Pater Rosa stelt zich voor Caroline in al zijne lengte, en herneemt:
‘Ja, Caroline, ik moet u verklaren, dat ik u verbied de Mérival anders, dan in mijne tegenwoordigheid, te zien.’
‘Dat blijk van wantrouwen grieft mij, mijn Vader.’
‘Ik zeg u, dat het geen wantrouwen is. Het is mijn plicht zoo te spreken, het is belangstelling in uwe zaligheid. Gij moogt God niet verzoeken.’
‘Het doet mij leed, dat ik uw Eerwaarde in dezen niet gehoorzamen kan. Maar zien moet ik de Mérival en onder vier oogen, eer ik vertrek. Ik ga nu bij hem, ik kan hem niet langer laten wachten.’
‘Gij moogt niet,’ zegt nog eens Pater Rosa met een uitdrukking in zijn stem, die aan den dag legt met hoeveel inspanning hij zijn drift moet bedwingen. Hij grijpt Caroline bij den arm. Deze ontworstelt zich met groote vlugheid, is in een oogwenk buiten het vertrek, en dat, waar Adriaan zich bevindt, binnengetreden. Zij sluit daarvan de deur met den sleutel af.
‘Elle a parfaitement bien agi,’ duwt Madame Martin den eerwaarden vader toe, met wien zij alleen in het vertrek blijft.
Deze is zichzelf reeds weder meester, en antwoordt niet, maar zet zich op den sofa en opent zijn gebedenboek, waaruit hij blijft bidden, gedurende den tijd dien Caroline met Adriaan doorbrengt.