Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXXVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 424]
| |
betuigen, overzulks geen Vreemdeling die zonder hun verlof, noch zelf zonder gevaar van zy leven bezoeken durft. Zy hadden 't gebruik van de Lyken te balzemen. Deeze Balzem, waar van zy zich dienden, en door welk middel zy de Lyken veel Eeuwen bewaarden, was niet dan by zekere Familiën bekent, aan wien het verboden was zich met de overige Eilanders te verbinden. Zy verkooren hunne Priesters uit deeze Geslachten. Na de Lyken gebalzemt te hebben, baakerden ze die welgevoegelyk in bereide Bokke Vellen. Deeze Kanarische Eilanden waren by de Alouden onder den naam van Insulae fortunatae, of Gelukkige Eilanden bekent. Zy geloofden dat vroome Luiden aldaar wederGa naar voetnoot(a) na hunnen doodt gingen herleeven. Ga naar margenoot+ Wy zullen nu de Beschryving van alle de Hedendaagsche Afgodendiensten eindigen. Hier in hebben we ons zoo zorgvuldig en getrouw gedraagen als 't mogelyk was; en om den Lezers te toonen dat wy in geene deele hen met lichtgelovigheit zochten te misleiden, hebben we geduurig de Schryvers aangehaalt, waar van wy ons hebben moeten bedienen. Deeze stoffe voor verzinningen onbevatbaar zynde, is men gedwongen geweest de zelve met een nieuwen omzwier en bedenkingen te versieren, waar in wel dikmaals de Schryver niet geoordeelt heeft zyne gedachten te moeten bedwingen. Voor 't overige is het Werk niet zonder misslagen, en verre van het zodanig te onderstellen, zoude men wel wenschen dat het volmaakter waare geweest, als ook naaukeuriger, beter geschreeven, en beter in alle zyne deelen herkaauwt. De Schryver heeft het geluk niet van 't getal der geenen te zyn, aan wien Godt, volgens P. Garasse, ter vergelding van hunnen arbeidt de voldoening gegeeven heeft, van wegens hunne Werken vergenoegt te wezen, en zulks om zich daar door te vergoeden en te wreeken over de goedkeuring die het Gemeen hun weigert: Maar ten minsten het goede oordeel zweert niet by dit onze Werk, en 't is veel in een tydt waar in de bequaamheit van Boeken te maaken zoo veracht is. Nochtans kan de Schryver de onvolmaaktheit van dit Werk erkennende, zich niet onthouden tweederlei Berispers te wraaken; I. Deeze die zich gelaten met een gefronst Voorhoofdt de Godsdienst en de deugdt op hun aangezicht te draagen, en die niet willen goedkeuren dan de Boeken van een verborgene geur van Godvruchtigheit. II. Zekere Hekelzuchtigen van tweederlei slag; de eene als vreemdelingen in onze behandelingen en gebruiken, de andere waarlyk Fransen van geboorte of oorsprong: Maar die niet dan een gansch onvolmaakte behandeling van de Taal hebben, en gelooven echter dat men om wel te schryven en te spreeken, schryven en spreeken moet gelyk zy doen. Te weeten, in 't Fransch iets t'samen te stellen gelyk een School-Leerling het Latyn t'samen voegt, en in deeze t'zamenraaping die zonder ziel en kracht is, bloemen van Welspreekendheit te verspreiden 't welk hen deeze verschaffen waar van zy nu de Medeburgers geworden zyn. Zonder dat we meenen dit soort van Menschen te beleedigen, gedoogen zy ons van hen by deeze overgevoerde en verplaatste Jooden in Assirië, Egipte, Persië enz. te vergelyken, die ongevoelyk in hunne Taal de Taal-eigenschappen van alle deeze Landen zicheigen maakten, en zich een nieuwe Brabbeltaal toeëigenden, die niet meer naar het Hebreeuwsch hunner Vaderen geleek.
Einde van 't vierde Deels tweede Stuk. |
|