Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 4
(1729)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 352]
| |
andere Waereldt is, dan het Huwelyk. 't Is een geluk 't welk hen niet door eenige Getrouwde van deeze Waereldt zal konnen betwist worden. V. Is het Huwelyk van Zoons-aanneeming. Men kan het dus noemen die een Vader door aanneeming tusschen den Persoon die hy aangenomen heeft maakt, en een ander die hy als Vader voor dit aanneemelyk Kindt verkiest. Het HuwelyksGa naar margenoot+ kontrakt word omtrent middernacht voltrokken. De Bruidegom en Bruidt zyn nevens elkander op een Rustbedt gezetenGa naar voetnoot+: Recht tegen over, of omtrent hun, zyn twee Priesters of Hyrbads, de eene voor den Bruidegom en de andere voor de Bruidt en de Ouders of Bloedverwanten onthouden zich ter zyde van deeze Priesters. Deeze Priesters hebben een Rystspruit in hande. De Ryst is het zinnebeeldt van Vruchtbaarheit. De Priester, die hen trouwen zal, vraagt aan de Bruidt, haar zettende de eerste Vinger van de Handt op 't Voorhoofdt: Begeert gy dat deeze uwen Man zy? Waar op zy ja antwoordt, en alsdan doet de noodhelpende Priester van de Bruidt een diergelyke plechtigheit voor den Bruidegom, waarna zy zich wettelyk de handt geeven, en de Bruidegom geeft eenige stukken Goudt aan de Bruidt, ten teken van verbinding, en ook als een bewys dat hy haar van alle benoodigdheden verzien zal. Daarna vervolgt men de Ryst over deeze twee Echtgenooten te strooijen. De Priesters en de Ouders bidden voor 't welzyn van hun Huwelyk, en geeven hun den zegen. Al deeze Huwelyks-Plechtigheit word voor 't Vuur voltrokken. Ga naar margenoot+ De Sad-derGa naar voetnoot(a) belast zich jong te huwelyken en niet dan Vrouwen van hunnen Godsdienst te trouwen, want, zegt dit Wetboek,Ga naar voetnoot(b) dat deeze haare Mannen zullen gehoorzaamen en hen zonder wederstreeving onderdanig zyn. Het zoude wel gevaarlyk zyn dat een zodanig geluk veeleer by de Gauren gevonden wierd dan elders. Dit zoude als dan Afvalligen maaken. Ga naar margenoot+ De Gauren besnyden hunne Kinderen niet: maar zy wasschen hen;Ga naar voetnoot(c) 't is een soort van Doop, die dient, zeggen ze, om de Ziel te reinigen. Men brengt het nieuw gebooren kindt in de Kerk, men vertoont en bied het den Hyrbad voor de Zon en 't Vuur aan. De Hyrbad houd een weinig tydts het kindt over dit vuur. Dit dient om het te heiligen. LordGa naar voetnoot(d) bericht ‘dat, na dat het kindt in de waereldt gekomen is, een Kerklyk Persoon (hy noemt hem Daroo) naar 't huis der Ouderen gaat, en na naaukeurig het uur en ogenblik van zyne geboorte waargenomen te hebben, maakt hy zyn geboorte-stond op: daar na overlegt hy met den Vader en de Moeder aangaande de naam die men aan 't kindt geeven moet, en als zy dien door den Daroo voorgestelt, goed keuren, geeft de Moeder ten overstaan van de vergadering, de naam aan 't kindt zonder eenige andere plechtigheit.’ Vervolgens draagt men het kindt naar de Kerk, (die Lord Eggarée noemt) de Priester neemt wel gezuivert water, en stort het in de Schors van een zekeren Boom, die de zelfde Schryver HolmGa naar voetnoot(e) noemt. Hy giet van dit water op het kindt, biddende Godt dat hy 't reinige. Volgens Tavernier geschied de Doop van dit kindt mede door indompeling in een watervat. Beide de eerste Ceremoniën worden alhierGa naar voetnoot† in 't Afbeeldzel vertoont. Den ouderdom van zeven jaaren bereikt hebbende, bevestigt men hêt kindt,Ga naar voetnoot(f) als reeds het vermogen verkreegen hebbende in de gemeenschap der Kerke te worden ingelyft. De Priester doet eenige vraagen aan 't kindt, en leert het eenige gebeden doen. Het kindt moet die over 't Vuur gehouden, opzeggen, hebbende de mondt en neus bedekt, op dat zynen Adem deeze Hoofdtstoffe niet ontheilige. Wanneer deeze Gebeden geëindigt zyn, geeft het de zelfde Priester van 't Water te drinken, en van de Schors van een Granaatboom te kaauwen, om het inwendige te reinigen. EindelykGa naar voetnoot(g) wascht hy 't in een klein Watervat en geeft het vervolgens de SudraGa naar voetnoot(h), waar by hy de Gordel voegt waar van wy hier voor gesproken hebben. Hide zegt, dat deeze bevestiging op den ouderdom van vyftien jaaren geschied, en die | |
[pagina t.o. 352]
| |
157
Ceremonie NUPTIALE des PARSIS ou GAURES.
