bekeerd! ‘Hier staat Jezus' hoog bevelschrift Aan 't menschenhart: Dat hij slechts binnengaat ten eeuw'gen leven, Die weêrgeboren werd. ‘Niet verbeuz'len, hoor, den korten, Den kostb'ren tijd! Maar vraag u, of gij door den geest des Heeren Reeds weêrgeboren zijt!’ Dankend nam ik de vermaning Van 't moedertje aan; En na een groet, gegeven en ontvangen, Ben ik mijns weegs gegaan. [pagina 189] [p. 189] ‘'t Menschenhart wordt weêrgeboren!’ Ruisch als regen op den akker, Maak in de uitgedroogde voren Nieuwe levenskiemen wakker, Woord! dat nooit dat hart kan hooren, Of het antwoordt met een loflied. 't Is dan waar? Ons bindt het stof niet, Daar de geesten zijn verkoren Tot een dagelijks ontwaken, Tot een dag'lijks voller leven, Tot een dag'lijks boeien slaken, Tot een dag'lijks hooger streven? Dag'lijks kan ons lied weerklinken, Lied der zege op eigen duister, Als we een dageraad zien blinken Van nog nooit aanschouwden luister? Telkens nieuwe voorjaarsweelde, Vlinder, uit de rups verrezen, Neen, niet vruchteloos verbeelde Ons uw wording eigen wezen! [pagina 190] [p. 190] Klink tot in de somb're poorte Die geen tweemaal wordt ontsloten, Heerlijke eisch der weêrgeboorte, Aan het heldenhart ontvloten! Vorige Volgende