Gedichten(1882)–Allard Pierson– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 126] [p. 126] Aan de Profeten. Mijn lied, mijn dank u, keur van ons geslacht! Wier aad'laarsvlucht ik naöog uit de ellende, Die, waar ik de oogen wende, Mij boeit en kwelt als met demonen-macht. Uw rein, uw voor het schoonste ontgloeid gemoed Mag wat voor ons omsluierd blijft, beseffen: Dat moet elks hart verheffen, Daar 't elk den roem van 't mensch-zijn voelen doet. [pagina 127] [p. 127] U hoor ik toe. En als de stormwind giert, Zult gij den moed in 't zwervend harte wekken, Die 't starlicht mocht ontdekken, Dat u en ons op 's levens golven stiert. Wilt, Dichters! die het beste hebt gedacht, En trouwen, vromen, rijk aan liefdedaden! Den minste niet versmaden! Ik grijp den zoom uws kleeds en voel uw kracht. Vorige Volgende