Gedichten
(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij
[pagina 146]
| |
[pagina 147]
| |
Gij rust niet, eer ge een gouden band
Om al wat is en wordt kunt smeden!
Wat is en niet is, bindt uw hand:
De toekomst aan het heden!
Maakte ons de wereld tot haar knecht,
Die 't juk draagt van haar beuzelingen:
Door u herneemt de geest zijn recht,
En âemt in hooger kringen!
Als ik, een nevel nog voor 't oog,
Van uit dit stof naar beter smachte,
Draagt ge op uw vleug'len mij omhoog,
Verheven zielsgedachte!
Laat, als wij twijf'lend zoeken 't spoor,
Het eenig juiste denkbeeld rijzen:
Het is, als brak een zonlicht door
Dat ons den weg zal wijzen!
Drukt ons de smaad der wereld neêr,
Laat geen verguizing 't hart ons krenken:
| |
[pagina 148]
| |
Gij vindt onze adelbrieven weer,
Zelfstandig, mann'lijk Denken!
Wat zijn wij? Kind'ren slechts van de aard,
Of telgen uit een hoog geslachte?
Door u worde ons 't geheim verklaard,
Verheven zielsgedachte!
|
|