B. Picart invenit 1728.
BAPTEME par le FEU des GAURES. | |
[pagina 353]
| |
is op den Sad-derGa naar voetnoot(a) gegrond. Het kan wel geoorloft zyn voor vyftien jaaren te bevestigen: maar 't word niet toegelaaten de Ceremonie langer uit te stellen. De Sad-der verbied het Water en 't Broodt te geeven, en deeze twee zaaken aan een Persoon mede te deelen, die in den ouderdom van vystien jaaren noch geene Gordel ontfangen heeft. Mogelyk dat dit Broodt en Water de uitsluiting beteekent, gelyk by de Aloude Romeinen het verbodt van Vuur en Water. Op deezen ouderdom moeten mede de Boetoeffeningen en strenge onderzoekingen van zyn gedrag een aanvang neemen. Deeze die dit alsdan verwaarloozen, zyn in een verblinden en onreinen staat. Dit is 't welk mede de Sad-der zegt. Ga naar margenoot+ De reiniging word uitdrukkelyk aan de Vrouwen geboden, uit haar Kraambedt gekomen. Geduurende haare Kraamlegging, moeten zy zich van allen onderhoud onthouden, die haar niet volstrekt noodig zy. Alzoo 'er volgens de Wet der Gauren niets onreiner dan een zwangere Vrouw is, is haar verboden de Menschen niet te naby te komen, en vooral deugdzaame Personen; ook is 't haar niet geoorloft het voedzel, 't stroomend Water, de Hemel, Zon, Maan, de Starren en 't Vuur t'aanschouwen. Om deeze zelfde reden moet zy geen bloote voeten op den grondt zetten. Dit staaltje alleen voldoet. De Sad-darGa naar voetnoot(b) zegt 'er meer van. Het is aan de Vrouwen niet toegelaaten het Hoofdt noch het Aangezicht te wasschen voor den negen en twintigsten dag van haare Kraamlegging. Voor den veertigsten dag mogen ze geen houte of aarde Vaten aanraaken, en geduurende den zelven tydt mag geen andere Vrouw gemeenschap met haar hebben. Wanneer een Gaure doodkrank is, zend men om den Hyrbad, die den stervende aan 't Oor naderende voor hem het Gebedt doet en aan God beveelt. Een dood Lichaam bezoedelt, en 't is niet gedoogt het aan te raaken. De Priesters naderen 't niet, dan op een afstand van tien voeten. Ga naar margenoot+ De Gauren begraaven geene hunner Dooden. Dit zoude de Aarde ontheiligen: Men draagt den Overledene naar een GrafGa naar voetnoot(c) zodanig als men hier vertoont ziet,Ga naar voetnoot+ en men draagt hem op een yzere Baar. Het houtGa naar voetnoot(d) dient nooit tot een zodanig gebruik, overzulks het tot onderhouding van 't Vuur bestemt zynde, moet men 't in een volmaakte zuiverheit bewaaren. ChardynGa naar voetnoot(e) beschryft het Kerkhof der Gauren, 't welk hy naby Ispahan heeft gezien. Deeze beschryving zal ten minsten voor 't uitwendige dienen van deeze die men hier ziet.Ga naar voetnoot† ‘'t Is, zegt hy, een ronde Toren, van groote gehouwen Steenen gebouwt,....omtrent vyf en dertig voeten hoog en negentig in den Middellyn, zonder Poort en ingang. Het Volk zegt, dat wanneer zy hunne Dooden begraaven willen, maaken ze een opening in dit Graf, beneden wegneemende drie of vier groote steenen, die zy daar na weder inzetten, en met Kalk bestryken.... 