Gedichten(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 183] [p. 183] Vertwijfeling. Hij, die nog nooit, o Natuur! in uw leven 't beginsel beseft heeft, Dat, als de bronwel van kracht, uit zichzelf al wat is, doet ontkiemen, Alles doorademt dat leeft, als ziel zich van 't Al open- barend, Vormen verleent en vernielt, scheppende almacht, door eeuwige wetten Wevend het eindige zijn als kleed van 't oneindige leven, Altijd, wat kome of verga, 't onveranderlijk wezen der dingen:- [pagina 184] [p. 184] Hij, die blind door te zien; die, blind door den zicht- baren nevel, Nevel van 't aardsche gewoel, den onzienlijken grond niet kan schouwen, Toon' mij als denker zijn recht, dat eénige woord te herhalen, 't Woord: ‘Ik heb lief’! Want de mensch, die lieft en geliefd wordt, is meer toch, Meer dan verschijnselenreeks, - is wezen; persoon; is ondeelbaar. Hij, die zijn God niet meer vindt, kan zichzelf noch den broeder hervinden; Straks, in een wereld van leed, ontzinkt hem het recht op de smarte. Vorige Volgende