Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 5
(1736)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijDerde hoofdstuk.
| |
[pagina 299]
| |
van eeuwigheit was, zy lochenden de Opstandinge der lichamen en de onsterfelykheit der zielen: echter zeiden zy (mogelyk uit spotterny) dat 'er een laatst Oordeel zou wezen, wanneer de Paus en de Keizer zich tot hunne Secte bekeerden. Zy ontkenden ook de doot en de opstandinge van Jezus Christus, nevens de andere verborgenheeden die daar toe betrekkelyk zyn. Het kruis van Jezus Christus was, volgens die Ketters, de boetvaerdigheit, of liever hun manier van leven, dewelke zy beweerden vry van dootzonde te zyn. Dat is, zeiden zy, het kruis dat de Zaligmaker gedragen heeft. Zy hielden ook staande, dat de Doop alleen goed is naar mate van de verdienste des geenen die doopt, en lochenden dat de Doop den jongen kinderen nut was. Zy geloofden dat de Joden buiten den Doop konden zalig worden, indien zy hunne Secte wilden omhelzen. Doe daar by, dat zy het huwelyk verwierpen, wat het gebruik aanging; dat zy de Transubstantiatie lochenden; en dat zy beweerden dat zy alleen het mystique Lichaam, dat is de Kerke van J.C., uitmaakten. Ga naar margenoot+ De Sciscidenses verschilden van de Waldenzen alleen hier in, dat zy het Nachtmaal ontsingen. Maar zou die plaas uit Rainier niet verminkt zyn? Immers schynt ze onverstaanbaar te wezen. M. Bossuet gelooft dat Rainier wil zeggen, dat zy geen zwarigheit maakten te Communiceren uit de handen der Roomsgezinde Priesteren. Doch die uitlegging schynt my niet natuurlyk genoeg toe. Ik zegge niets van de Cathares, zekereGa naar margenoot+ Manicheen die door Rainier in nog drie andere Secten, meer of min Manicheensch en Libertynsch, verdeelt worden; noch van de Passagins, die de noodzakelykheitGa naar margenoot+ om de Wet van Mozes naar de letter op te volgen, beweerden, en teffens de Drieëenheit lochenden; noch van de Albigenzen,Ga naar margenoot+ zo vermaard in de Historie der dertiende eeuw. Alle die Secten hadden met de Waldenzen niets gemeen, behalven een onverzoenlyken haat tegen de Roomsche Kerk: zynde daar in gelyk aan de Calvinisten en Lutheranen onzer dagen. Die ongelukkige haat doet ons de partyen buiten ons voor gedrochten aanzien, en wil dat wy de kudde onzer Schaapskooye alleen voor gelovig zullen houden. Zy is ook de bron dier verblindheit, waar door men onbescheidelyk behagen schept in elkander belagchelyk te maken. Dus vermaakt zich een Roomsgezinde op eene aangename wyze met de bespottelyke afbeeldinge welke men hem van een Kettersch Calvinist geeft, en deze hoort met het zelfde vermaak alle de kluchtige avonturen der Monniken en der Nonnen aan. |
|