't Is een verdichtzel dat zy verhaalen. Deezen Toren heeft inwendig een trap van hooge treeden gemaakt, tegen den muur rondgaande. Wanneer zy een Doode in dit Graf brengen, klimmen drie of vier van hunne Priesters met Leeren op den top van den Muur, haalen het Lyk met een touw naar boven, en laaten 't langs deezen trap neerzakken....die niets anders is dan van ingestoken Steenen in den Muur, omtrent drie of vier voeten van elkander, niet in een rechte lyn: Maar rond-gaande, en die niet meer dan negen duimen plaats beslaan.... Zy hebben geen Deur aan deeze Begraafplaats gemaakt, duchtende dat het Volk indringen mogt, of die openen om deeze plaats te berooven of t'ontheiligen.... Een soort van Kuil is 'er in 't midden. Chardyn vervolgt aldus: ‘Zy leggen de Lyken gekleed op een klein Bedt van een Matras en een Kussen bereid. Zy plaatsen die rondom tegen den Muur, zoo dicht by een, dat ze elkander raaken, zonder onderscheid van Ouderdom, Sexe, of Staat, en zy strekken ze op den rug uit; de Armen kruislings over de Borst tegen de Kin gestrekt, de Beenen over elkander, en 't Aangezicht bloot. Men | |
[pagina 354]
| |
zet naby het Lyk, en by zyn Hoofdtpeul eenige Vlesschen met Wyn, Granaatappelen, Koppen van Aardewerk, een Mes en andere Keukengereedschappen, een ieder naar zyn vermogen.... Wanneer 'er geen plaats voor den doode is, maaken zy 'er een, sleepende de Lyken die het meest verteert zyn, in deezen Kuil die in 't midden van de Begraafplaats is.’.. De omstandigheden heeft Chardyn vergeeten; van anderen ingevult. Lord zegt,Ga naar voetnoot(a) ‘dat de Gauren (mogelyk die van de Indiën) twee rond gebouwde Graven hebben, tamelyk van de aarde verheven, redelyk breed, met steen van binnen bevloert en steil, in welkers midden een zeer diepe Put is, om 'er de Gebeentens in te werpen, en rondom de Muuren zyn hangende en voor de lucht bloot gesteld zoo wel Mannen als Vrouwe Lyken. Deeze twee Graven zyn een weinig van elkander gelegen, een is 'er voor den geenen bestemt die een voorbeeldelyk leven hebben geleid,....de andere dient voor deeze die zondig geleeft hebben, en wiens leven schandelyk is geweest....’ Het schynt ook door 't verhaal van HideGa naar voetnoot(b) dat de Gauren twee Begraafplaatsen hebben, de eene het wit KerkhofGa naar voetnoot(c) genoemt, en deGa naar margenoot+ andere het zwarte bygenaamt, om redenen die men zeggen zal. Hy voegt 'er by, dat de Gauren een Kerkhof de plaats van 't GerechtGa naar voetnoot(d) noemen, nademaal men door het voorteeken 't welk wy beschryven zullen, zekerlyk oordeelen kan, of de doode in de andere waereldt onder het getal der gelukzaligen of onzaligen is: Het voorteeken waar van wy spreeken, heeft nochtans geen plaats dan op den vierden dag van iemandts dood. Geduurende de drie eerste, zeggen ze, zweeft de Ziel geduurig romdom haar lichaam;Ga naar voetnoot(e) een doode reist noch tusschen twee waerelden, en by gevolg is die als een vreemdeling geacht. Om dies wille verzorgen ze hem van Mondkost voor drie dagen. Lord voegt 'er by, dat de Duivel geduurende deeze drie dagen, de Ziel te pynigen tracht, en dat ze naar het Goddelyk Vuur vliegt, om de pyniging van deezen Geest der duisternissen voor te komen. Dus vergaderen geduurende deeze drie dagen de Ouders en Vrinden van den Overledene 's morgens, 's middags en 's avonds om van God te smeeken, dat hy hem zyne zonden vergeeve. De vierde dag laat de Ziel af van te waaren, zy is verplicht in een vaste plaats die haar om te straffen of om vergelding te erlangen, word aangeweezen. 't Is dan deezen vierden dag dat het voorteeken, het lot van den Overledene, bepaalt; en zie hoedanig.Ga naar voetnoot(f) De Doode naby den Muur gelegen en het aangezicht naar den Hemel gewend, is 't de Gieren of andere Roofvogels toegelaaten, hem ongehindert de oogen uit te pikken. Zy beginnen gemeenlyk by de Oogen. Indien een Gier op het rechter Oog eerst aanvalt, draagt men de Doode naar 't wit Kerkhof: maar op het linker aanvallende brengt men hem naar 't zwarte. Voor dat men daar toe komt, zegt Tavernier, dat men de stervendeGa naar voetnoot(g) eenGa naar margenoot+ Hondt voorstelt, die zyne laatste ZieltoogingGa naar voetnoot+ ontfangen moet. 't Is mogelyk over deeze bygelovigheit dat zich de opmerking en achting gegrond vind, dat de Sad-der wil, dat men over dit Dier heeft.Ga naar voetnoot(h) Hy beveelt het byzonderlyk aan de liefdadigheit der Gauren: nademaal'er niets armer dan een Hondt is.... Geevende Broodt aan een Hondt, doet men een verdienstelyk werk. Ovington zegt,Ga naar voetnoot(i) dat men, voor hetGa naar margenoot+ Lyk den Vogelen ten prooi gestelt word, ‘het gevoegelyk en zindelyk op den grondt neerlegt; een der Vrienden van den Overledene gaat dan het Veldt en de naby gelegene Gehuchten doorkruissen om een | |
[pagina t.o. 354]
| |
158
PARSIS ou GUEBRE AGONISANT, dont l'AME est reçuë par un CHIEN.
B. Picart del. 1727.
FUNERAÏLLES des PARSIS. | |
[pagina 355]
| |
Hondt te zoeken. Wanneer hy 'er een gevonden heeft, lokt hy die door 't middel van een stuk Broodt 't welk hy den Hondt aanbied.... en leid hem zoo na als 't mogelyk is by den Doode. Hoe meer de Hondt nadert, hoe meer men acht dat de Overledene de gelukzaligheit genaakt: Indien hy niet alleen by den Doode komt maar ook hem op 't lyf springt en een stuk Broodt uit den Mondt rukt, 't welk men daar gelegt heeftGa naar voetnoot†, 't is een zeker teken.... dat hy waarlyk gelukzalig is. Maar zoo de Hondt niet nadert,....is 't een quaad voorteeken, en men wanhoopt byna van zyne zaligheit. Wanneer de Ceremonie van denGa naar margenoot+ Hondt geëindigt is, staan twee Daroos....met gevouwen handen, omtrent hondert treeden van de Baar alwaar het Lyk is, en herhaalen geduurende een half uur met luider stemme een lang Formulier van Gebeden...Zy zeggen die zoo haastig op, dat ze zich naauwelyks tydt geeven hunnen adem te scheppen.’ LordGa naar voetnoot(a) laat dit gansch verhaal onaangeroert, en bericht dat de Priesters een weinig van 't Lyk staande den Dienst der Dooden opzeggen. Deeze Dienst is zonder twyffel de zelfde zaak als het Formulier van 't Gebedt, waar van Ovington spreekt. Daar word in deezen Dienst gezegt, dat het Lyk voor de vier Hoofdtstoffen bloot gestelt zynde, ieder van hun moet wedernemen 't geen hem toebehoort. Vervolgens bid men Sertam en Asud om te beletten het quaad dat de Demons den Doode zouden komen toebrengen. Deeze twee Engelen hebben last de booze Geesten te wederstaan en hun quaaddoen te beletten. Ovington voegt 'er by, ‘dat men geduurende de plechtigheit, den Doode een stuk wit papier aan ieder oor bind, en 't welk hem over 't aangezicht hangt tot twee of drie vingeren breed onder de kin. Zoo draa de gebeeden geëindigt zyn...wordGa naar margenoot+ het Lyk naar de bestemde plaats gedraagen....en het gansche gezelschap volgt by paaren met gevouwen handen.Ga naar voetnoot(b) Het is te spreeken verboden, nademaal het Graf een plaats van stilte en rust is.’ Een andere aanmerkelyke zaak is 't, dat in de plaats van twee Dragers, die men gemeenlyk voor een Doode heeft, men vier voor een gestorven zwangere Vrouw neemt, overzulksGa naar voetnoot(c) dat deeze voor een dubbeld Mensch gereekent word. Mandeslo bericht, dat de Gauren drie verscheidene Kerkhoven hebben, een voor de Mannen, 't ander voor de Vrouwen, en het derde voor de Kinderen. Ovington verhaalt, dat de zelfde Gauren zeer oplettend zyn ‘overzulks niets van hun hoofdthair noch baardt verloren gaa, wanneer men 't hen snyd, of dat men hen scheert, en dat zy zeer zorgvuldig deeze lichaams overtolligheit mede naar hun Graf draagen. Ga naar voetnoot(d) Na dit leven zyn de Dooden opGa naar margenoot+ hunne reize naar de andere Waereldt, genoodzaakt over een genoeg moeielyke brug te passeeren, en die noch bezwaarlyker over te komen is, wanneer men hen te driftig beweent. Dit doet de wateren van den snellen vloedt dik worden, waar over deeze brug legt. Deeze wateren, die men ons verzeekert zeer zwart en koud te zyn, bestaan uit niets anders dan van traanen van den een en anderen voor hunne waarde overledenen gestort.Ga naar voetnoot(e) De vrees dat deeze snelle vloedt mogte overstroomen, heeft zelfs aan de Naastbestaanden doen verbieden voor de Dooden te weenen, noch te zuchten. Dit is, voegt men 'er by, de waare reden van 't stilzwygen 't welk in de Plechtigheden en Lykplichten der Gauren word in acht genomen. Zou deeze brug wel de zelfde zyn als die waar van wy in 't vervolg spreeken zullen? Om zich een denkbeeldt van de vermaakelykheden der andere Waereldt te geeven, beelden zy zich in aldaar te vinden van alles wat 'er het vermaakelykste in deeze is. Zy stellen mede, gelyk in andere Godsdiensten,Ga naar margenoot+ een stoffelyk Vuur 't welk de Menschen zonder te verteeren brand, en de Sad-der meld van een grooten stank der verdoemde Zielen. Maar dit heeft noch geen vergelyking by het droevig verhaal 't welk men in een anderGa naar voetnoot(f) Boek van hunnen Godsdienst, van den smertelyken staat der gedoemde Zielen vind. De Schryver van dit Boek vond 'er een oneindig getal tot aan den hals in de zwarte en koude wateren van den snellen vloedt gedompelt, waar van wy gesproken hebben. Andere waren ten verblyf in kerkers gedoemt, vervult van rook nevens allerlei vuile en gevaarlyke Ondieren. Behalven dat prikten en staaken | |
[pagina 356]
| |
de Duivels haar zonder ophouden, beeten en verscheurden haar wreedelyk. Hy zag 'er een Ziel by de voeten opgehangen, waar aan men telkens pooksteeken gaf. Een ander stierf geduurig van honger en dorst. De Ziel van een Vrouwe aan haar Man ongehoorzaam geweest, en die altoos het grootste woordt voerde, zag men 'er mede gehangen, en de tong quam haar door het achterdeel van den hals uit. 't Is wel zeldzaam dat ter deezer gelegenheit het Legende Boek der Gauren niet dan van een eenige Vrouw gewag maakt. Ga naar margenoot+ Wat de gelukzaligheit der Vroomen aangaat, is 't gevoelen der rechtzinnige Gauren, dat ze op een zekeren tydt met Lichaam en Ziele weder levendig worden zullen; maar op eene wyze oneindiglyk reiner en op een gansch nieuwe Aarde; op deeze zelve aarde die wy bewoonen, maar in haare eerste schoonheit herstelt. Dit zal een nieuw aardsch Paradys zyn; men zal 'er door een Brug op komen, die gemeenschap van deeze Waereldt met de andere heeft. Deeze Brug legt over een verschrikkelyken Afgrondt: en volgens de uitdrukking van een Arabisch Schryver,Ga naar voetnoot(a) hy strekt zich over den rug van Gehenna of de Hel. Daar zyn Engelen by den overtogt. Deeze die zy vryelyk laaten passeeren, begeeven zich recht naar het Paradys, de andere buitelen eerlang tot in den Afgrondt neer; maar dit geschied niet zonder een streng onderzoek, 't welk de bewandelaars verplicht zich op de volgende wyze te onderwerpen. Twee Engelen onderzoekers zyn 'er, een van deeze twee Engelen houd een Schaal, waarin hy de werken en verdiensten der voorbygangeren weegt, en indien hy geen voldoende gewigt vind, verkondigt hy het oordeel, na dat hy 'er aan God bericht van gegeeven heeft. Vervolgens stort hy den geenen in de elende, aan wien deeze Werken eigen zyn. Deeze die Werken van een goede waarde vertoonen, gaan de Brug gelukkiglyk over, en begeeven zich in een Stadt, die Hide gelooft met het Jerusalem van Johannes Openbaaring te konnenGa naar voetnoot(b)Ga naar margenoot+ vergelyken. In deeze Stadt beschouwt men een genuchelyke zaak en die geen vergelyking in deeze Waereldt vind; te weetenGa naar voetnoot(c) de Maagden zyn 'er altoos Maagden en die haare Maagdom nooit verliezen; men beschouwt haar, en zy begeeren 'er niets meer van.... Alhoewel deeze gansche beschryving van de andere Waereldt zeer Figuurlyk schynt, is die nochtans van een merkteken om te kennen te geeven dat de Persianen in de vermaakelykheden der zinnen alleen de gelukzaligheden die zy zich in hun Paradys beloofden, hebben beoogt en gezogt; en om alle zalige Gelovigen te vergenoegen, hebben ze in dit ParadysGa naar voetnoot(d) allerlei vermaakelykheden ingevoert. Na het onderzoek der Werken, stort de andere Engel, als uitvoerder van de Goddelyke Gerechtigheit zynde, de gedoemde Zielen in de Hel. Zie hier de overeenkomst die men tusschenGa naar margenoot+ deeze denkbeelden en die van andere Godsdiensten vind. De Brug der Gauren heeft veel gelykheit met deeze der FormozanenGa naar voetnoot(e) en ChineezenGa naar voetnoot(f), gelyk de weegschaalen met deeze van de zelve ChineezenGa naar voetnoot(g) hebben. Wy zullen geen gewag van de WeegschaalenGa naar voetnoot(h) der Japaneezen maaken; zy gelyken het minst met deeze der Gauren. Wat de Engelen aangaat die zich op de Brug onthouden, de Engelsche DokterGa naar voetnoot(i) vergelykt deeze die de Zielen der Godloozen in de Helle stort, by deezen Demon, wiens plicht was, volgens eenige Grieksche PhilosofenGa naar voetnoot(k) de Zielen in 't verlaaten van 't lichaam te ontfangen en haar naar de plaats haarer gelukzaligheit of van haar verbanning te geleiden. Maar wie zal ons, ons Christenen, beletten de zelve Engel met St. Pieter te vergelyken die de sleutels van den Hemel heeft? Wat de Brug aangaat waar over de Zielen te wandelen genoodzaakt zyn, de Arabiers en Persianen hebben die beknoptelyk de Weg genoemt, en zelf de enge Weg; over zulks men zeer wel onderstellen kan, dat J. Christus van de Oosterlingen de enge Poort en enge Weg ontleent heeft, waar van hy ons in 't Euangeli bericht geeft, en die niet dan voor de waare Christenen is. |
|